Deel artikel

literatuur recensie

Rouwvrouw zoekt troost langs het olifantenpad. ‘Lijn van wee en wens’ van Caro Van Thuyne

17 mei 2021 4 min. leestijd

In het romandebuut van Caro Van Thuyne volgen we de lange tocht van een rouwende vrouw, die haar verdriet verwerkt door nieuwe woorden te verzinnen en toe te geven aan haar ‘velverlangen’.

Ergens in het eerste deel van Caro Van Thuynes Lijn van wee en wens staat een regel van David McComb, de betreurde singer-songwriter van de Australische band The Triffids. How can I put it in between words?”, vraagt hij zich af in het nummer ‘Kelly’s Blues’. Hoe schrijf je tussen de woorden, tussen de lijnen? “Nobody knows the darkness of Kelly’s blues”, voegt McComb eraan toe, en Van Thuyne heeft haar hele debuutroman rond die woorden gebouwd. Daarin probeert ze het onzegbare te zeggen, het onpeilbare te peilen, de donkerte van rouw te ontdekken. Met én zonder woorden.

Dat de poëtische songteksten van McComb (1962-1999) een inspirerende werking hebben op Van Thuyne (1970) bleek al uit haar eerste boek, de verhalenbundel Wij, het schuim uit 2018. De verschillende verhalen uit die publicatie, die de shortlist van de Anton Wachterprijs haalde, hadden een Triffids-song als leidmotief. Ook nu weer laat Van Thuyne zich uitgebreid inspireren door muzikanten en schrijvers. Ze citeert uit de werken van de Amerikaanse auteur Annie Dillard en de Britse muzikant en schrijver Richard Skelton, die pas begon met musiceren na de dood van zijn vrouw in 2004. Ook zijn oeuvre is één lang rouwproces.

Lijn van wee en wens is het verhaal van Mariposa of Mari, en een beetje van haar man Felix. Mari rouwt om het verlies van een kind, dat niet haar kind blijkt te zijn, maar een doofblind geboren halfzusje met wie ze een intense, lichamelijke band opbouwde. Deze Tully of Tula leed aan het warfarinesyndroom, waardoor ze ook een mentale achterstand had. Ze kon alleen maar met haar lichaam communiceren.

In deze roman probeert Van Thuyne het onzegbare te zeggen, het onpeilbare te peilen

Na het overlijden van de moeder ontfermt Mari zich over haar zusje, een kasplantje. Hun band was zo intens dat het rouwproces na de dood van Tully vele jaren aansleept, en Mari op zoek gaat naar gelijkaardige, niet-talige vormen van communicatie, van verbinding. Want talige mensen hebben een grote beperking, meent Mari. Ze kunnen nooit de mooiste woorden vinden om te vertellen over de doden, en al helemaal niet de juiste woorden om de doden te laten terugkeren.

De rouw ziet ze als een olifant in haar huis, een olifant die alles dreigt te verwoesten. Het is dat immense dier, dat ze Dolore doopt, dat haar uiteindelijk op sleeptouw neemt, langs olifantenpaden, door onbestemde bossen en weilanden en polders, langs stacaravans en boerderijen, plekken waar ze een tijdelijke slaapplaats vindt voor de nacht. Ze voelt zich thuis tussen het stugge poldervolk. Maar langs de oevers van de rivier de Rin vindt ze toch overal en steeds weer de dood, en de doden. Na een dronken nacht slaapt ze tussen de graven op het oude kerkhof. Uiteindelijk brengt haar tocht haar op een schiereiland aan de zeemonding, waar ze onderdak vindt in een oude hut, die ze langzaam tot de hare maakt.

Ondertussen bouwt de achtergebleven Felix een eigen hut voor hen beiden in een bos, in de hoop dat Mari ooit weer terugwandelt naar het oude leven dat hij mist. Ze schrijft hem wel brieven, en af en toe mag hij haar bezoeken. Dan hebben ze lang en passioneel seks, omdat het “velverlangen” zo immens groot is geworden. Het is de niet-talige manier van leven, van elkaar begrijpen, waar Mari zo naar hunkert. Maar of Felix Mari daarmee kan terugwinnen, is nog maar de vraag. Zij wil niet verder met dit leven, zij wil vooral de geschiedenis herschrijven. Dat doet ze ook in gedachten, waarin ze de film van haar en Tully’s leven telkens weer terugspoelt tot de afloop minder dramatisch is.

Ook al keert Mari helemaal terug in zichzelf, toch is ze nooit alleen. Er is de olifant, uiteraard, maar op haar tocht ontmoet ze ook andere rouwenden, zoals de vrouw die ooit haar eigen huilbaby om het leven bracht. En ze adopteert een gekwetste kauw, Jakke, die meereist op haar schouder, een duidelijke verwijzing naar Grief Is the Thing with Feathers, Max Porters pakkende klassieker van de rouwliteratuur uit 2015 (de Nederlandse vertaling, Verdriet is het ding met veren,verscheen in 2016). Jakke heeft helemaal geen taal nodig om Mari te troosten, hij hoeft er alleen maar te zijn, en na een vlucht vindt hij altijd de weg terug naar haar schouder.

Van Thuyne wijst er zelf op dat ze zich schaart in een lange, mooie traditie van rouwliteratuur

Die vette knipoog naar Porter is verraderlijk én gedurfd, want Van Thuyne wijst er zo zelf op dat ze zich schaart in een lange, mooie traditie van rouwliteratuur. En dan is het voor de lezer al te verleidelijk om te vergelijkingen en parallellen te zoeken met boeken als Schaduwkind van P.F. Thomése (2003), Taal zonder mij van Kristien Hemmerechts (1998) en Logboek van een onbarmhartig jaar (2011) van Connie Palmen, een paar bekende voorbeelden van die traditie uit ons taalgebied.

Van Thuyne doorstaat de vergelijkingen meer dan behoorlijk. Haar boek is poëtisch, de natuurbeschrijvingen zijn accuraat, in de meer dromerige sequenties durft ze volop te experimenteren, in taal en stijl. Die passages doen vaak surrealistisch aan. Ze wisselt herhaaldelijk van perspectief, en daar hoort telkens een andere taal bij, een andere interpunctie soms ook, die symbool staat voor de verschillende vormen van rouw.

Voor iemand die zoekt naar de juiste woorden, de juiste taal om een onbeschrijfelijk verdriet te verwerken, grossiert Van Thuyne in neologismen. We lazen over “sterrendansen”, we volgden het pad van de “rouwvrouw” die troost zoekt in de teksten en de muziek van Skelton. Hij is net als Mari een “weewandelaar”, de trouwste metgezel die een rouwende zich kan wensen. Een “onderlied” brengt troost en een plek waar je je goed voelt is “thuizer”, de overtreffende trap van thuis. Het is een plek om naar te verlangen, even troostend als de mooie woorden en volzinnen in dit mooie, sprookjesachtige debuut.

Caro Van Thuyne, Lijn van wee en wens, Koppernik, 2021, 224 p.
Dirkmanmetbril

Dirk Vandenberghe

journalist

Reacties

Reacties zijn gesloten.

Lees ook

		WP_Hook Object
(
    [callbacks] => Array
        (
            [10] => Array
                (
                    [000000000000291c0000000000000000ywgc_custom_cart_product_image] => Array
                        (
                            [function] => Array
                                (
                                    [0] => YITH_YWGC_Cart_Checkout_Premium Object
                                        (
                                        )

                                    [1] => ywgc_custom_cart_product_image
                                )

                            [accepted_args] => 2
                        )

                    [spq_custom_data_cart_thumbnail] => Array
                        (
                            [function] => spq_custom_data_cart_thumbnail
                            [accepted_args] => 4
                        )

                )

        )

    [priorities:protected] => Array
        (
            [0] => 10
        )

    [iterations:WP_Hook:private] => Array
        (
        )

    [current_priority:WP_Hook:private] => Array
        (
        )

    [nesting_level:WP_Hook:private] => 0
    [doing_action:WP_Hook:private] => 
)