‘Lijf die man niet in’ – Veertig jaar na de dood van Louis Paul Boon
Veertig jaar geleden stierf Louis Paul Boon, maar zijn oeuvre is springlevend. Als in onze wereld alles aan stukken ligt, elke samenhang zoek is, dan moet je alles aan het woord laten, alle stemmen laten opklinken. Dat heeft Boon magistraal gedaan.
De ideologieën heten dood te zijn. Louis Paul Boon (1912-1979) wist het al in 1953, toen hij zijn boek over de Kapellekensbaan eindelijk zag verschijnen, waarin hij als een seismograaf de “opgang en de neergang van het socialisme” beschreef. In zijn eigen woorden: “De kunstenaar geeft gestalte, de kunstenaar is de tolk die uitspreekt wat alle anderen hebben gedacht maar niet onder woorden vermochten te brengen. De kunstenaar is de seismograaf die iedere menselijke en maatschappelijke trilling neerschrijft.”
We weten dat Boon na de oorlog lid werd van de Communistische partij ‑ een keuze van veel Europese schrijvers overigens ‑ en voor De Roode Vaan ging schrijven, maar daar al in 1946 ontslagen werd.
In De Kapellekensbaan zegt het alter ego van de schrijver, Johan Janssens, dichter en dagbladschrijver, het zo: “(…) maar op de redactie dan toegekomen, weeral hoorde zeggen dat mijn werk niet goed was, want dat al wat ik schreef niet hetzelfde was van wat anderen schreven… ‘vivel’originalité, maar niet te veel…’ maar wat het ergste was, dat ik tot de ontstellende ontdekking kwam geen marxist te zijn gelijk de anderen, doch integendeel een anarchist, een nihilist, een viezentist, en dat men mij zou moeten verbieden van nog met mensen in contact te komen, tenware met de meisjes die nu in brussel in hun zomerse kleedjes rondlopen… en dan, ook die nog maar van verre: want als ze mij te dicht naderen zie ik hun rimpels of een wrat of een puist of iets anders dat op een ziekte gaat gelijken en dat mij hun naderende dood voorspelt.”
Foto Jo Boon / © Erven Boon
Het volk is niet heropvoedbaar
Het werd voor Boon al snel duidelijk dat de rode horden niet zouden afrekenen met de burgerij en dat het volk niet heropvoedbaar was. Boon zou alleen nog… schrijven. Voor enkelingen als het moest. Over alles en over die meisjes in hun zomerse kleedjes waarin toch al hun naderende dood verstopt zat.
De slotzin van Boons Mijn kleine oorlog, dat verscheen in 1947, luidt: “Schop de mensen tot zij een geweten krijgen.” In de tweede druk uit 1960, toen de wereld onherroepelijk veranderd was en het Westen zich opmaakte om rijk te worden, kreeg het boek een andere slotzin: “Wat heeft het alles voor zin?” Tussen beide zinnen ligt dit oeuvre zelf van een man die meer anarchist was dan socialist, en nee, niet een tedere, zoals hij zo vaak genoemd wordt; een zwarte nihilist die meer en meer een eenzame, droefgeestige man werd; een viezentist die duizenden plaatjes van naakte vrouwen spaarde, en droomde van jonge meisjes.
Boon is beroezende polyfonie
Ik herlees Boon en ik zie zijn grootheid: de plas, de zee, de chaos van wat hij ter sprake brengt, niet meer of minder dan de lucebertiaanse “ruimte van het volledig leven”.
Hij heeft driftig naar “een andere vorm” gezocht ‑ in zijn eigen woorden: “maar de welke? B.v.b. een roman waarin ge alles holderdebolder uitkeert, kwak, gelijk een kuip mortel die van een stelling valt.” (Kapellekensbaan)
Als in onze wereld alles aan stukken ligt, elke samenhang zoek is, dan moet men alles aan het woord laten, alle stemmen laten opklinken. Dat heeft Boon magistraal gedaan. Boon is beroezende polyfonie. Boon is een voortjakkerende gedrevenheid. Boon is een direct herkenbare en onnavolgbare toon, een taal van eigen vinding: Boons.
Boon is ook mededogen, maar mededogen dat zichzelf altijd in de staart bijt: “Zie, en pas hebt ge uw eindeloos medelijden uitgesproken met dat mislukte product, dat de mens is… met dat beetje schimmel, dat de mens is… met dat beetje kanker, lichamelijke en geestelijke kanker, dat de mens is… pas hebt ge daarover uw eindeloos medelijden uitgesproken, al denkend: het nadert precies naar het einde van ons boek en we moeten zien dat we ook wat medelijden ten toon spreiden…” (Kapellekensbaan)
Ontsnappingskunstenaar
Mededogen dat zich wapent: “En daar staat ge weeral, gij en het zoontje van johan janssens – die 10 jaar is – met uw eindeloos medelijden: gereed om u steeds en in der eeuwen amen te laten uitmoorden door hen die gEEn eindeloos medelijden hebben. En tschoonste van het spel: dat ge hen niet moogt laten merken hoe ge van een eindeloos medelijden voor hen zijt doordrongen, want dan zouden zij pas voor goed triomferen…” (Kapellekensbaan)
Hij, of zijn helden, moet ik eigenlijk zeggen, behoren tot de onaangepasten: ze staan aan de kant, zijn minder maar weten zich beter, ook al levert hen dat uiteindelijk niets op.
Als ik één boodschap heb, dan deze: lijf die man niet in. Hij is geen lijfeigene. Hij is een ontsnappingskunstenaar. Als Multatuli het proza van de negentiende eeuw vernieuwde, dan vernieuwde Boon dat van de twintigste. Lees hem. Herlees hem. En buig dan diep.