Het musée de Flandre, een bezienswaardigheid
Het Musée de Flandre in Cassel is op korte termijn uitgegroeid tot een van de belangrijkste musea in de regio. De directrice van het museum, Sandrine Vézilier-Dussart, somt de redenen van dit succes op, maar geeft vooral haar persoonlijke visie op de toekomst van het Musée de Flandre.
Het heeft dertien jaar geduurd voordat het Musée de Flandre als een feniks uit zijn as herrees. Van een museum voor kunst, geschiedenis en folklore dat onder gemeentelijk toezicht stond is het langzaam gemetamorfoseerd in een departementaal museum van Vlaanderen dat een grensoverschrijdend perspectief ambieert en belijdt. Dertien jaar de deuren dicht, dertien jaar een lange weg: vier schriftelijke wetenschappelijke en culturele projecten, ettelijke vraagstellingen en aarzelende pogingen, allerlei technische comités. Een museum zou nooit dicht mogen gaan zonder dat het nieuwe project al vastligt en de werkzaamheden zijn opgestart of op zijn minst de aanbesteding is uitgeschreven. Een paar maanden voor de heropening op 23 oktober 2010 geloofde dus alleen nog een handjevol diehards in de slaagkansen van het nieuwe museum. Met zijn duizend vierkante meter tentoonstellingsruimte en zijn zeer heterogene collectie, zonder één grote naam uit de Vlaamse schilderkunst (geen enkele Rubens, geen enkele Bruegel), hoorde het Musée de Flandre, gelegen boven op de Kasselberg in een dorp van zo’n 2300 zielen, de facto thuis in het rijtje van de kleine streekmusea. Er werd gemikt op vijftigduizend bezoekers in het eerste jaar, een streefcijfer dat sommigen kolossaal hoog vonden voor zo’n kleine gemeente, ondanks haar toeristische charme (de oude vestingstad, het uitzicht over de vlakte en de Romeinse heerwegen, de molen naast het ruiterstandbeeld van generaal Foch…). Behalve in het openingsweekend had het museum niet ingezet op gratis toegang om het aantal bezoekers op te krikken. Op 23 oktober 2012, een jaar na de heropening, hadden honderdduizend bezoekers het museum aangedaan. Zeven jaar later ligt de kruissnelheid net boven het ronde cijfer van vijftigduizend bezoekers. De uitdaging is dus succesvol aangegaan.
Moeilijk af te bakenen
De redenen achter dit succes zijn velerlei. Ten eerste houdt het, daar ben ik van overtuigd, verband met het wetenschappelijke en culturele project. Het idee voor een museum over Vlaanderen is niet uit het niets ontstaan. Historisch gezien sluit het mooi aan bij de oorspronkelijke functie van het Landshuys, waar na de Tweede Wereldoorlog het museum onderdak vond, maar waar vooral, vanaf Johanna van Vlaanderen, de zetel van de kasselrij en een gerechtshof waren gevestigd. Dit bestuursorgaan, dat tot aan de veroveringen van Lodewijk XIV in 1677 deel uitmaakte van het graafschap Vlaanderen, telde vierenvijftig parochies, oftewel een grondgebied ter grootte van het huidige Franse Flandre Intérieure. Bovendien was er de link met de initiële museumcollectie. De wetenschappelijke samenhang leek dus verzekerd. Toch raakte een netelig probleem niet opgelost: welk gebied zou er precies aan bod komen in het Musée de Flandre? Wat versta je onder Vlaanderen? Naargelang een geograaf, een in die of die periode gespecialiseerde historicus of een taalkundige aan het woord is, krijgt Vlaanderen een invulling die enorm kan verschillen. Hoe konden we deze knoop ontwarren? Vlaanderen is nooit een staat geweest. Het zag zijn grenzen door de eeuwen heen voortdurend verschuiven en was het uitgestrektst onder de Bourgondische hertogen in de vijftiende eeuw. De Vlaamse eenheid berust op een sterke culturele identiteit, hoe uiteenlopend die ook tot uitdrukking komt. Zelfs al leek het in eerste instantie aanlokkelijk om ons te richten op Frans-Vlaanderen, toch viel deze geografische afbakening absoluut niet samen met de collectie, en ze leidde in zekere zin tot een gesloten perspectief. Een museum is vóór alles een verzameling van werken, en die zijn niet altijd in onze huidige grenzen in te passen. We opteerden dan ook voor een zo breed mogelijk spectrum van de Vlaamse kunst, om de bijzondere kenmerken des te beter te kunnen onderscheiden.
Een atypisch parcours
Het parcours van de vaste collectie is dus opgevat als een rondwandeling langs vaak dubbelthema’s: “Onderwerping en woede”, “Tussen hemel en aarde”, “Maat en mateloosheid”, “Show en spot”, vier invalshoeken waaruit de brede diversiteit van de Vlaamse cultuur wordt belicht, zonder streven naar volledigheid. We volgen bewust geen chronologische, lineaire aanpak. Stukken van verschillende aard en uit verschillende tijdvakken worden met elkaar gecombineerd en nodigen uit tot een dialoog die de verbeelding prikkelt en stof biedt tot nadenken. Ook al zijn de werken niet opgehangen volgens het principe van de overvolle presentatie dat bijvoorbeeld geldt bij zeventiende-eeuwse schilderijenverzamelingen, toch heeft het geheel iets van een curiositeitenkabinet – dat is waarschijnlijk de beste omschrijving voor dit veelzijdige museum.
Een blik bieden op de diversiteit van de Vlaamse kunst
Door de brug die wordt geslagen tussen verleden en heden, tussen Vlaamse primitieven en hedendaagse creatie, komt juist het wezen van de Vlaamse kunst naar voren: het spel met verschillende paradoxen en grootteschalen, zoals het oneindig grote en het oneindige kleine, realisme en verbeelding, de voorliefde voor codering, de ogenschijnlijke eenvoud waarachter geleidelijk verschillende betekenislagen te ontdekken vallen, en overal een vleugje waanzin. Dit onconventionele parcours is bedoeld om een juister beeld te geven van de Vlaamse kunst, die de Franse bezoeker anders te makkelijk zou kunnen vereenzelvigen met de onstuimige boerenkermissen van Pieter Bruegel de Oude. Want naast de onbetwiste meesters is er een overvloed van kunstenaars die echt zeer verdienstelijk zijn en getuigen van een buitengewone vitaliteit en artistieke rijkdom door de eeuwen heen. De krachtlijn van de tijdelijke tentoonstellingen lag dan ook voor de hand: een blik bieden op de diversiteit van de Vlaamse kunstuitingen, vergeten talenten voor het voetlicht brengen en daarbij buiten de gebaande paden gaan. Die optiek strookt bovendien met het bedrijfsbudget: het museum heeft niet de financiële draagkracht voor een Rubenstentoonstelling, laten we wel wezen. Maar uiteindelijk kan deze beperking als een buitengewone troef worden gezien, een aansporing om onbekend terrein te verkennen. Het Musée de Flandre heeft thematische publiekstentoonstellingen, zoals “Vlaanderen en de zee” in 2015, of “De odyssee van de dieren” in 2016 – die beide het label tentoonstelling van nationaal belang kregen – dan ook afgewisseld met monografische tentoonstellingen, waarin de schijnwerper wordt gericht op een ietwat vergeten kunstenaar, zoals Erasmus Quellinus in 2014, of Gaspar de Crayer in de zomer en herfst van 2018. De bezoekcijfers schommelden telkens tussen
© Frederik Astier
25.000 en 35.000 bezoekers, met als recordhouder de tentoonstelling Vlaanderen en de zee. Tussen deze twee richtingen in durfde het Musée de Flandre ook minder geijkte keuzes maken, zoals bij de tentoonstelling “Marguerite Yourcenar en de Vlaamse schilderkunst” in 2012, een thematiek op het kruispunt van literatuur en schilderkunst, of de tentoonstelling over het maniërisme in Vlaanderen in 2013. De faam van het museum heeft veel te danken aan dit soort gedurfde tentoonstellingen, die wetenschappelijk onderbouwd zijn en zowel internationale bruiklenen als werk uit privécollecties exposeren. Ook het regelmatige ritme van de exposities (twee per jaar) heeft tot het dynamische en dus positieve imago van het Musée de Flandre bijgedragen. Zo vonden de twee tentoonstellingen met het label “tentoonstelling van nationaal belang” plaats in 2015 respectievelijk 2016, twee jaartallen die op elkaar volgden – geen sprake dus van een pauze. Het Musée de Flandre deed met andere woorden volop mee aan het evenementsdenken, misschien ook uit angst om bij een meer gespreide programmering opnieuw in de vergeethoek te belanden. Het heeft een gargantueske appetijt en blaakt van plannen en ideeën!
Een museum voor iedereen, is dat utopisch?
Uiteraard lag de culturele programmering in de lijn van de tentoonstellingen. Al sinds 2010 heeft het museum aandacht voor het gezinspubliek: op de werken geïnspireerde speelmatten voor de allerkleinsten (0 tot 3 jaar), droommachines voor de leeftijdsgroep van 4 tot 6 jaar, voorstellingen waarin verschillende kunsttakken aan bod komen, zonderlinge gidsen in gewaden waar een verhaal aan vastzit. Tijdens de jaarlijkse museumnacht gooien we het over een experimentele boeg, met een buitenissig parcours, waar altijd veel nieuwe bezoekers op afkomen. Deze vindingrijke, multidisciplinaire mediagerichtheid helpt om het algemene beeld van het museum bij te stellen en nieuw publiek aan te trekken. Maar die weg lag met hindernissen bezaaid, en er was taaie volharding voor nodig om tot de beoogde resultaten te komen. Toen wij in 2010 experimenteerden met speelmatten in een museum, waren wij daarmee pioniers. Vanaf de eerste tests waren we overtuigd van het nut van dit initiatief, dat de band tussen het kind, het kunstwerk en de ouders stimuleert. We zijn in één woord enthousiast. De allerkleinsten in een museum binnenhalen, hoe ongewoon! Pas meer dan zes jaar en verschillende communicatiecampagnes later kregen we deze bezoeken volgeboekt. Ook was het geen sinecure om het museum conform de normen toegankelijk te maken voor personen met een handicap. Ervoor zorgen dat een beschermd monument voor iedereen fysiek toegankelijk wordt, is een hindernisloop. De vereiste toegankelijkheidsvoorzieningen botsen vaak met de noodzaak het historische gebouw intact te houden. Maar zulke beperkingen zijn tegelijk een intellectuele stimulans om oplossingen uit te werken die aanvankelijk ondenkbaar waren. Het drijft je om verder te gaan. Het probleem van de fysieke toegankelijkheid voor personen met een handicap rees al in 2007, bij het beknopte voorontwerp van de renovatie. Algauw beseften we dat deze uitdaging slechts een stap was in een proces. Want wat heb je eraan om het museum toegankelijk te maken als blinden en slechtzienden niet de kans krijgen om de werken te ontdekken? Dan toon je je goede wil zonder de klus af te maken. Dus kregen voelmaquettes in de geest van de schilderijen, met selecte informatie, een plaats in het tentoonstellingsparcours, vlak tegenover de werken. Zoals u ziet, richten deze hulpmiddelen zich op een individueel publiek dat in zijn autonomie wordt gerespecteerd. De tools spelen in op de kracht van deze personen, want blinden en slechtzienden hebben een beter ontwikkelde tastzin dan personen zonder handicap. Het zware verbod “Niet aanraken”, dat
© Philippe Houzé
decennialang gold voor museumbezoekers, mag dankzij de voelmaquettes worden getart. Ook voor mensen met een andere handicap, bijvoorbeeld voor doven en slechthorenden, en voor personen met een verstandelijke handicap, volgden we deze benadering. Vol vertrouwen dienden we in 2010 dus ons dossier in voor het nationale concours “Cultuurpatrimonium voor iedereen”, dat was georganiseerd door het Franse ministerie van Cultuur. Dit initiatief bekroont musea die kunnen bogen op een uitmuntend project qua toegankelijkheid voor personen met een handicap. Pas in 2016, bij onze vierde poging, sleepten we de eerste prijs in de wacht, zonder veel trompetgeschal overigens, want voor het eerst werd de prijs niet in Parijs op het ministerie van Cultuur uitgereikt. De microprojecten voor personen met een handicap en de speelmatten dragen stellig bij tot het imago van het Musée de Flandre als een plek waar het welbevinden van de bezoeker vooropstaat!
Hoe zien we het museum in de toekomst?
Het museum voor zoveel mogelijk mensen openstellen en elementen aanreiken om het werk te begrijpen, vraag en uitwisseling bevorderen, verwondering stimuleren: daar liggen de uitdagingen voor een maatschappelijk verankerd museum. Onze wereld zit zo overvol met nieuwe communicatietechnologieën dat we bijna geen kans meer krijgen om even te mijmeren en ons te vervelen, wat nochtans o zo vruchtbaar is. Musea moeten dan ook vitale ademruimte bieden, als een soort zuurstofbel. “Venez prendre l’art au musée”, even een frisse neus halen in het museum, even bijtanken in het museum, de slogan van onze affiche voor een tentoonstelling van het kunstdepot uit het museum voor Schone Kunsten van Dijon in 2017-2018, ademt deze hoop uit. En als dit nu eens de toekomst van musea was: buiten de tijd staan? Zíjn musea niet tijdloos? Musea doorkruisen hele tijdperken en modes. Het Musée de Flandre is opgezet als een plek waar de bezoeker dicht bij de werken staat, het is een museum op mensenmaat (de volledige tentoonstellingsruimte, tijdelijke expo’s inbegrepen, bedraagt duizend m²) en leent zich dan ook uitstekend om rond te kuieren. Je kunt er rustig de tijd nemen om te kijken, de achtergrond op schilderijen te bestuderen, je te laten meevoeren door de wazige einder van de Vlaamse schilders, en deze momenten te delen met kinderen, familie of vrienden. Kortom, je kunt er even de dagelijkse sleur vergeten en tot jezelf komen. In de voorbije twintig jaar werden budgetten voor musea vaak gemotiveerd met de plaatselijke economische impact; de sociale rol van het museum werd daardoor niet zelden geminimaliseerd en beperkte zich tot een zogeheten marginaler publiek of groepen die minder vlot de weg vinden naar cultuur.
Net als in bioscoop-, toneel- en andere zalen zouden bezoekers hun mobiele telefoon in musea uit moeten zetten, om een moment afgezonderd te zijn van de buitenwereld. Dat klinkt hard, ik weet het. De toekomst van het museum lijkt al helemaal uitgestippeld: weg met stoffige musea, musea moeten onze wereld weerspiegelen, waarin we altijd en overal online zijn. Het digitale tijdperk en de ermee gepaard gaande technologische innovatie zijn de nieuwe slagwoorden van de democratisering. Hoe komt het dan dat het publiek niet wil weten van onze audioguide-app voor smartphones? Die kwam te ingewikkeld over, het gebruik was niet intuïtief genoeg, het scherm te gevoelig. Voor tijdelijke tentoonstellingen kiezen we nu dus voor gewone audioguides, die wél bijval oogstten. En ook voor het parcours van onze vaste collectie zijn we teruggekeerd naar de traditionele audioguides. Kénnen we de verwachtingen van onze bezoekers eigenlijk wel – voor zover ze die zelf kennen? Musea zijn aan allerlei contradicties onderhevig, en daar ontsnapt het Musée de Flandre niet aan. Dat mag onze zin voor experiment niet aantasten, integendeel juist. Het innoverende zit hem niet in de digitale tool, maar in het mediaproject erachter. Een tool is nuttig als hij de sleutels in handen geeft voor speels inzicht in het werk, en als we er zin door krijgen om aandachtiger te kijken. Ongeacht de concrete media-aanpak komen we altijd weer op hetzelfde uit: het belang van de boodschap die we aan de bezoeker willen overbrengen. Een digitale tool is tenslotte maar een voorwendsel om mensen te verlokken. Innovatie beperkt zich dus niet tot het digitale. Een schattenjacht, een escapegame, circus in het museum of een Valentijnsavond binnen het museum zijn allemaal evenementen die iets aparts hebben, verwondering stimuleren en een mooie ervaring zijn om te delen. Als dit nu eens het museum van morgen was: uitgaande van kunstwerken de band tussen mensen bevorderen!
De nieuwe innoverende digitale media hebben minstens drie min of meer nadrukkelijke doelstellingen: een moderner beeld van het museum uitstralen, nieuw publiek aantrekken en de bezoekersaantallen verhogen. Als we het schoolpubliek, dat we als een evidente must beschouwen, niet meerekenen, bestaat twee derde van ons publiek uit vijfenveertigplussers. Wat onze uitstraling aangaat, 20% van ons publiek komt uit België. 75% zijn Fransen en van hen woont 80% in het Noorderdepartement. Sinds meer dan vijf jaar slaagt het Musée de Flandre er niet meer in om het glazen plafond van 50.000 bezoekers te doorbreken, ondanks breed opgezette tentoonstellingen. Daar kunnen verschillende redenen voor worden aangehaald. Ten eerste beantwoordt het communicatiebudget niet aan wat grote museuminstellingen uit de regio beschikbaar hebben. Bovendien moet het Musée de Flandre aan beide kanten van de landsgrens aan zijn zichtbaarheid werken, waardoor de factuur oploopt. Ook de afstand van grote steden en spoorverbindingen speelt een rol. Bovendien is het museum te klein geworden. Door de labyrintische opzet van de zalen wordt het ingewikkeld om verschillende groepen op hetzelfde moment te ontvangen; en pedagogische workshops voor meer dan twee schoolklassen tegelijk zijn niet mogelijk. Aan de vooravond van de tiende verjaardag na de heropening begint het wat te kriebelen in het Musée de Flandre, dat opnieuw aan een kritische blik toe is. Met nieuwe acquisities in het vooruitzicht – dankzij een gepland investeringsbudget – moeten de prioriteiten worden bijgestuurd. Misschien ligt de toekomst van musea wel in een subtiele balans tussen vaste collectie en tijdelijke tentoonstellingen?
Musée de Flandre
26, grand place
59670 Cassel