Deel artikel

Lees de hele reeks
literatuur

Lamme Treute of een generatie in de kakstoel

27 oktober 2021 14 min. leestijd 150 jaar Stijn Streuvels

Maar wat nu als ik geen lief vind, Stijn?’, schrijft Hans Depelchin in een persoonlijk essay over vaders en zonen, geïnspireerd door Stijn Streuvels’ roman De teleurgang van den Waterhoek. Deze tekst, met een illustratie van Flore Deman, maakt deel uit van het project Het uitzicht der dingen, waarin vijftien jonge schrijvers en illustratoren aan de slag gaan met Streuvels, 150 jaar na zijn geboorte. Dit creatieve project zal leiden tot een boek en een expo.

De Schelde bleef eeuwig zichzelf gelijk, hier zou niemand ooit iets aan veranderen… Broeke herkende er zijn eigen wezen in, dat gelijk bleef met dat van zijn vader, die gelijk gebleven was met zijn grootvader, en zo voorts… Maar nu voelde Broeke zich veronschameld, en alleen staan, alles rondom aan ’t wegvallen; het scheen op een eindpunt gekomen met de Broeken; hij was de laatste, van zijn soort bleven er gene meer; hij zag niemand om hem op te volgen (…). *

In totaal zijn we met veertien, kinderen meegerekend. We huren drie stacaravans die we consequent ‘huisjes’ blijven noemen. Zo’n familieweekend in de Ardennen houdt de teamspirit hoog. Tegelijk maakt het de balans op van de ontwikkeling die een gezin heeft doorgemaakt, zich steeds verder opsplitsend in aparte gezinnen, afzonderlijke leefeenheden met eigen gewoonten, zorgen en toekomstplannen. Het is verleidelijk om het Ardennenweekend als een verplicht nummertje te beschouwen of als een stuiptrekking van onze ouders om het kerngezin dat ze sinds de jaren tachtig begonnen uit te bouwen koste wat het kost in leven te houden. Dat dreigt natuurlijk faliekant te mislukken gezien onze leeftijd en het feit dat de meerderheid zich dus zelf al aan het ouderschap heeft gewaagd.

Behalve ik, de enige telg in het gezelschap zonder lief en zonder nageslacht. Ik ben de nonkel die met de kinderen speelt en ze weer afgeeft wanneer ze huilen. Hun tranen zijn mijn verantwoordelijkheid niet. Alleen hun plezier. Ik krijg een aparte kamer bij mijn oudste zus. Ik zou heel verdrietig kunnen worden van die uitzonderingspositie, maar ik wil het gevaar van een cynische blik vermijden door middel van een analytische verwondering. Maar wanneer de kinderen slapen en alle volwassenen samengepakt naar The Voice van Vlaanderen kijken, zonder ik me toch af om een boek te lezen over afzondering. Daarin citeert de auteur een denker die beweert dat we met z’n tweeën moeten zijn om ons te verzekeren van het bestaan van de wereld.

Ik ben alleen. Terwijl ik dit opschrijf, ramt de regen met veel kabaal op het dak van ons huisje (caravan). Ik bel een vriendin in Nederland, die me op ontroerende wijze vertelt hoe haar vader op een avond een verdwaalde gans wilde helpen. Het beest zat moederziel alleen op het dak, leek zijn familie kwijt te zijn, en schreeuwde de hele buurt wakker. Zijn gekwelde snateren ging door merg en been. De brandweer werd opgetrommeld, de mannen zagen er gealarmeerd uit, plaatsten in een mum van tijd de ladders tegen de dakgoot voor de arme vogel zonder ouders. Mijn Nederlandse vriendin en haar vader volgden de haastige handelingen met een hand voor de mond en grote ogen, het lichaam strak rechtop van de spanning. Precies op het moment dat de eerste brandweerman een voet op het dak zette, strekte het dier parmantig de vleugels en vloog het luid gaggelend weg. De ontsteltenis van de vader, en de schroom die hij moet hebben gevoeld tegenover de brandweerlui die waren uitgerukt voor niks, deden me lachen. Mijn vriendin uit Nederland sloot het verhaal af met de vraag hoe ik me eigenlijk tot mijn ouders verhoud.

Ik vertel haar over de wandeling die ik met mijn ouders heb gemaakt, hier in de Ardennen, dat het fijn was om samen met hen de weg te moeten zoeken, maar dat ik behalve feitelijkheden, concrete problemen, toekomstplannen en een groot deel van mijn verleden, fundamenteel maar weinig met ze deel. Ik merk op dat het me zwaarder valt in stilte naast mijn vader te wandelen dan naast mijn moeder, en dat ik over het algemeen naar ze kijk als mensen uit een andere tijd, hoewel ze natuurlijk net als ik deel uitmaken van het hier en nu. Het verschil manifesteert zich mogelijk meer in de taal dan in de toestand.

Wanneer ik die vraag krijg van mijn Nederlandse vriendin, moet ik onmiddellijk denken aan Stijn Streuvels, die een aardig mondje kan meespreken over generatiekloven. In zijn boeken worden vaders en zonen herleid tot symbolen voor hun tijd, en komen ze vaak tegenover elkaar te staan. Streuvels’ determinisme is bijna sadistisch te noemen: de oudere generatie delft sowieso het onderspit, de jongere zal zegevieren, en zo legt hij voor de lezer de vicieuze cirkel bloot waarin we meestappen vanaf het moment van onze geboorte, en waarin we zijn voorbestemd de rol van onze ouders over te nemen. We zouden ze moeten vervangen, om dan vervolgens net zo weerloos te staan tegenover onze eigen zonen en dochters. Mochten we ervan uitgaan dat iedereen kinderen wil, natuurlijk, iets wat in Streuvels’ tijd vermoedelijk meer voor de hand lag dan vandaag. Al lijkt dat verschil verwaarloosbaar wanneer mijn eigen vader, sinds ik weer vrijgezel ben, tot twee keer toe benadrukt dat ik verantwoordelijk ben voor de voortzetting van onze familienaam.

Streuvels’ determinisme is bijna sadistisch te noemen: de oudere generatie delft sowieso het onderspit, de jongere zal zegevieren

Hoe bijzonder bekrompen ik die opmerkingen in het echte leven ook vind, ze slagen er toch in een bepaalde snaar te raken die dan verder vibreert in mijn teksten, niet alleen deze, maar ook in mijn volgende roman, waarin het hoofdpersonage obsessief zoekt naar een moeder voor zijn ongeboren zoon. Waar komt mijn fascinatie voor het vaderschap opeens uit voort, en wat heeft die te maken met mijn eigen vader? Zou Streuvels zichzelf hebben gezien als deel uitmakend van een nieuwe, ‘beter aangepaste’ generatie die noodgedwongen moest zegevieren op de vorige, als gevolg van een soort blinde natuurwet? Of stond hij al aan de andere kant, was zijn invloed tanende?

In De teleurgang van den Waterhoek (1927) moet de oude deken Broeke het afleggen tegen zijn schoonzoon Sieper, die Broeke buiten westen slaat wanneer die de bouw van de brug over de Schelde probeert te saboteren. Broeke houdt zich daarna koest. Hij vereenzaamt en praat alleen nog met Lamme Treute in zijn kakstoel, zijn kleinkind dat een fysieke beperking heeft. Uiteindelijk, ondanks de inauguratie van de brug, blijft Broeke op zijn veerboot heen en weer varen terwijl hij hoopt ‘de ongedaante achter zijn rug in een rammeling van ijzer en steen te horen neerdonderen’. Deze man is de stereotiepe bejaarde die zich krampachtig vastklampt aan het verleden. Was vroeger alles beter, omdat hijzelf nu zijn moreel gezag kwijt is? En is het zo dat elke nieuwe generatie een geüpdatete moraal bezit, en dus een betere?

Ik moet het aan mijn vader vragen. Niet alleen omdat hij mijn vader is, maar ook omdat hij al veertig jaar voor de klas staat en de volgende generaties in stromen ziet voorbijkomen. Hoe staat hij tegenover verandering? Noemt hij die automatisch vooruitgang? Of houdt hij net als Broeke vast aan bepaalde waarden die gedoemd zijn om te vervliegen? Hoe was de relatie met zijn eigen vader? Ik ben als twaalfjarige zelf zijn leerling geweest. Toen was hij tweeënveertig. Nu ben ik dertig en wordt hij zestig. Een boeiend moment om, net als tijdens een jaarlijks Ardennenweekend, eens de balans op te maken, in een poging om Streuvels ongelijk te geven. Want als schrijver heb ik het recht om te zeggen dat schrijvers het niet altijd bij het rechte eind hebben.

Als schrijver heb ik het recht om te zeggen dat schrijvers het niet altijd bij het rechte eind hebben

Ik spreek mijn vader op pinkstermaandag, wanneer een groot deel van de wereld opnieuw koffiedrinkt ter ere van Jezus, de vermeende zoon van God, en ik moet mezelf ervan weerhouden daar te veel betekenis aan te hechten. Zoals dat dikwijls het geval is, is het ook hier aangewezen om te beginnen met het einde, niet alleen in structureel opzicht, maar ook thematisch gesproken: de interessantste dingen worden nu eenmaal gezegd voor en na het interview. Pas wanneer mijn vader denkt dat het opnameapparaat uitgeschakeld is, komen we tot die ene essentiële vraag waar alle dingen die enigszins met keuzes te maken hebben tot terug te voeren zijn: de zin of de onzin van het leven. Vaderschap, of ouderschap tout court, blijft niet beperkt tot de simpele kwestie van kinderen willen of niet, maar houdt de complexe, veelzijdige vraag in naar de absurditeit van ons bestaan en hoe we dat gat in onze ziel, die de melancholie en het lijden aan de tijd veroorzaakt, wensen op te vullen. Als we niet verzadigd kunnen zijn, dan moeten we in elk geval boordevol proberen te zijn. En wat maakt je voller als mens dan een kind? De Hans van twee jaar geleden gelooft bij die retorische vraag zijn oren niet, tiert verontwaardigd onder mijn vel, wil eruit breken en me een schop onder mijn kloten geven.

Het generatieverschil lijkt er vooral in te bestaan dat ik het leven radicaal zinloos vind, en mijn vader, vanuit een particulier perspectief beschouwd, in de eerste plaats wil geloven dat het net radicaal zinvol is. Hij is dan ook geloviger dan ik. En hij is natuurlijk vader. En hij heeft niet recent Camus herlezen.

Pinkstermaandag. Buiten woedt het onweer. Binnen brandt geen licht. Boven de schouw hangt een kruisbeeld.
Zoon: Het is niet omdat ik het leven intrinsiek zinloos vind, dat ik het niet belangrijk vind.
Vader: Er belang aan hechten maakt het toch zinvol?
Zoon: Wat is de zin voor jou dan?
Vader: Het meeste van jezelf geven dat je kunt geven.
Zoon: ‘Geven.’ Alsof ‘de zin van het leven’ samenvalt met ‘de functie die je erin vervult’, of met ‘wat we voor anderen betekenen’.
Vader: Is dat dan niet zo?
Vader trekt een wenkbrauw op, zoon schudt zijn hoofd, vertwijfeld. Bliksem.

Waar het abstracte of filosofische begrippen betreft, spreken mijn vader en ik niet dezelfde taal. Dat verschil in de manier waarop ons respectieve taalgebruik onze wereldvisie beïnvloedt en onze wereldvisie onze taal besmet, vormt misschien wel de belangrijkste oorzaak van de generatiekloof. Maar los van dat metaniveau, zijn er gelukkig ook andere dingen opgevallen. Bijvoorbeeld dat ik aan het begin van het gesprek, toen de kamer donker werd door het nakende onweer, voorstelde om een lampje aan te steken, ‘zodat we zouden zien wat we zeggen’, en mijn vader me verweet dat ik zijn mopje had gestolen. ‘Kijk, daarin schuilt ook de vervanging: ooit heb jij die synesthesie van mij gehoord, en later zullen jouw kinderen die aan hun kinderen doorgeven, en die eeuwige terugkeer hoeft geen aanzet te zijn voor een negatief determinisme, of voor melancholie. Integendeel: het bestendigt ons voortbestaan, over de generaties heen.’ De woorden ‘synesthesie’ en ‘determinisme’ heb ik hier zelf toegevoegd.

De duidelijke verschillen tussen mijn vader en mij hebben vooral te maken met een veranderde maatschappelijke context waarin een gezin stichten wordt uitgesteld ten behoeve van een prioritaire zelfontplooiing, of gezien wordt als voorwaarde voor die zelfontplooiing, waarin de levensverwachting langer wordt en de urgentie om aan kinderen te beginnen steeds kleiner – de urgentie om waar dan ook aan te beginnen, eigenlijk. Misschien ligt daar de oorzaak van de inertie en de onverschilligheid die millennials vaak wordt verweten. We hebben alle tijd. Mijn vader is er in elk geval niet jaloers op en ik merk dat hij mijn hypothetische vragen – wat als jij op dit moment een dertiger was geweest – wegwuift als onzinnig. ‘Wij hadden weinig andere opties. De impact van onze ouders, die de Tweede Wereldoorlog hadden meegemaakt en dus veiligheid, standvastigheid en duurzaamheid als belangrijke waarden propageerden, was veel groter dan nu. Als ik vandaag zeg dat jij voor een zoon moet zorgen om het voortbestaan van onze naam te verzekeren, dan is dat een mop. Maar mijn eigen vader had daar niet mee gelachen.’

Opa, die mijn vader voornamelijk ervaart in de geurencombinatie van Aqua Velva en tabak, lachte overigens maar zelden, en hield zijn mond dicht over de vermeende zelfmoord van zijn eigen vader, mijn overgrootvader, wiens fiets tegen een wilg lag, zijn lichaam wit en opgezwollen aan de oppervlakte van een vaart, wat me doet bedenken dat ook weemoed waarschijnlijk genetisch is, net als depressies, zwijgzaamheid, genoegen vinden in de stilte. Ik vraag niet door. In die put spring ik wel een andere keer. Mijn vader situeert melancholie trouwens voornamelijk in het verleden, in de herinnering, en nauwelijks in het nu, waar terugblikken en vooruitkijken ons ontwrichten. Eigenlijk is mijn vader veel positiever ingesteld dan ik dacht, en veel positiever ingesteld dan ik. Behalve wanneer het over onze ‘vervanging’ gaat: de klassen elfjarigen die hij jaar na jaar ziet passeren. ‘In jouw tijd was er nog discipline. Ik zie mijn leerlingen de klimaatdoelstellingen niet halen.’

Als het gaat over de verantwoording van ouderschap en de ethische kwestie van de groeiende druk van de overbevolking op onze aarde – niemand durft te ontkennen dat we met te veel zijn, maar de mensen die beslissen om precies daarom geen kinderen te hebben, blijven uitzonderingen – dan komt het begrip ‘voortplantingsinstinct’ bovendrijven, een gegeven dat voor mijn vader inwisselbaar is met ‘vaderschapsinstinct’. Die gelijkschakeling in terminologie toont meteen dat het moeilijk is, zo niet onmogelijk, om biologische behoeften te scheiden van maatschappelijke verwachtingen. Mijn vader ziet het als ‘zijn taak’ om ervoor te zorgen dat ‘het menselijk ras overleeft’, maar niet als zijn verantwoordelijkheid dat de planeet daaraan ten onder gaat. En dan hebben we nog niet eens gesproken over de hardnekkige gerichtheid van de politiek op het ‘kerngezin’ en hoe die erop wijst dat traditionele, familiale waarden in Vlaanderen nog altijd vooropstaan, en bij uitbreiding in West-Europa, want je krijgt een financiële tegemoetkoming voor je kroost, en je wilt toch wel zeker zijn dat iemand zich over je ontfermt op je oude dag? De staat neemt nog altijd de gezinsnucleus als norm, waardoor we niet echt weten of we kinderen ‘willen’, dan wel ‘nodig hebben’.

Hoe biologisch is onze instinctmatige voortplantingsdrang écht? Hoe maak je het onderscheid tussen wens en dwang, wanneer we maatschappelijke verwachtingen compleet hebben geïncorporeerd? Kunnen we nog wel spreken van een ‘dierlijk lichaam’ dat een nageslacht verlangt, ten opzichte van een ‘gemeenschappelijk lichaam’ dat zich schikt naar onderhuidse, soms onmerkbare voorschriften? Die term ‘gemeenschap’ laat bovendien zien hoe we in onze zoektocht naar individuele invulling van het leven toch vooral samenvallen met anderen en dat een kinderwens nooit van ons alleen is. En welke rol spelen ethische overwegingen dan? Misschien is het zo simpel als Sylvain Tesson beweert in Zes maanden in de Siberische wouden, ‘dat het verlangen naar het vaderschap makkelijk te bestrijden is door een bodempje pessimisme aan te houden’. Blijkbaar zijn miljarden ouders nog heel erg optimistisch over de bevolkingsdruk, of bekommeren ze zich er niet over, en is het bodempje pessimisme van mijn vader over de toekomstige generaties ook niet dik genoeg geweest om hem ervan te weerhouden vier kinderen op de wereld te zetten.

Aan vaders zou mijn vader zeggen dat ze ‘verantwoordelijkheid moeten nemen, bijsturen waar nodig, en vervolgens loslaten’. Aan niet-vaders zou hij zeggen: ‘Word vader.’

Voordat mijn vader en ik aanbelanden bij de genoemde vraag naar de zin en onzin van het leven, en het al dan niet bestrijden van een leegte, wil ik natuurlijk, als een rasechte zoon, nog hengelen naar zijn vaderlijk advies. Aan vaders zou hij zeggen dat ze ‘verantwoordelijkheid moeten nemen, bijsturen waar nodig, en vervolgens loslaten’. Aan niet-vaders zou hij zeggen: ‘Word vader.’

Wanneer ik later die week met mijn broer een pint drink in Schaarbeek, eindelijk in de gulle, beloftevolle lentezon, concluderen we allebei dat het tweede deel van zijn advies toch vooral voortkomt uit een – mede door mijn vraagstelling uitgelokte – ongenuanceerde visie die zijn (en onze) achtergrond als witte middenklasse blootlegt. Ofwel was het advies toch vooral gericht aan mij, zijn jongste telg, om alsnog de naam verder te zetten. ‘Maar het blijft natuurlijk een persoonlijke keuze’, had mijn vader eraan toegevoegd. Daarop moest ik glimlachen. Mijn vader dacht dat het kwam omdat zijn opmerking me geruststelde en ‘dat hij wel aan me zag dat ik geen kinderen wil’. Uit die veronderstelling bleek eens te meer dat ik mezelf nog steeds beter ken dan dat mijn ouders mij kennen, want mijn reactie vatte namelijk samen dat dit onderwerp me zo hard interesseert omdat ik net heel graag ooit een kind wil, of in elk geval denk dat ik dat wil, of ongeacht de oorsprong van die drang voel dat ik dat wil, wat mijn vader dus duidelijk niet had verwacht. En de Hans van twee jaar geleden ook niet.

‘Schrijf eerst maar nog een paar boeken’, zei mijn broer later die avond in Schaarbeek. Hij is beeldend kunstenaar. Hij wees op de lege plek op zijn artistieke tijdlijn: 2017, het geboortejaar van zijn dochter. Geen enkel werk afgerond. Vervolgens doorprikte hij mijn overtuiging dat de drang om met iemand een kind te maken vergelijkbaar is met de creatiedrang van de kunstenaar, of dat je beide in elk geval niet zo gemakkelijk op hetzelfde hoopje kunt gooien. ‘Maar wat wel een constante is, voor mij althans,’ zei mijn broer, ‘is de bekommernis om de dood. Sinds ik een dochter heb, doe ik er alles aan om niet te sterven, en ervoor te zorgen dat zij niet sterft. Als je creatie ziet als een manier om met vergankelijkheid om te gaan, zou je vaderschap of ouderschap kunnen zien als een aaneenschakeling van momenten waarop je de eindigheid actief bestrijdt. Of toch zeker tijdens de eerste levensjaren.’ Of het dan zin heeft of niet, daar is hij als vader nauwelijks mee bezig. De generatie die binnenkort verdwijnt, wil blijkbaar vooral de volgende in leven houden. Nu nog.

Maar wat nu als ik geen lief vind, Stijn? En wat nu als ik niet (uitsluitend) op vrouwen val? Wat dan, Stijn?

Om te vermijden dat ik tijdens de komende Ardennenweekenden voortdurend naar mijn petekind kijk en aan de dood denk, wil ik toch nog even terug naar Streuvels, die de oude Broeke laat praten met zijn kleinkind Lamme Treute in de kakstoel. De oudere generatie haalt haar kracht uit de onkunde van de nieuwe, uit haar beperkingen. Maar de ervaring van mijn vader is niet meer waard dan de brede blik op de wereld van een millennial, die genuanceerd kan handelen naar zijn panoramisch perspectief, veel meer informatie ter beschikking heeft, getuige is van belangrijke verschuivingen. En de ervaring van mijn vader is ook niet minder waard. Er is in wezen geen hiërarchie. Er is alleen beweging.

De vaders en zonen van Streuvels zijn symbolen, karikaturen, omdat hij een schrijver is. Archetypes zijn herkenbaar voor een lezer. Maar tegenover mij zat tijdens het interview op pinkstermaandag vooral een mens, een vader, die die functie op zijn eigen manier vervult. Net zoals ik die ooit op mijn manier zal vervullen, in een andere wereld, een betere, opener versie van die wereld misschien, met nieuwe standaarden en verse inzichten. En misschien zal ik dan op mijn beurt in dat kind tegenover me, wanneer het zich plotseling voor mij interesseert, de mogelijkheid zien vragen te stellen, nieuwsgierig te zijn, en ooit, wie weet, op mijn stoel te belanden, zonder dat hij en zijn kind elkaar compleet begrijpen. Een vicieuze cirkel dus. Misschien had Streuvels toch gelijk.

Maar wat nu als ik geen lief vind, Stijn? En wat nu als ik niet (uitsluitend) op vrouwen val? Wat dan, Stijn? Hij draait zich om naar de lamme in de kakstoel en zwijgt zoals alleen schrijvers en vaders dat kunnen.

In het voorjaar van 2022 wordt de publicatie van Het uitzicht der dingen, inclusief bovenstaande tekst van Hans Depelchin en illustratie van Flore Deman, gepresenteerd in Kortrijk. De bijbehorende tentoonstelling reist van december 2021 tot december 2022 rond in de bibliotheken van Zuid-West-Vlaanderen.

STREUVELS X DAMON DE BACKER 2021 FLORE DEMAN 3

Flore Deman

(1992) haalde in 2020 de shortlist van de World Illustration Awards met haar illustratie ‘The Narcissist’. Ze is de huisillustratrice van Memento Woordfestival Kortrijk, tekent voor het collectief van de Letterzetter, poëziefestival Watou, Poëzieweek, De Morgen Magazine, Reveil Vlaanderen en Creatief Schrijven. In het najaar van 2020 verschenen twee kinderboeken van haar hand bij uitgeverij Pelckmans.

foto © Damon De Backer

STREUVELS X DAMON DE BACKER 2021 HANS DEPELCHIN 4

Hans Depelchin

(1991) is schrijver en performer. Hij studeerde woordkunst aan het conservatorium van Antwerpen. Zijn kortverhalen en gedichten verschenen in Tirade, Extaze, Kluger Hans, Deus Ex Machina, DW B en Het Liegend Konijn. In november 2020 verscheen zijn debuutroman Weekdier bij uitgeverij De Geus.

foto © Damon De Backer

Reacties

Reacties zijn gesloten.

Gerelateerde artikelen

		WP_Hook Object
(
    [callbacks] => Array
        (
            [10] => Array
                (
                    [000000000000291a0000000000000000ywgc_custom_cart_product_image] => Array
                        (
                            [function] => Array
                                (
                                    [0] => YITH_YWGC_Cart_Checkout_Premium Object
                                        (
                                        )

                                    [1] => ywgc_custom_cart_product_image
                                )

                            [accepted_args] => 2
                        )

                    [spq_custom_data_cart_thumbnail] => Array
                        (
                            [function] => spq_custom_data_cart_thumbnail
                            [accepted_args] => 4
                        )

                )

        )

    [priorities:protected] => Array
        (
            [0] => 10
        )

    [iterations:WP_Hook:private] => Array
        (
        )

    [current_priority:WP_Hook:private] => Array
        (
        )

    [nesting_level:WP_Hook:private] => 0
    [doing_action:WP_Hook:private] => 
)