‘Kunst moet als een teek zijn’ – Frie Leysen (1950-2020)
De cultuurwereld en de podiumkunsten in het bijzonder verloren eerder dit jaar met Frie Leysen een figuur die zo’n veertig jaar een artistieke hoedster en een boegbeeld is geweest. De Franstalige journalist Guy Duplat kende haar goed en schreef voor ons een portret van deze veeleisende, visionaire vrouw. ‘Dat je je publiek respecteert betekent nog niet dat je gaat pleasen.’
© Ilja Höpping
Bij haar dood kreeg Leysen unanieme reacties van hulde. “Ze had empathie, sloot geen compromissen en onderstreepte altijd het belang van de kunst”, zegt Anne Teresa De Keersmaeker over haar.
Frie Leysen hulde zich nooit in de arrogantie van een diva, had altijd een glimlach op haar gezicht (behalve als het mes werd gezet in haar budget) en een sigaret tussen de vingers, maar op haar terrein was ze een prima donna naar wie werd geluisterd – zoals Gérard Mortier in de opera. Ze zag scherp door alle schijn heen. Ze had een heilige schrik om in comfortabele zekerheden weg te zakken. Ze wilde haar coup de foudres delen.
Al wie een passie heeft voor artistieke creatie en voor de wereldvisie van de toekomst voelde zich tot haar aangetrokken. Zo zacht als ze was in de omgang, zo kordaat was ze in haar artistieke keuzes. Romeo Castellucci bijvoorbeeld zei, zoals vele anderen: “Mijn ontmoeting met Frie Leysen heeft mijn relatie tot theater blijvend bepaald.”
Veeleisend en visionair
Een blik op haar carrière leert hoe eindeloos veeleisend Frie Leysen zich inzette om artiesten te laten ontluiken. In 2014 ontving ze in het Koninklijk Paleis in Amsterdam uit handen van koning Willem-Alexander de prestigieuze Erasmusprijs. Grote namen als Peter Stein, Jürgen Habermas en William Christie waren haar voorgegaan als drager van deze eervolle onderscheiding.
Voor de Nederlandse koning hield ze toen een krachtig pleidooi voor uitvoerende en scheppende kunstenaars, wier activiteit in het hedendaagse Europa wordt bedreigd, “…waar het onderscheid tussen kunst, cultuur en culturele industrieën nog nauwelijks gemaakt wordt; waar brutaal het mes gezet werd in de cultuur- en kunstbudgetten. Het theaterlandschap is grondig opgekuist. Alle wildgroei en onkruid zijn netjes weggesneden. Jammer, want van daaruit komt precies vernieuwing, verandering…[…] waar artistieke creatieplekken, laboratoria en onderzoekscentra niet meer bestaan; […] waar kunst een ‘hobby van de linksen’ genoemd wordt; waar internationale circulatie van artiesten en hun werk tot een belachelijk minimum herleid is; waar schouwburgen (bijna) allemaal, op enkele uitzonderingen na, hetzelfde doen: een ongeprofileerd programma aanbieden, voor elk wat wils, met als belangrijkste doel cijfers halen. Met als gevolg dat de meeste leeggelopen zijn.”
De Nederlandse pers keek op van deze vrijmoedigheid: “Het was alles behalve gepland en volkomen buiten het protocol, maar Frie Leysen deed het toch: ze richtte zich rechtstreeks tot de koning!” De koning gaf haar het sympathieke antwoord dat hij geen mening mocht geven, maar haar en haar argumenten op zijn minst zou kunnen citeren.
Cultureel braakland
Frie Leysen werd in 1950 in Hasselt geboren als tweelingzus van acteur Johan Leysen. Ze behaalde een licentiaatsdiploma kunstgeschiedenis aan de Katholieke Universiteit Leuven, woonde in Tervuren bij Brussel. Pas dertig was ze toen ze aan het hoofd kwam te staan van deSingel in Antwerpen, een grote, gloednieuwe bühne waar alles van nul af aan moest worden bedacht.
Terwijl Antwerpen in 1980 een cultureel braakland was, haalde ze er Kantor, Cunningham, Mnouchkine, Peter Brook, Japanse butoh, Pina Bausch, Castellucci, Claude Régy en zovele anderen naartoe. Zelfs een aanzienlijk Franstalig publiek kwam ervoor naar de Antwerpse metropool. Na tien jaar zegde ze deSingel vaarwel, want: “Ik vind dat zo’n huis na verloop van tijd nieuw bloed moet krijgen, opdat het niet zoals een aantal andere instellingen in dit land oud zou worden met z’n directie.”
© deSingel
Ze keek richting Brussel. Geniaal was haar idee om in de Belgische hoofdstad een volledig nieuw festival voor hedendaags creatief talent in het leven te roepen, het Kunstenfestivaldesarts
– internationaal, gedurfd en… bicommunautair, op een ogenblik dat Vlamingen en Franstaligen niet on speaking terms waren. Op grond van een artistieke en politieke geloofsbelijdenis zette ze in 1992 met Guido Minne het festival op. België was in een ongezond federalistisch discours beland, vertelde ze daarover, en daar wilden ze van loskomen door een bicommunautair project op te starten, wat zonder voorgaande was. Het was belangrijk om de politieke wereld duidelijk te maken dat separatisme inging tegen wat er nodig was aan actie. Het was ook de tijd van Sarajevo, het voorbeeld bij uitstek van ontsporend nationalisme. Als Brussel een echte Europese hoofdstad wilde worden, een alternatief voor Sarajevo, moest er zo’n festival komen.
Leeuwin doorkruist de wereld
In de ingewikkelde Belgische communautaire molen moest ze vechten als een leeuwin, maar het succes bleef niet uit. Haar festival werd een van de belangrijkste van Europa. Je ontdekte er William Kentridge, Forced Entertainment, het Vlaamse tg Stan en zoveel meer. “Het is de rol van kunst om te analyseren wat er in een samenleving gebeurt, om kritiek te geven maar ook aan het dromen te zetten”, aldus Leysen. “Kunstenaars zijn de enigen die sommige dingen kunnen zeggen. Kunst moet als een teek zijn, een beestje dat zich vastzet in onze huid en jeukt en storende golven uitzendt.”
Ze “nam de tijd om rond te lopen”, doorkruiste de wereld op zoek naar goudklompjes die daarna furore maakten in Avignon, Parijs of Amsterdam. Ze was fan van global-local: “Je kunt niet over universele dingen spreken zonder die ergens lokaal te verankeren.” Maar goede Belgische kunstenaars brengen zonder ze internationaal in te bedden, dat zou ongezond protectionisme zijn, zei ze daarover nog. In 2002 antwoordde ze iemand die haar verweet dat ze in Indonesië was gaan kijken: “Hoe arrogant, om te denken dat er in een land van 120 miljoen inwoners niets is.”
Frie Leysen: ‘Je kunt niet over universele dingen spreken zonder die ergens lokaal te verankeren’
Na tien jaar aan de leiding van het Kunstenfestivaldesarts gaf ze de fakkel door aan Christophe Slagmuylder, sinds lang haar medewerker. Toen ze de balans daarvan opmaakte, zei ze dat het festival “Azië in Europa heeft helpen doorstromen en bevrijd van de etiketten ‘exotisch’ en ‘folkloristisch”. “
“Wij hebben daar in de hoofdstad van Europa aan gewerkt. Ik ben ook blij dat ik grote kunstenaars bekend heb gemaakt in hun begintijd. Ik heb prachtige momenten meegemaakt, Marthaler, de Chinezen. Ik had in dit werk het enorme geluk om fantastische mensen te ontmoeten en daar krijg je een optimistischer kijk op de wereld van. Ons festival is een soort verzetsdaad tegen de cultuurtrend die entertaint, vaste formats gebruikt, charmeert en in slaap sust – en ik zie dat het werkt. Een verrassend avontuurlijk publiek is in groten getale naar onbekende namen komen kijken. Dingen die echt nieuw waren, waren uitverkocht, nog sneller dan Forsythe!”
Weense revolte
Na haar afscheid van Kunstenfestivaldesarts
werd ze overal gevraagd: voor een festival van Arabische hoofdsteden, het festival Theater der Welt, de Berliner Festspiele, het festival Wiener Festwochen (waar ze na een conflict met het bestuur na een jaar wegging), een festival in de Zuid-Koreaanse stad Gwangju.
Ze noemde haar gestrande ervaring in Wenen het meest traumatiserende voorval in haar leven: “Ze hadden voor mij gekozen om verandering te brengen, maar al snel merkte ik dat ze niet wisten hoe ik te werk ging en eigenlijk geen verandering wilden. Ik wilde opkomen voor artiesten die dreigden te worden verstikt door een artificieel bourgeoiswereldje van glamour, geld, bekende namen, prestige, commerciële belangen, allesoverheersende behaagzucht, compromissen, carrièrejacht en hoogmoed: een eenentwintigste-eeuws artistiek Disneyland. Ik wilde bij mijn komst de kunstenaar en zijn werk centraal stellen in het festival. Ik zag al snel dat er geen discussie mogelijk was. Ik was in januari begonnen en kondigde in september aan dat ik maar één editie zou verzorgen in plaats van vier. Ik had gezien wat ze wilden: bovenal grote namen. Dat kan goed zijn, maar het is niet voldoende.”
Dat typeert Frie Leysen ten voeten uit: iemand uit één stuk. Ze blijft grote Europese festivaldirecteurs inspireren. “In Wenen vond ik weer die upper class van Europese theaterfestivals en grote schouwburgen die onderling, op het randje af van inteelt, coproducties maken, maar hun verantwoordelijkheid tegenover nieuw opkomend talent totaal uit het oog zijn verloren.”
Ontregelen in plaats van behagen
De jongste jaren was ze nog op elke belangrijke première te zien, zowel in België als op het festival van Avignon, wanneer Vincent Baudriller en Hortense Archambault – die ze erg waardeerde – er de leiding hadden. Altijd discreet op één van de eerste rijen gezeten, in het zwart gekleed, met parels in de oren, vederlicht als een vogel die zo weer weg kan vliegen, alles in stilte in zich opnemend en er het hare van denkend.
© Bea Borgers
We hebben haar zo vaak ontmoet, en telkens gaf ze zo’n invoelende kijk op die cultuur waarvan ze leefde, zonder haar kritische zin te verliezen: “De culturele sector is medeverantwoordelijk. We hebben allemaal te veel geprobeerd om iedereen te behagen: de politieke macht, het publiek, de pers, de adviescommissies, in plaats van te bedenken dat ons doel niet is te pleasen, maar te blijven ontregelen. Het resultaat is dat we allemaal schoothondjes zijn geworden en dat de zalen leeglopen.” Ze verwees, bij wijze van toonbeeld, naar Romeo Castellucci: “Hij raakt gebieden in ons die we niet eens hadden vermoed! Hij stimuleert wat we aan menselijks in ons hebben. Hij schudt het publiek weliswaar door elkaar en probeert niet te behagen, maar hij raakt ons in ons diepste zelf en maakt ons meer mens. Dat je je publiek respecteert betekent nog niet dat je gaat pleasen.”
Schoonheid in het lelijke
In 2014 vertelde ze ons: “Economisch en politiek betekent Europa niets meer, maar kunst en cultuur blijven er superbelangrijk. We moeten daarvoor blijven vechten. Niet om er een erfgoedmuseum van te maken, maar om een open, avontuurlijke cultuur te behouden die in de toekomst investeert. De Europese cultuur kan een baken in de wereld blijven en daar moeten we in investeren, temeer daar het bijna niets kost. Maar we hebben te weinig visionaire geesten.”
Haar credo was nog niet veranderd: “Als je naar toneel gaat, confronteer je jezelf met mensen die je iets anders vertellen, die je kijk veranderen, die je inspireren. Daarvoor komt het publiek naar theater, en daarbij ontdekt het ook nog eens schoonheid – soms schoonheid in het lelijke. Als mensen weten dat hun denkpatroon niet zal worden bevestigd, maar ze zich zullen kunnen laten inspireren door nieuwe visies op de wereld, in een nieuwe toneeltaal, is de opkomst altijd groot.”
We missen haar nu al erg.