Ineens bevond Thomas Heerma van Voss zich in Alkmaar, in een gigantische villa vol halters en gitaren, van een man die in alles een haastige indruk maakte. Hij gaf hem zijn manuscript van 135.000 woorden te lezen. ‘Ik heb dit in anderhalve maand geschreven. Bam.’
Van de honderdduizenden amateurschrijvers die er in Nederland schijnen te zijn, stiekem of minder stiekem dromend van publicatie, aanzien, status, noem het maar op, had eentje zijn zinnen gezet op een iets ander doel: een afspraak met mij.
We hadden al een paar mails uitgewisseld, ik en deze man die ik B. zal noemen. Via via had B. mijn contactgegevens achterhaald en tegen betaling las ik het immense manuscript dat hij had geschreven. Het verhaal ging – als ik het goed begreep – over een man die eerst een affaire heeft, daarna ontslag neemt, vervolgens fanatiek gitaar gaat spelen en ten slotte de halve wereld over toert. Het was een onstuimig verhaal, met een hoofdpersoon die als camera door zijn leven bewoog. Zodra een scène was afgelopen, leek hij er geen seconde meer aan terug te denken, er volgde geen snipper introspectie of spanning, wat het geheel een vreemd verbrokkelde gedaante gaf. Alsof ik las over een emotieloze man met geheugenverlies.
In iets vriendelijkere woorden schreef ik dit ook aan B. Ik vermoedde dat hij beledigd zou zijn, maar ook hierin week hij af van de schrijvers die ik zoal kende: hij reageerde heel opgewekt. Meteen vroeg hij om mijn telefoonnummer en hij belde vanuit zijn auto, zo te horen in opperbeste stemming. Of ik zin had om langs te komen, bij hem op zijn advocatenkantoor in Alkmaar?
B. sprak zoals hij schreef. Korte zinnen. Hij noemde een bedrag dat hoger was dan wat ieder tijdschrift en elke krant betaalt
“Ik betaal je per uur”, riep hij boven het geronk van zijn motor uit. Hij sprak zoals hij schreef. Korte zinnen. Hij noemde een bedrag dat hoger was dan wat ieder tijdschrift en elke krant betaalt. “Dan gaan we sparren.”
Een week later kwam ik aan op station Alkmaar. Een brede, kale man naast een glimmende BMW stond al naar me te zwaaien. B. kneep mijn hand fijn bij wijze van groet, vroeg of ik wilde rijden, schaterlachte, ging terwijl ik sprak in zijn auto zitten en zette de motor alvast aan – alles aan hem maakte een haastige indruk. Een ogenblik dacht ik dat hij zonder mij zou vertrekken, maar ik stapte net op tijd in.
In hoog tempo reed hij bij het station vandaan. “Op mijn kantoor zijn meetings bezig, dus we gaan naar mijn huis.”
De auto rook naar parfum. Een zoete, indringende lucht. Vragen werden er niet gesteld. Wel zei B. na een tijdje opgewekt: “Ik heb niets van je gelezen.” Even later – we hadden Alkmaar inmiddels verlaten, om me heen zag ik eerst loodsen, daarna een dorpje dat ik niet kende, gevolgd door eindeloze rijen bomen – typeerde hij mijn komst als “bijles”. “We moeten maar even kijken of dit eenmalig is of dat je me vaker gaat helpen. Maar ik zie dit alsof ik een vak niet beheers en jij mij een bijspijkercursus komt geven.”
We belandden bij een gigantische villa, die als een slot omringd werd door heggen, grasvelden, bomen. Voordat ik begreep dat B. hier woonde, stond hij al naast zijn auto. Ik volgde hem de tuin door, langs een andere BMW, een Vespa, een garage met op de zijkant een feloranje VVD-sticker. Over het grasveld lagen halters verspreid.
Alles was groot, groter, grootst, B. had zo veel ruimte dat hij van gekkigheid niet meer leek te weten wat hij ermee moest
Hij zwiepte een deur open, liep door een gang met aan de muur diverse spiegels en ging alvast een volgende ruimte binnen – terwijl ik het huis nog moest betreden. Was hij zo gewend dat mensen hem achterna liepen?
Uiteindelijk stonden we in een enorme kamer, de afmetingen van een voetbalveld voor F’tjes en E’tjes. Alles was groot, groter, grootst, B. had zo veel ruimte dat hij van gekkigheid niet meer leek te weten wat hij ermee moest. Aan zijn langwerpige tafel kon moeiteloos een heel kantoor vergaderen, het marmeren kookeiland was zo breed dat je vijf gangen tegelijk kon bereiden, drie banken kapselden een glimmende flatscreen in, tegen de muur stond een rek vol gitaren, in de hoek lagen nog meer dumbbells, er was een piano, een haardvuur dat bij binnenkomst al aanstond en dat hij met een afstandsbedieninkje reguleerde.
© Diego Catto / Unsplash
“Ik zal even iets vertellen over mezelf”, zei B.
Daar nam hij de tijd voor. Hij sprak over zijn praktijk als advocaat, zijn jarenlange ervaring in vastgoedhandel, zijn portefeuilles aan appartementen en aandelen. Hij zei dat hij vroeger heel gehaast leefde, maar nu tot rust was gekomen. Aan het begin van de coronacrisis zag hij dat veel van zijn vrienden gingen rentenieren, maar hij had zich gestort op zijn eerste roman. “Gewoon lekker, dingen dóén. Weer onderaan die ladder beginnen. Ik ben tweeënvijftig, geen tachtig, weet je wel. Ik wil niet stilzitten. Ik kan jou ook zeggen: ik geef jou een zak poen, schrijf het maar allemaal op in mijn naam, maar dat is geen uitdaging.”
Met zijn handen maakte hij een beweging alsof hij bokste. Twee keer zei hij: “Voor het geld hoef ik het niet te doen, dat schrijven.”
Inmiddels zaten we aan de bar die tegen het kookeiland was gebouwd. Ik vreesde dat een binnenhuisarchitect dit alles secuur had uitgedacht.
Ook hier hing die overweldigende zoete lucht en op de bar lagen diverse versies van B.’s manuscript, torens van papier.
Met zijn handen maakte hij een beweging alsof hij bokste. Twee keer zei hij: ‘Voor het geld hoef ik het niet te doen, dat schrijven’
Pas na een tijdje lukte het me om het gesprek naar zijn manuscript te sturen. “Mijn grootste bezwaar is dat het vier boeken in één leken”, zei ik. “Die affaire, zijn werkleven, dat toeren. Ik mailde het al: ik wist steeds niet goed waar je verhaal om draaide en wat je hoofdpersoon wilde.”
Ik noemde specifieke passages ter toelichting. Maar hoe langer ik sprak, hoe meer het me opviel: B.’s gezicht vertoonde geen enkele expressie. Soms stond hij op om een rondje door de kamer te lopen, langs het vol brandende haardvuurtje, de dumbbells, terug naar de bar.
Meermaals herhaalde ik mijn voornaamste advies: flink gaan schrappen, de honderdvijfendertigduizend woorden die hij had konden gehalveerd worden. “Begrijp je wat ik bedoel?”
“Ik hoor je, ik hoor je”, zei B. Maar zijn gezicht bleef blanco. Omdat hij geen aantekeningen maakte, deed ik het maar, op een papiertje schreef ik zinnen over de beoogde structuur, over to do’s en de belangrijkste thema’s. Chaos, conflict, lezer meer laten meeleven met ik-figuur?
“Mijn verteller is echt een mooi-weer-speler. Hij mist zijn vrouw nooit, hij denkt niet na over dingen, hij dóét gewoon.” B. tikte met zijn handen op een van de stapels papier, schoot zonder duidelijke reden in de lach. “Ik lijk wel op hem. Ik heb dit in anderhalve maand geschreven. Bam.”
Hoe langer ik sprak, hoe meer het me opviel: B.’s gezicht vertoonde geen enkele expressie
“Dat is snel”, zei ik. “Misschien is het handig om meer tijd te nemen. Wat maakt je hoofdpersoon interessant, waarom zou ik over hem willen lezen?”
B. knipperde onrustig met zijn ogen. “Dat is een héél goeie vraag.” Even, in een flits, leek hij zich af te vragen hoe hij in hemelsnaam honderden pagina’s over deze man had kunnen vullen.
Toen kwam hij weer overeind en ging een ei bakken.
Van achter zijn kookeiland riep hij: “Wil je een kapotte of een hele dooier?”
“Maakt me niet uit.”
“Haha, ik wíst het! Je bent echt een twijfelaar, hè?”
We aten onze eieren, we spraken nog een poosje verder over B.’s manuscript, over boeken in het algemeen. En zo zaten we daar, in die enorme ruimte. Op den duur maakten we een vrijblijvende afspraak voor de komende maand: ik zou de eerste twee hoofdstukken nauwkeurig redigeren, B. zou zelf zijn manuscript nog eens grondig nalezen en alvast schrappen wat hem bij nader inzien niet helemaal overtuigde. “Het zou zomaar kunnen dat ik het niet red”, zei hij. “Dat ik het niveau niet in me heb om er een serieus, publicabel boek van te maken.”
Hij keek me indringend aan, alsof hij een verlossend antwoord van me verlangde.
“Vroeger wilde ik muzikant worden”, zei hij op de valreep. “Maar mijn ouders raadden het me erg af. Ik heb nog nooit iemand ontmoet die schrijft, die iets máákt, alleen al daarom heel bijzonder dat je bent gekomen. Ik ken vooral mensen die heel veel geld verdienen.” Zijn blik dwaalde af door zijn etage, bleven hangen bij de gitaren in de hoek. “Mijn ouders hadden trouwens vast gelijk, als ik was blijven spelen had ik nooit zo veel gitaren kunnen kopen.”
Kort daarna stapten we weer in zijn BMW. B. reed alsof hijzelf de trein moest halen. Hij betaalde me contant, het geld zat in een envelop. Bij station Alkmaar gooide hij me eruit en ik stond amper op de stoep of hij trok alweer op. En daar ging hij, over de linkerbaan, de man die niet stil wilde blijven zitten.