Context bij cultuur in Vlaanderen en Nederland

Publicaties

Context bij cultuur in Vlaanderen en Nederland

Jef Geeraerts’ proza stroomt als lava, maar laat deze lezer koud
0 Reacties
© Rob Bogaerts / Anefo / Nationaal Archief
© Rob Bogaerts / Anefo / Nationaal Archief © Rob Bogaerts / Anefo / Nationaal Archief
literatuur

Jef Geeraerts’ proza stroomt als lava, maar laat deze lezer koud

Alsof ze nog nooit van dekolonisatie of feminisme had gehoord, zo herlas Heleen Debruyne Gangreen I - Black Venus van Jef Geeraerts. Stelt het boek literair nog iets voor anno 2021? Tot haar eigen verbazing bleek Debruyne het eens met de recensie uit 1968 van de toen nog erg katholieke krant De Standaard.

Black Venus van Jef Geeraerts (1930-2015) onbevangen proberen te lezen: deze moeilijke, misschien wel onmogelijke opdracht heb ik mezelf opgelegd naar aanleiding van alle commotie rond het boek. In 2015 kreeg Black Venus een plek in de literaire canon van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal en Letteren. “Er kan geen twijfel over bestaan dat Jef Geeraerts met Gangreen de Vlaamse Kongoliteratuur als een van de eersten op een hoog literair niveau tilde”, aldus de academie. “Ik kan echt niet naast die koloniale koortsdroom lezen: een fantasie van een witte man die alle vrouwen, wit en zwart, wil domineren”, vat auteur en historica Heleen Debeuckelaere de kritiek zowat samen.

Vijf jaar later al werd Black Venus weer uit de canon gekegeld. Bert Van Raemdonck, lid van de canoncommissie, noemde het boek een “lange verheerlijking van opvattingen en gedragingen” die ons vandaag “misselijk maken”.

Schrijvers snelden de nagedachtenis van Geeraerts prompt te hulp. “Het is en blijft een meesterwerk. Dat het nu zo gemêleerd ontvangen wordt, komt dat omdat we een cultuur beginnen te missen van leeswijsheid en leesrijp­heid?”, suggereerde Erwin Mortier in De Morgen. In dezelfde krant liet Stefan Hertmans optekenen: “Ik kan me vinden in wat Tom Lanoye over de kwestie schreef: je kunt het verderfelijk vinden, en dat is het ook, maar het is wel fantastisch geschreven.”

Is het boek werkelijk zo goed geschreven, vroeg ik me af. En wie leest het boek dezer dagen nog? Zelf las ik het als puber, waarschijnlijk aangelokt door de naakte vrouw op de cover in het boekenrek van mijn grootvader, maar van het verhaal is me weinig bijgebleven. De recentste uitgave van de Gangreen-cyclus (De Bezige Bij Antwerpen, 2012) kon ik niet nieuw in de boekhandel vinden. Ook de uitgeverij had het niet meer op voorraad. Als e-boek is het wel nog te krijgen.

Is het boek werkelijk zo goed geschreven, vroeg ik me af

Met alle leeswijsheid en leesrijpheid die ik mezelf toedicht, sla ik het boek open. We maken kennis met de ik-figuur, de nogal op Jef Geeraerts lijkende jonge assistent-gewestbeheerder in het Bumba van de jaren 1950. In interviews noemde Geeraerts – zelf ex-koloniaal – het boek een onverbloemde autobiografische waarheid, die hooguit wat gestileerd was. Het hoofdpersonage is getrouwd met een katholiek Vlaams meisje dat het Congolese huishouden met alle bedienden runt met “strakke Pruisische hand”. Hij veracht “haar” en gaat dus voortdurend vreemd, met een hele reeks (vooral zwarte) vrouwen. Monica, Thérèse, Marguerite, Martine, Marietje, nog een Monica, Mbala, een Franse hoer in Antwerpen, een derde Monica, Sofie, Martha, Paulette, Madeleine, Rosalie, Catherine de Bora, Martha en haar minderjarige zus Cécile, weer Sofie, Julie Yenga en Caroline.

Al die neukpartijen worden van voorspel tot orgasme bloemrijk beschreven, wat in 1968 nog voor de nodige ophef zorgde. Over de vrouwen kom je weinig meer te weten dan dat ze erg wellustig zijn. Daarom waardeert de ik-figuur hen, want “...een vrouw die geen genot kan voelen is niet waard dat ze leeft...” Al die seksuele strapatsen, bijna zonder uitzondering bezopen beleefd, brengen hem in een bijna mystieke geestestoestand.

In Congo vindt hij kortom wat hij in Vlaanderen miste: een bevrijdend primitivisme. Hij heeft een hekel aan het katholicisme en aan de kleinburgerlijke Belgische samenleving die hij dan wel heeft achtergelaten maar terugziet bij de andere kolonialen. En bij zijn vrouw, die volgens hem leidt aan het “frustro-purito-christo-racistisch syndroom”.

Over de vrouwen kom je weinig meer te weten dan dat ze erg wellustig zijn

Het verhaal van de antiheld die zich moeilijk kan of wil aanpassen aan de burgerlijke samenleving, was in de jaren 1950 en ’60 erg populair. Denk De koele minnaar (1956) van Hugo Claus, Rabbit, Run van John Updike (1960), Ik, Jan Cremer (1964), Portnoy’s Complaint van Philip Roth (1969), Turks Fruit van Jan Wolkers (1969) – de lijst is eindeloos.

Dat paste natuurlijk in de tijdsgeest: de burgerlijke, hiërarchische samenleving moest op de schop. Net zoals die andere verhalen geeft Black Venus een goede inkijk in de psyche van de antiheld. Congo is voor hem niet veel meer dan een decor om zijn escapistische neigingen in bot te vieren. Bernard Kemp, recensent van De Standaard, had het in de jaren 1960 al begrepen: “Het is wel duidelijk, dat in dit werk geen kolonialistische of antikolonialistische ‘doctrine’ moet worden gezocht. De relatie tussen de ik-figuur en Kongo is een volstrekt persoonlijke.”

Congo is voor de hoofdfiguur niet veel meer dan een decor om zijn escapistische neigingen in bot te vieren

Helaas kan die relatie of de ik-figuur maar matig boeien. Hij is zo druk bezig zich af te zetten tegen zijn westerse kleinburgerlijke milieu, met drank, met drugs, met kutten, alsmaar kutten, dat hij vergeet dat hij zelf bij uitstek een product van dat milieu is. Zijn hang naar het zogenaamd onbedorvene van de primitievere mens, zijn seksualisering van zwarte vrouwen: het is weinig origineel, past allemaal in een lange traditie van westerse, burgerlijke visies op de rest van de wereld. Aan enig zelfinzicht ontbreekt het hem volkomen.

Een goed oog voor de motieven van de mensen die hem omringen heeft de ik-figuur ook niet. Ik was bijvoorbeeld erg benieuwd naar de motivatie van al die zwarte vrouwen om met de protagonist – de jonge Geeraerts was bezwaarlijk een Adonis te noemen – in de koffer te duiken. Om zijn mooie ogen? In de hoop iets van hem af te troggelen? Was het prestigieus met een witte man het bed te delen? Dat de ik-figuur zich dat niet afvraagt, stelt teleur. Zijn sympathie voor de Congolees lees ik meer in het kader van het zich afzetten tegen zijn eigen milieu, dan als een oprechte bekommernis. Dat blijkt ook uit deel II van de cyclus, waarin hij niet schroomt om bruut geweld in te zetten wanneer er opstanden uitbreken.

Aan enig zelfinzicht ontbreekt het Geeraerts' protagonist volkomen

En dan, de veelgeprezen stijl. “Dit proza heeft zijn gelijke niet in ons taalgebied, het stroomt lijk lava, het stoort zich niet aan de conventionele zinsbouw, het rukt genadeloos verder bladzijden lang, met hier en daar een leesteken”, jubelde Marnix Gijsen bij verschijnen. Geeraerts wil de indruk wekken dat de ik-persoon de tekst in een paar lange nachten op papier heeft gekotst, en daar slaagt hij ook in.

Die radicale stream of consciousness was vernieuwend in de jaren 1960 – toch voor ons taalgebied. Maar de eindeloze zinnen over steeds maar hetzelfde zijn bijwijlen ook vermoeiend. De taal compenseert wat mij betreft het gebrek aan karakterontwikkeling niet. En wat de erotische scènes betreft, ben ik het tot mijn verbazing eens met Bernard Kemp, recensent van het toen nog erg katholieke De Standaard. Hij schreef in 1969 dat het “ganse oeverloze verslag van seksuele excessen” hem verveeld had.

Conclusie van deze poging tot onbevooroordeelde lezing: is Black Venus los van alle hedendaagse ethische bekommernissen het lezen waard? Adepten van naar alcohol riekende antihelden à la Jan Cremer zullen hier zeker aan hun trekken komen. Maar wie geïnteresseerd is in complexe karakterontwikkelingen en lastige morele dilemma’s laat het boek beter links liggen.

Bronnen:
Zie de hyperlinks in het artikel. En verder ook: Bambi Ceuppens, ‘De nostalgie van de koloniaal. Het racisme in het oeuvre van Jef Geeraerts’, De Standaard, 18 mei 2015.
In een eerdere versie van dit artikel stond een foutief publicatiejaar voor Gangreen I (1967). Correct is: 1968. En de recensie van Bernard Kemp in De Standaard verscheen niet in 1968, maar op 7 februari 1969. Ook die fout is gecorrigeerd.
Aanmelden

Registreer je of meld je aan om een artikel te lezen of te kopen.

Sorry

Je bezoekt deze website via een openbaar account.
Je kunt alle artikelen lezen, maar geen producten kopen.

Belangrijk om weten


Bij aankoop van een abonnement geef je toestemming voor een automatische herabonnering. Je kunt dit op elk moment stopzetten door contact op te nemen met emma.reynaert@onserfdeel.be.