De tekeningen van Benoît van Innis laten je ‘grimlachen’ om deze bizarre coronatijd
Kunstenaar en cartoonist Benoît van Innis maakte tijdens de lockdown dagelijks een tekening die hij naar enkele vrienden zond. Die tekeningen werden samengebracht in een tentoonstelling en in een boek.
Grimlachjes, dat is het eerste woord dat mij te binnen schiet bij het zien van de ‘coronatekeningen’ van de Belgische kunstenaar en cartoonist Benoît van Innis. De halve titel van Piet Paaltjens’ negentiende-eeuwse poëziebestseller past wonderwel bij het geheel eigen, geromantiseerde, melancholische, maar bij tijden ook ongemeen grappige universum van Van Innis.
Benoît van Innis (°1960, Brugge) studeerde schilderkunst aan het Gentse Sint-Lucas. Hij kreeg er onder andere les van een van de vaandeldragers van het Belgische abstract modernisme, Dan Van Severen. Kort na zijn opleiding tekende Van Innis al voor kranten zoals De Morgen, vanaf 1989 maakte hij liefst vijfendertig covers voor het vermaarde The New Yorker, vandaag is nog steeds werk van hem te zien in De Standaard der Letteren. Je herkent het aan die korte en krachtige signatuur van hem: B. En aan zijn zwierige, bedrieglijk eenvoudige, maar trefzekere stijl. Ook architecten werken graag samen met Benoît van Innis. Zo ontwierp hij voor de renovatie van het Brusselse metrostation Maalbeek acht portretten die hij op Portugese wandtegels zette. Ze gingen de wereld rond als het trieste achterplat in de beelden van de terreuraanslag van 2016. NoA Architecten integreerde dan weer een door Van Innis ontworpen behangpapier in hun restauratie en uitbreiding van het stadhuis van Menen. Vandaag leeft en werkt Benoît van Innis in Brussel.
Van Innis’ weerbarstige werkelijkheid en het surrealistische sfeertje kunnen perfect getransponeerd worden naar jouw en mijn leefwereld
Midden maart van dit unheimische jaar ging Van Innis precies daar in lockdown. Corona teisterde de wereld en de kunstenaar trok zich terug in zijn atelier. Wat moest hij anders? En stoemelings maakte hij een tekening, op een simpel A4-blad met een zwarte stift. Een tekening waarin hij registreert wat er gaande was, hoe bevreemdend en absurd het vaak voelde. Wat kon hij anders? Van Innis stuurde de tekening per mail en Whatsapp naar enkele vrienden en kennissen. De ontvangers reageerden enthousiast, sommigen posten ze op hun sociale media. Van toen af aan maakte Van Innis elke dag een tekening, tot de lockdown werd opgeheven. Het werd een ritueel, een houvast voor zowel de kunstenaar als de lucky bastards in zijn verzendlijst, een nieuwe en heel andere manier van contact maken in tijden van bubbels en social distancing. Vandaag hoef je gelukkig niet meer tot de intimi van Van Innis te behoren om van zijn coronatekeningen te genieten. Intussen hebben ook de reguliere media zijn project opgepikt, werd een set postkaartjes gepubliceerd, is er een tentoonstelling én een uitstekend boek. En voor wie dacht dat de tekeningen intussen achterhaald zijn, niets is minder waar. Met de stijgende infectiecijfers is corona terug van nooit weggeweest, de maatregelen vergen nog steeds een diploma in hogere wiskunde (of een flinke onvoldoende voor logica), de tekeningen zijn een treffend tijdsdocument over een ongeziene periode in onze levens, en – en dit lijkt me het belangrijkste – ze tonen met verve aan hoe broodnodig en nuttig kunst en cultuur zijn om deze bizarre tijden het hoofd te kunnen blijven bieden.
Rep u dus naar de tentoonstelling. Na een passage in het Mechelse Hof van Busleyden, zijn de 93 tekeningen nog tot 18 oktober te zien in het Dormitorium van Kortrijk 1302, van 22 oktober tot en met 8 november in de Bibliothèque Solvay in Brussel, daarna reizen ze door naar Spanje. Het opzet van de tentoonstelling is eenvoudig: de tekeningen worden sober en in gelijke frames gepresenteerd, geflankeerd door een film waarin vriendin en filosofe Ann Joséphine Meskens de kunstenaar interviewt. In de tekeningen zien we een lichtjes aristocratische en eigenaardige antiheld, misschien een ietwat groteske versie van Van Innis zelf, in een herkenbare, maar tegelijk bevreemdende ruimte. Die ruimte kent geen deuren en, op een enkele keer na, geen ramen. Isolatie ten top, dus. Het hoofdpersonage, met eeuwige sigaret, krijgt denkbeeldig bezoek van zijn helden uit de hoge en lage cultuur. Vélazquez, Zurbaràn, Bunuel, Tati, maar ook Laurel and Hardy, Dalida en de ezel Balthazar passeren de revue in getekende versie, in inlijstingen, op boekenruggen enz. Voetbal speelt een grote rol (lof voor Club Brugge, regelmatig een welgemikte sneer richting Anderlecht) en in zijn hoofd gaat de antiheld zelfs op bezoek bij het Louvre of het Prado. Ook zijn vrienden en kennissen komen in verschillende gedaantes langs, net zoals een resem dieren. Woord en beeld worden vernuftig gecombineerd in de meesterlijke stijl van Van Innis.
© Dirk Pauwels
De tekeningen blijven overeind als je ze individueel bekijkt, maar ze zijn nog krachtiger als geheel: let op de woorden en motieven die her en der terugkeren (een schijnbaar achteloos slipje, de gekruisigde houding van man, wijnglas en fles …), de meubels die op wandel gaan, het bijzettafeltje dat vaak dezelfde poot heeft, maar niet altijd. Een zeldzame keer voegt de kunstenaar wat rood toe, de rest oogt net zo levendig in zijn zwart-witte eenvoud. Maar wat de tekeningen vooral sterk maakt, is dat Van Innis’ weerbarstige werkelijkheid en het surrealistische sfeertje perfect getransponeerd kunnen worden naar jouw en mijn leefwereld. De antiheld kampt met alle nevenverschijnselen van de lockdown (de eenzaamheid, de mentale uitdaging, de verveling, het gemis van dierbaren, het vervagen van ons tijdsbesef) en wordt er bij tijden melancholisch van, hij neemt de absurditeiten uitgebreid op de korrel (de opening van de tuincentra en Ikea, het klussen thuis, de bubbels) en brengt met milde en soms minder milde spot instant licht in de duisternis. Die combinatie van melancholie en humor maakt zijn hoogstpersoonlijke tekeningen bij uitstek universeel.
Raak je niet op de tentoonstelling? Niet getreurd. Alle tekeningen zijn op ware grootte verzameld in een boek, vergezeld van een – naar mijn gevoel – iets te treurig woord vooraf en een heerlijk absurdistische tekst van Meskens. Naar analogie met Van Innis gooit de filosofe psychiatrische aandoeningen, whisky en filosofie (Hegel op kop) in een goed gedoseerde mix. Grimlachjes verzekerd. Het enige wat je in het boek mist, zijn de tinten van de verschillende papiersoorten waarop Van Innis zijn tekeningen heeft gemaakt en de Tipp-Ex die je hier en daar op de originelen ziet. Maar dat wordt ruimschoots goedgemaakt door een paar sprekende details in de vormgeving. Zo zijn de paginanummers bij de tekeningen vervangen door de data waarop ze gemaakt zijn en op de achterste flap herhaalt Van Innis wat hij zijn alter ego in de tekening over zijn zelfgeschreven roman laat doen: titels verzinnen, maar ook de kleur van de cover en de schutbladen bepalen.
Voer voor grimlachjes, maar heb ik dit niet al eerder gezegd?