‘Waarschijnlijk een van de belangrijkste documenten van onze tijd’, noemde The New York Times het rapport De grenzen aan de groei bij de officiële voorstelling in maart 1972. Over de erfenis van dat document schreef Geert Buelens Wat we toen al wisten. Het is een verhaal over een indalend milieubesef en de zorg voor het leven op deze planeet. Maar het is evengoed een doorlichting van een al te hardnekkige moderniseringsdrang.
© Bob Bronshoff
In 2000 onthulde de gemeente Engis in de Maasvallei een standbeeld van een treurende, jonge vrouw. Het herinnert aan de meer dan zestig doden die hier in 1930 in een enkele decembernacht vielen. “Accident atmosphérique”, meldt het opschrift even veralgemenend als nietszeggend. Alsof het hier een spijtige gril van de onvoorspelbare natuur betrof, iets wat de mens overstijgt en waar hij geen vat op heeft.
Nochtans stelde een onderzoekscommissie in 1931 al vast dat de mensen stierven aan industriële vergiftiging. Ze stikten door “de massale uitstoot van fijnstof als gevolg van de verbranding van sterk zwavelhoudend steenkool door de plaatselijke industrie.”
“Vooruitgangsslachtoffers”, noemt Buelens de zestig doden van Engis in Wat we toen al wisten. Hij vraagt zich tegelijkertijd af waarom we hen zo makkelijk vergeten. Waarom het bijvoorbeeld zeventig jaar duurde voor er een gedenkteken kwam. Maar ook, waarom we al die mensen die stierven en nog steeds sterven aan slechte lucht, vuil water en opgestapelde residuen van pesticiden amper een herinnering waardig achten.
© Jean Housen
Het lijkt alsof we geleerd hebben die doden te aanvaarden. Ze zijn collateral damage, noodzakelijk kwaad, de rest die spijtig genoeg overblijft bij de deling van materiële vooruitgang en welvaart door menselijk welzijn en een gezonde planeet.
Of zoals toenmalig premier Gaston Eyskens het begin jaren ’70 in het Belgische Parlement verwoordde: “Wij moeten hier ook eens duidelijk maken waarvoor we kiezen: ofwel het ritme van de algemene vooruitgang in de wereld volgen, het land moderniseren en onze bevolking een hogere levensstandaard bezorgen, ofwel voortgaan in een meer natuurlijk milieu, maar zonder enige kans op een sterke economische ontwikkeling.”
Vooruitgang of zorg voor de natuur. Economische ontwikkeling of respect voor het leven om ons heen. Het lijkt een dilemma als een axioma. Onontkoombaar. Wie de debatten over stikstof, de klimaatcrisis of het verlies aan biodiversiteit volgt, weet dat diezelfde redenering vijftig jaar later nog steeds resoneert. Het is alsof menselijke ontwikkeling onmogelijk is zonder roofbouw te plegen op de enige levensdragende planeet in het zonnestelsel.
Vooruitgang of zorg voor de natuur: het lijkt een dilemma als een axioma
Ook dat stelt Buelens vast in Wat we toen al wisten. “Het debat dat toen losbarstte is nooit meer opgehouden.” “Toen” duidt op het jaar 1972, een “ongekend momentum”, noemt hij het. Het is het jaar waarin de zorg om het milieu een mondiaal erkend probleem werd. Naast het verschijnen van De grenzen aan de groei vond toen ook de eerste milieuconferentie van de Verenigde Naties plaats. Voor het eerst maakten landen een staat op van de toestand van hun leefomgeving.
Tot dan had men niet geweten hoe diep de vervuiling in waterlopen, bodems en lucht reikte. “Men was geschokt”, schrijft Buelens. Dat is alvast de langdurige erfenis van 1972. We zijn blijven meten. Onze kennis over de destructie is enkel toegenomen.
Toch was het niet zo dat anno 1972 de wereld plots ruw ontwaakte uit een economisch sprookje. Al sinds de eerste fabrieksschoorstenen boven steden walmden, hadden mensen hun bedenkingen, zorgen en protesten geuit. In Frankenstein riep Mary Shelley een wereld op waarin de mens de controle verloor over de eigen creatie. En de excentrieke Parijse advocaat Eugène Huzar had het in de negentiende eeuw over de “honderden biljoenen kubieke meters koolzuur en koolstofmonoxide die de harmonie van de wereld zullen verstoren.”
© UN Photo / Yutaka Nagata
Dat CO2 warmte vasthoudt, was bekend; ook de directe relatie tussen CO2 en temperatuurstijging was vastgelegd. Dat het massaal verbranden van steenkool en andere fossiele brandstoffen het klimaat op aarde kon veranderen, stond in 1912 al in de krant. We wisten het, maar vergaten te handelen. Ook daarover gaat Wat we toen al wisten: verzuim, verwaarlozing, vergetelheid, misverstanden en cirkelredeneringen.
“Het is een wrede ironie uit de geschiedenis”, noteert Buelens. “Een beschaving gedreven door geloof in de vooruitgang bleek een permanent gehavende wereld voort te brengen waarin het voortbestaan van sommige soorten, de mens niet uitgezonderd, structureel onzeker zou blijven.”
In 1972 was Buelens was een jaar oud. Maar, schrijft hij, “in mijn herinneringen was de milieucrisis altijd aanwezig.” “Autoloze zondagen, energiebesparingscampagnes, de introductie van de glasbak en het kringlooppapier, de opkomst van groene politieke partijen, de angst voor zure regen en het gat in de ozonlaag, acties tegen kernenergie en voor Greenpeace: wij waren inderdaad de eerste milieugeneratie.”
Naast een geschiedenis van een groeiende ecologische bezorgdheid is Wat we toen al wisten ook de biografie van een generatie. Aan het begin en einde van ieder hoofdstuk keert Buelens terug naar Duffel, de gemeente waar hij opgroeide.
De kritiek op overconsumptie, op een extractieve en verspillende economie die in het spoor van De grenzen aan de groei ontstond, meet Buelens af aan de bekommernissen die thuis boven de keukentafel gonsden. Daar stelt hij een kloof vast. Want, schrijft hij: “Voor wie met een bescheiden budget twee kinderen probeerde op te voeden, waren er altijd al grenzen aan de groei geweest.”
© Anefo/Rob Mieremet
Al weegt daar ook het verschil tussen anekdotiek en onderzoek door. De sterkte van het boek ligt niet zozeer in de persoonlijke evocaties. Bij momenten leiden ze zelfs af. Zo neemt Buelens een lange omweg langs het Eurovisiesongfestival en ‘Ein bisschen Frieden’ van Nicole om het computermodel te introduceren waarop De grenzen aan de groei gebaseerd was. Het is ongetwijfeld een mooie herinnering, maar heeft verder niets te maken met de kern van het verhaal.
Die kern is en blijft de vaststelling dat we met al de kennis die we als mensheid opbouwden amper deden wat nodig was, waardoor debatten die vijftig jaar geleden opdoken ons vandaag als zombies en Frankensteins blijven achtervolgen.
Zoals Buelens het beschrijft, had 1972 alles om een kantelpunt te markeren. Twaalf miljoen exemplaren werden er wereldwijd van The Limits to Growth verkocht. Zelden pookte een in wezen wetenschappelijk rapport de gemoederen zo hoog op. Er werden gevoelige snaren geraakt. Net zoals Jaap Tielbeke in We waren gewaarschuwd (2022) de impact van “een profetisch milieurapport” opmeet, analyseert Buelens nauwkeurig wat The Limits to Growth zo bijzonder maakte.
Ja, het was het resultaat van een computermodel. En nee, het rapport was geen toekomstvoorspelling, geen noodlottig doemscenario. Het bundelde wel uiteenlopende factoren – van bevolkingstoename over grondstofverbruik tot energiebehoefte en vervuiling – lijnde de wederzijdse invloed uit en legde zo de basis van het systeemdenken.
De aarde, zo maakten de auteurs duidelijk, is een netwerk van systemen. Lineaire redeneringen volstaan niet om de complexiteit te vatten. Het maakt dat het tot op de dag van vandaag zinvolle lectuur is. Ondanks de blinde vlekken. Scheve machtsverhoudingen werden bijvoorbeeld niet opgenomen in het model net zomin als de ongelijke verdeling van grondstoffengebruik.
Minstens zo verhelderend als Buelens’ analyse van het rapport zijn de reacties die de auteur uit krantenartikelen, partijprogramma’s en andere rapporten knipt. Zo fulmineerde Gerrit Wagner, de topman van Shell, dat de gedachte dat de aarde uitgeput kon geraken “O.N.Z.I.N.” was. Tegelijk gaf hij toe dat het rapport nuttig was om het publiek duidelijk te maken dat iedereen zuiniger met energie hoorde om te springen.
Zoals Buelens het beschrijft, had 1972 alles om een kantelpunt te markeren
Enerzijds werd hier de kiem van de responsabilisering van het individu voor de milieucrisis gelegd, anderzijds betwistte deze topman de maatschappelijke verantwoordelijkheid van zijn bedrijf niet. De invloed van de aandeelhouders leek nog niet allesbepalend. Een politicus als Sicco Mansholt dacht er zelfs openlijk over om het grondstoffenverbruik van de industrie aan banden te leggen, en om wettelijk te bepalen wat al dan niet noodzakelijke producten waren.
Dat is een meer opvallende kloof met industrie en politiek vandaag dan wat Buelens aan de keukentafel van zijn ouderlijke huis registreert. De bereidheid tot afremmen, tot vertragen en tot minderen is vervangen door een rotsvast geloof in technologische innovatie. “Technologie had een probleem gecreëerd, maar zij zou het oplossen”, noteert Buelens. Ook het oordeel over zijn generatie leest niet mild. “Ze hebben laten gebeuren dat aan individueel gedrag zo’n disproportioneel belang wordt toegekend.”
Jaarlijks sterven 7 miljoen mensen vroegtijdig aan luchtvervuiling. Nog steeds lijken we te aanvaarden dat onze heilige vooruitgangsgedachte aangevuurd door fossiele brandstoffen slachtoffers eist. Sinds de publicatie van De grenzen aan de groei is meer dan de helft van de diersoorten uitgestorven. Dat wisten we toen niet. Nu wel. Waar wachten we op?
Geert Buelens, Wat we toen al wisten. De vergeten groene geschiedenis van 1972, Querido Facto, Amsterdam, 2022, 324 p.