‘Ik kom hier nog op terug’ van Rob van Essen is een rijk en fantastisch avontuur
Welke herinnering klopt? Waren er trauma’s of misstanden, en kan een tijdreis daaraan iets herstellen? In zijn nieuwe, wervelende roman vermaakt en overtuigt Rob van Essen
– tot je met een glimlach en nog méér vragen overblijft. Wat is echt? En is het beter om je niet te verkleden?
“Hij zit onder de lamp en wil verzonnen zijn. Hij is een verhaal. Met een begin en een einde. Eerst het begin.” Het korte, eerste deel van Rob van Essens roman Ik kom hier nog op terug eindigt met deze mysterieuze, veelbelovende woorden van Rob Hollander, hekkenschilder, de man op de brug.
Die belofte willigt Van Essen in. Het grootse is dat hij er daarbij in slaagt je te laten twijfelen of je nu een alternatieve, uitsluitend verzonnen verhaallijn leest over Hollander, over een vergeten trauma in het bos, over zijn medestudenten filosofie eind jaren 1980, over een tijdmachine, of dat het echt zo gegaan is.
© Stefaan Temmerman / Atlas Contact
Rob van Essen (1963), de Nederlander in Brussel, bouwt met Ik kom hier nog op terug voort aan een fantastisch oeuvre waarin personages kunnen opgaan in verhalen met een zelfrijdende seksueel actieve auto, dubbelgangers, een keldergang als shortcut naar de middelbare school kilometers verderop – en nu dus ook een tijdmachine. En dan noem ik alleen maar voorbeelden vanaf De goede zoon (Libris Literatuur Prijs 2019).
Weliswaar is die overgave niet volledig, nooit zonder scepsis – Rob Hollander en ik blijven twijfelen of alles niet in scène is gezet – maar we laten ons toch overvallen en overtuigen, en dat valt zowel geestig als geestverruimend uit.
Want dat spel met fictielijnen is niet alleen grappig en knap, het gaat er bij Van Essen ook over wat kunst is, wat een mens is, wat een individu is, in een groep of gemeenschap. En in dit boek: over tijd, continuïteit, herinnering. Over echtheid, terwijl je fictie leest. En over iets ondernemen of iets ondergaan, over slagen of falen, over de zin van het leven.
Het tweede en grootste deel van de roman begint in de Overijsselse gemeente Rijssen. En met journalist en politiek commentator G.B.J. Hiltermann elke zondag op de radio, die Rob Hollander nog later in ochtendjas – in de war? – zal zien op de Hogesluis en die hij niet zal helpen. Daar blijft de verteller wat langer bij hangen, en bij een voorval dat later – pas in de laatste pagina’s begrijp je waarom – de Rijssense eigenrichting genoemd wordt. In Rijssen raakt de nog jonge Rob gefascineerd door twee Jehova’s, een moeder en een zoon. Hij besluit de zoon, Chris Vis, op te zoeken, en verdwaalt met hem in het bos. Eenmaal terug treft hij zijn ouders, zijn vriendjes Gertjan A. en B., politie en buurtgenoten, allemaal ongerust. Maar er was niets gebeurd, toch?
“Jaren na de avond die ik met Chris Vis in het bos doorbracht, maar dan ook jaren later, toen ik al lang en breed in de vijftig was, zou ik iemand tegenkomen met een tijdmachine.” Rob Hollander is inmiddels journalist, hij probeert het journalistieke cliché van de reüniereportage uit: hoe zou het met zijn medefilosofiestudenten gaan? Hoe heten ze ook weer? Hun bijnamen stammen van het Grote Verkleedfeest: De Paus, Parachutespringer, Kimono. Hollander was er als zichzelf. Een broer en een zus die hij vaag kende van Kriterions Filmclub, waren er als elkaar. Klinkt geweldig, maar de reportage wil niet echt vlotten, zoals dat verhaal met een begin en einde uit het eerste deel er nog steeds vooral niet is.
Deze roman is zo organisch, alles geloof je, alles klopt, alles komt terug. Maar de vragen blijven
Maar dan neemt die broer, Icks, contact op. Icks heeft zijn fortuin in de VS gemaakt en is in bezit van een JUMP-unit. Een tijdmachine. Die was hij ooit op het spoor gekomen door een al te realistische scène met kleding uit de toekomst in The Time Machine (1960, door Icks en Hollander nog gezien in filmhuis Kriterion). Deze Icks ontvangt zijn oud-studiegenoot hartelijk en biedt hem aan om therapeutisch te tijdreizen: een fout in zijn verleden goed te maken – zoals het niet helpen van Hiltermann. Daarin slaagt Hollander ook nu telkens niet, en als hij een vijfde poging wil wagen, transporteert Icks hem naar een andere plek, een andere tijd. Bij het Binnengasthuisterrein, waar hij ooit filosofie studeerde, hangen nog verse posters van het Grote Verkleedfeest. In een kroeg treft hij zijn studiegenoten van toen, maar dan dertig jaar ouder. Ze zitten in de val.
Wat volgt, is een doldwaze vlucht, weg van hun jongere ikken (of “iks”?), in een gejatte Duitse bus, naar een klooster in Frankrijk, waar ze onder leiding van De Paus een gemeenschap vormen. Hollander gaat er zelfs een pij dragen. Maar waarom zijn ze daar? De tijdreizigers beginnen hun herinneringen op te schrijven, en die van elkaar te lezen. Wacht. Kende Hollander Icks eerder als Chris Vis? En van Kriterion?
Een verkleedfeest, een tijdmachine, een klooster, en toch bewaart Van Essen het evenwicht wonderbaarlijk goed. Hij houdt de stroom van gebeurtenissen gaande, eerst wat kletserig, dan meer to the point, telkens met geweldige beelden (nostalgie als “een circusleeuw die je nooit helemaal mag vertrouwen”) en steeds een stukje ongerijmder. Tussendoor verweeft Hollander zijn twijfels, over de gebeurtenissen in Rijssen en de situatie met Hiltermann (was dat niet een grote schoft?). Maar vooral over de bedoelingen van Icks, die toch net als de “hij” uit deel één zelf een soort verteller is, of misschien zelfs een god, inclusief paus en een droom waarin Icks tot hem spreekt: “Alles draaide om jou, zei hij. Alles heb ik voor jou gedaan, van jouw hoofd heb ik ons hoofd gemaakt, van jouw nacht onze nacht.” Was het een droom?
Ook dan: deze roman is zo organisch, alles geloof je, alles klopt, alle details komen – ondanks Hollanders aanvankelijke summiere dagboekaantekeningen (aangevuld met “Ik kom hier nog op terug”) – terug. Van Essens grote beheersing en evidente vertelplezier wekken humor en twijfels op, en een aanzet tot doordenken, over verhalen en levensverhalen. Dit verhaal is geslaagd, maar is Hollanders passiviteit, bij Hiltermann, bij Icks, op de vlucht, een falen? Hijzelf zegt: “Misschien was dat dan de beste definitie van de zin van het leven tot nu toe: je omgeving zien veranderen.”
Niets doen dus, niet meedoen dus, je niet verkleden, gewoon maar instemmen en kijken? Als het resultaat daarvan zo’n rijk en fantastisch avontuur is, dan heeft zo’n leven zin, hoe verzonnen ook.