Honger naar ‘home baked’: hoe theatermakers aan het knutselen slaan
Opvallend veel jonge theatermakers pakken uit met kleine, bescheiden voorstellingen: niet groots en meeslepend, niet glad of afgelikt. Hun creaties zijn opzettelijk gebricoleerd, het kleinschalige en het onaffe krijgen een ereplaats. Is er een nieuwe ontwikkeling bezig in de podiumkunsten? Mia Vaerman verkent deze tegenbeweging, die ze home baked theater noemt: geknutselde in plaats van gekunstelde voorstellingen.
Het leek bijna ongehoord, en toch was het voor de jury overduidelijk: vier studenten van de KASK-theateropleiding werden geselecteerd voor het Vlaamse Theaterfestival
2020. Dat kiest elk jaar de meest belangwekkende en artistiek vernieuwende stukken van het voorbije seizoen. De afstudeerders vielen in de prijzen met Who’s Afraid of Virginia Woolf, Edward Albee’s beroemde toneeltekst uit 1962, vanwege hun heldere en tegelijk doorleefde spel, wars van dwingende, grootse scenografie.
In hetzelfde seizoen waren – geheel toevallig – twee andere versies van diezelfde klassieker kanshebbers voor het festival, allebei van erkende theaterrotten. Voor NTGent maakte Tom Lanoye een bewerking met Els Dottermans en Han Kerckhoffs in de hoofdrollen (een echt koppel, net als Elizabeth Taylor en Richard Burton in de fameuze verfilming uit 1966), en voor Platform 0090/KVS zette regisseur Mesut Arslan een wel erg straffe scenografie neer.
Waarom dan vier debutanten? Gaat het hier om toevallig superieur talent? Of is er een groeiende hang naar een alternatief soort theater, zowel bij de makers als bij het publiek (waartoe ik mij als critica reken)?
© Leontien Allemeersch
Tijdens Theater aan Zee 2019 in Oostende speelde Wolf en Wolf (inmiddels vormen de studenten een gezelschap) Who’s Afraid of Virginia Woolf in een kale turnzaal. Eenvoudig opgetrokken tribunes van enkele rijen diep stonden in een vierkant om de speelvloer heen. Het was een gedrongen arena waarbinnen de acteurs langzaam in de huid van hun personage kropen – ze zouden er honderdveertig minuten in ondergedompeld blijven. Bij aanvang werd een emmer ijsblokjes midden op de vloer uitgegoten. Meer was niet nodig om aan te geven dat er veel gedronken zou worden, terwijl de tijd langzaam vergleed van nacht naar dag. IJs, een wissel van kleren, een paar theaterspots, en tribunes die halverwege de voorstelling werden opengetrokken tot een klassieke zaalopstelling: dat was de scenografie.
De focus lag op het spel zelf, en op de psychologische oorlogsvoering tussen een oud stel in crisis. Met ziekelijke manipulaties en verleidingstactieken sleurden ze het andere, jonge stel mee in hun uitputtingsslag. En wat opviel: de prille spelers wisten de vijftigers perfect geloofwaardig neer te zetten. Of juister: er was geen nood aan “geloofwaardigheid”, het sprak vanzelf. Toen Naomi van der Horst in sexy kleren opnieuw vanachter de tribunes verscheen, wist je perfect dat daar een ooit flamboyante, nu verwelkte vrouw de speelvloer opliep. Omdat ze gewoon verscheen als de bloedmooie jonge vrouw die ze nu is, en je als toeschouwer door de context meteen wist wie ze in het stuk speelt. Doodeenvoudig.
Op de schop
De KASK-voorstelling was allicht de meest opvallende, maar zeker niet de enige productie die lijkt in te zetten op een nieuwe ontwikkeling in de podiumkunsten. Voor het Theaterfestival 2020 zijn er heel wat geselecteerd. In Realtime
bijvoorbeeld neemt regisseur Dries Gijsels de klassieke theaterformule zelf op de korrel. Als toeschouwer tuimel je van verhaal naar verhaal, van real naar theaterfake naar gedroomd. Acteurs spelen personages die hun eigen naam dragen, in het nagemaakte decor van een echte woonkamer. Er spreekt een grote ongedwongenheid uit de manier waarop ze dicht bij zichzelf spelen, en daarbij zo menselijk, zo herkenbaar verloren lopen in het stereotiepe format dat ook theater kenmerkt – met zijn deadlines, premières, programmaboekjes en inleidingen, met recensenten die nagesprekken voeren als bijberoep, programmatoren die verleid moeten worden door de productieleiders. Realtime ontpopt zich zo als een soort tegenbeweging, een verfrissende kijk op het oude medium.
Het valt op hoe in vele producties wordt ingezet op een zekere ongereptheid, op schijnbaar niet “professioneel” gemaakte voorstellingen. Vanwege de al te beperkte middelen in de culturele sector pakken opkomende makers uit met kleine, bescheiden creaties of beperkte bezetting. Onvermijdelijk. Maar er is meer. Er speelt ook een bewust zoeken naar non-conformisme mee, in die zin dat de jonge (en ook minder jonge) artiesten anders willen werken dan op de klassieke manier van doen: niet groots en meeslepend, niet glad of afgelikt. Vlakke vloer, kleine zaal – om te beginnen.
Er verschenen natuurlijk al eerder opvoeringen met jongeren, amateurs, vluchtelingen, bewust niet-beroeps zelfs. Nu lijkt er nog verder ingezet te worden op opzettelijk gebricoleerd, niet met perfecte decors, maar theatre brut. Eigen kweek, home baked. Of zoals Benjamin Verdonck – zelf niet meteen een beginneling – het formuleerde in een interview in De Standaard Weekblad (18 juli 2020): “Ik heb nu minder dan vroeger zin om grootschalige projecten te bedenken met veel mensen. Ik ervaar steeds meer plezier in kleine dingen maken. Het voelt ook echt als een noodzaak. De wereld is vergeven van pogingen om groot en duidelijk te spreken. Een klein gebaar dat daar ver van staat, vind ik een zinvolle artistieke keuze.”
Het valt op hoe in vele producties wordt ingezet op een zekere ongereptheid, op schijnbaar niet ’professioneel’ gemaakte voorstellingen
Kleinschaligheid is een van de sleutelwoorden. Voor ALL staat Lisa Verbelen (gezelschap BOG.) alleen op de scène, met gitaar en micro op een klein platform dat doorlopend af en aan rijdt. Een camera projecteert op de achterwand de woorden en gedachten die ze op kaartjes voor zich uitstalt en telkens herschikt. Het is een tastend denken dat ze met de toeschouwers deelt. Tussendoor construeert ze met een loopstation eenvoudige muziekcomposities – ook daar, ter plekke. Minimalistische podiumkunst, of hoe eenvoudig je betekenis kunt scheppen in een stuk over de complexiteit van de wereld.
In Oorlog en vrede vertalen Florian Myjer en Kim Karssen (Frascati Producties) het opus van Tolstoj naar het toneel. Een groots werk in een uiterst versoberde uitvoering. Hoewel. Het reuzegrote boek van waaruit ze spelen, is wel een imposant toneelattribuut. Het houten, rechtopstaande frame – als een band in de boekenkast – plooit helemaal open en weer dicht. Maar toch: met z’n tweeën zetten ze manmoedig álle melancholieke personages en onafwendbare levensdrama’s neer. Oorlog en vrede is dan als een tweesterrendiner in een maaltijdbox. Tegelijk blijft het een fijnschalige creatie, wars van bombast.
© Bas de Brouwer
In elkaar geknutseld
© Jimmy Kets
In De Meisje brengt Jaouad Alloul (MartHa!tentatief) een monoloog over homoseksuele liefde en zelfaanvaarding. Het ostentatief onaffe en Allouls warme onhandigheid maken de charme van de voorstelling uit. Mia Kermis van Stefanie Claes (collectief van theatermakers Lucinda Ra) construeert in een miniatuurtheater met poppen en ijzerdraadmaaksels een diepmenselijk verhaal.
Zelfs de drieënveertig amateurs die in de sociaal-artistieke voorstelling Coupe familiale (Theater Antigone) voor een buitenmaatse toneelbezetting zorgen, focussen expliciet niet op grandeur en overdonderen. De broosheid van het bestaan en het individu voert de boventoon.
Bij Het dier, het dier en het beestje van Theater Artemis zie je de als dieren verklede spelers de bühne afrennen, gauw-gauw de zaal door naar de andere kant van de scène, om daar als een ander dierpersonage weer op te komen. De onbevangenheid is hartverwarmend (net als de vertelling zelf). Artemis zegt van zichzelf dat het anarchistisch theater maakt – “theater dat zich, in samenspel met het publiek, niet aan zijn eigen wetten houdt”.
En zo zijn er nog vele voorbeelden. De opzet van de nieuwe lichting theatermakers lijkt neer te komen op een “ontdenken van wat voor waar en vanzelfsprekend wordt gehouden”, zoals sociolinguïst en taalkundig antropoloog Jan Blommaert schrijft op zijn blog. Het resultaat is een soort naaktheid, bruutheid, onvolmaaktheid. Met les moyens du bord, maar dan wel met bakken talent gebracht.
Ik noem het home baked theatre: zelfgemaakt en zonder pretentie. Nu zijn kunstenaars altijd al eigengereid – het is voor mij de definitie van kunstenaarschap – en is er sinds de jaren 1980 een rijke traditie aan alternatieve gezelschappen. Maar de vaststelling is: producties waarin wordt “gefröbeld”, overheersen de jongste tijd. Toch in Vlaanderen – in de Nederlandse selectie voor het Theaterfestival voeren de grotezaalproducties dit jaar wél de boventoon.
Ik noem het home baked theatre: zelfgemaakt en zonder pretentie
Theatermakers doen het omdat ze het niet laten kunnen, maar ook omdat het rijmt met de huidige grassroots-bewegingen – van onderuit, vertrekkend vanuit henzelf. Wat overigens niet belet dat sommigen met veel vakmanschap gebruik maken van licht, decor, kostuums, dramaturgie en zelfs regie. Homemade, maar dan met de broodmachine. Daarmee bedoel ik: in de schoot van grote theaters of gezelschappen.
Daarbij rijst natuurlijk de vraag naar de inbreng van de grotere huizen en de programmatoren in deze trend. En van critici of jury’s. Waarom halen zij nu die voorstellingen eruit? Wat is de rol van kunstencentra, festivals commissies, media? Wat kan die zijn? Waarom is het precies nu dat dit andere theater gemaakt, gezien, gepresenteerd wordt? Maar ook: wordt het wel genoeg naar waarde geschat, krijgt het wel genoeg ruimte? Of laten de “groten” hen vooral doen, en kijken ze de kat uit de boom? Krijgen ze met andere woorden wel de nodige middelen voor hun zoeken?
Ook buiten de selectie van het Theaterfestival is die tendens duidelijk. In Edward II (Fabuleus) spelen jonge tieners het stuk. Hun ongereptheid clasht op een sublieme manier met de verdorven koninklijke personages. Pleasant Island (Campo) zet twee acteurs (Silke Huysmans en Hannes Dereere) en hun smartphone op de scène – met vier duimen wordt op twee uitvergrote gsm’s een documentaire in elkaar gebokst – voor een verslag van een reis naar Naura, een klein eiland in de Stille Oceaan waar de destructie als gevolg van de globalisering een waarschuwing voor ons inhoudt.
Een groep als K.A.K., de Koekelbergse Alliantie van Knutselaars, past ook volledig in het beeld van home baked producties – hun naam zegt het zelf. Al een aantal jaar timmeren ze aan een andere vorm van theater: in de marge, met heel veel inzet, maar wars van formats, zoekend naar een nieuw soort verbeelding. In Life, Death & Television hergebruikten ze het decor van een andere voorstelling (van Tristero) en knutselden ze met zo’n twintig acteurs en actrices een liveshow in elkaar. Thema: het vervagende onderscheid tussen informatie en entertainment, met filosoof Martin Heidegger in een sitcom en de reconstructie van een interview met die andere filosofe, Hannah Arendt, over het gevaar van fake news.
Onlangs nog, tijdens het Oostendse cultuurprogramma Zomer in O., testten ze voor het eerst vijf zelf in elkaar geknutselde, gerobotiseerde hoorns uit die als uitgelaten kinderen rondhotsen in de straat en op het gras. Kwakkelend en tetterend als jonge eendjes reden ze rond. De ongehoorden, heten ze, van K.A.K. samen met Crew (Eric Joris). Helemaal homemade.
Hybride en intieme praktijken
In februari 2020 zette het festival Beyond the Black Box een resem multidisciplinaire voorstellinkjes op het programma in De Brakke Grond. Het klassieke theater werd hier uit de conventies van de zwarte doos getild en aangespoord tot experimenteren met hybride vormen. Emi Kodama las in Beyond buildings, the clouds are a mountain range urenlang voor aan telkens één luisteraar in een zacht wiegende hangmat. Benjamin Vandewalle liet mensen per twee naar elkaar en zichzelf kijken in zijn Inter-face. In Micro-sphere liet hij ze per vier rondjes draaien op hun buik voor een wel zeer down-to-earth schouwspel. Met We Do Matter hakte Nick Steur vakkundig een rotsblok doormidden, waarna zijn collega-kunstenaar Matea Bakula het chemisch en vakkundig weer probeerde te lijmen. Het lukte niet altijd, maar dat was niet erg: het ging om de spanning van het proberen. De performance hield het midden tussen een voorstelling en beeldende kunst, en wat bijbleef was de scherpe aandacht waarmee exact dertig toeschouwers het hele gebeuren volgden. Zuivere focus, toegespitste contemplatie.
© Paul McGee
Kodama, Vandewalle en Steur zijn al zo’n tien jaar bezig met hun meer particuliere performances – in die zin zijn ze voorlopers van de home baked trend, maar nu worden ze dus gretig opgepikt door de programmatoren. En ze kregen erg boeiende navolging van de andere makers op Beyond the Black Box – onder wie ook Stav Yeini met flowerpower en sensorisch getriggerde ontspanning, Rita Hoofwijk met een telefoonverbinding waarin de wereld wordt beschreven Without me, of Salomé Mooij die in een berghok met random
voorwerpen (flesdoppen, bakstenen, bierkratten, folie…) en een goed dozijn toeschouwers haar Reconstructie van een schuilplaats brengt.
Bijzonder aan dat hele festival was hoe al die kleine, intieme voorstellingen telkens een fenomenale aandacht kristalliseerden. Het was een andere, meer zorgzame benadering van het publiek, waarbij de focus meer lag op de ervaring zelf dan op afstandelijke reflectie. De toewijding van de makers voelde als een welkome compensatie voor de (veelal commerciële) onverschilligheid in vele andere domeinen van onze dagelijkse werkelijkheid. Mijzelf valt het op dat de voorstellingen me bijblijven als pareltjes van ervaringen. Dat ik ze koester als warme herinneringen. Waar resoneert dat mee?
Een tegenbeweging om te koesteren
Het groeiende aantal creatieve spelers in de kunsten zit er zeker voor iets tussen dat andersoortige voorstellingen de boventoon voeren. Almaar meer voorstellingen worden gemaakt met almaar beperkter speelmogelijkheden. Als je niet kunt meedraaien met de grote huizen en gezelschappen, móét je wel anders uit de hoek komen…
In een debat in het Gentse kunstencentrum Campo verdedigde cultuursocioloog Rudi Laermans een paar jaar geleden nog het omgekeerde, het “zandlopermodel”: veel jonge makers aan de start, waarna de middenmoot weggefilterd werd, om de weinige overblijvers bovenaan op te nemen dans la cour des grands. Maar dat model werkt niet. Het is geen leefbaar richtsnoer voor de culturele sector, en de reactie van nieuwe en kleine makers gaat daar juist – creatief – tegenin. Misschien wel met home baked theater?
Het is de aanzet tot een ander denken over theater
Toegegeven: het is een concept waarvan ikzelf de volle betekenis nog zoek, maar toch voel ik dat de trend stilaan incontournable
wordt. Het broeierige, tentatieve is in ieder geval een tegenbeweging die we moeten koesteren. Het is de aanzet tot een ander denken over theater. Het gaat verder dan de scenografie, het gaat ook over de tekst en de inhoud zelf, én over speelstijlen en -vormen. Het tekent zich steeds helderder af in het theaterlandschap: een creatief verzet tegen de grote huizen en hun gulzige subsidies. Een revolte, niet alleen tegen de gevestigde gezelschappen in, maar ook ruimer: als teken van een ander, nieuwsoortig wereldbeeld waarin het kleinschalige en het onaffe een ereplaats krijgen. Het geknutselde in plaats van het gekunstelde.
© Bart Grietens