Honderd jaar geleden werden de Rode Duivels wereldkampioen
Op 2 september 1920 wonnen de Rode Duivels hun eerste en enige trofee. Tijdens de voetbalfinale op de Olympische Spelen in Antwerpen versloeg het Belgisch elftal Tsjecho-Slowakije met 2-0. Die zege kroonde België tot Olympisch én wereldkampioen voetbal, tien jaar voor de echte wereldkampioenschappen. De kern van de Rode Duivels bestond uit Front Wanderers, ‘soldaat-voetballers’ die tijdens de Eerste Wereldoorlog wedstrijden speelden ten voordele van de Belgische oorlogsvluchtelingen en frontsoldaten.
De wedstrijd werd gekenmerkt door twee eigenaardigheden. Meer dan 40.000 toeschouwers hadden het spektakel gevolgd, terwijl het stadion maar over 25.000 plaatsen beschikte. Zo’n 15.000 voetbalfans waren onder de afsluiting gekropen via de nacht voordien met spades gespitte gaten. En de tweede eigenaardigheid: de Tsjecho-Slowaken hadden na 43 minuten het veld verlaten zonder terug te keren. Ze deden dat uit protest tegen scheidsrechterlijke beslissingen die ze als ‘dwalingen’ omschreven. België is het enige land dat op deze manier een belangrijke trofee heeft bemachtigd.
Er kleefde nog een ander, zeer merkwaardig, verhaal vast aan die Olympische voetbalfinale. De smaakmaker van het Belgische elftal heette Armand Swartenbroeks, speler van landskampioen Daring Brussel, geneeskundestudent aan de Université Libre de Bruxelles én humanist. Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog spoorde hij vanuit Brussel naar het oorlogsfront rond Ieper. Als beginnende arts redde hij er het leven van duizenden soldaten en begeleidde hij stervende soldaten. Armand stichtte mee ‘The Front Wanderers’, een team van internationals dat in Groot-Brittannië benefietwedstrijden speelde ten voordele van Belgische oorlogsvluchtelingen en van frontsoldaten in de loopgraven. Drie jaar later kroonden de Rode Duivels zich, met The Front Wanderers als basis, tot Olympisch kampioen.
De broer van Armand Swartenbroeks
Het was 2 september 1920. Armand Swartenbroeks dacht aan zijn broer. Daar stond hij, met de beker in de hand. Hij keek naar de euforische mensenmassa, meer dan 40.000 toeschouwers. Hij was Olympisch kampioen na de zege tegen de nieuwe natie Tsjecho-Slowakije. Eigenlijk de beste ploeg van de wereld. Wat waren die Tsjecho-Slowaken sterk geweest. In de zomer van 1919 hadden ze nog de ‘Intergeallieerde Spelen’ in Parijs gewonnen. Dat was de ‘Olympiade voor militairen van de geallieerde legers’. Ze hadden België in de halve finale verslagen met 4-1. Zij waren dus de échte nummer 1 geweest. Tot op dit moment. Die eer was weggelegd voor de Rode Duivels. Zijn Rode Duivels en ook hun prestaties mochten gezien worden. Ze wonnen in mei 1919 de Kentishbeker, het eerste militaire driehoekstoernooi tussen België, Engeland en Frankrijk. Drie weken later werden in Rome ook Bohemen en Italië geklopt tijdens een ander voetbalevenement. En op de ‘Intergeallieerde Spelen’ haalden ze brons na zeges tegen Canada en de Verenigde Staten. En opnieuw voelde hij de trillingen, de gouden Olympische medaille! En toch.
Armand Swartenbroeks dacht aan zijn broer. Zijn overleden jongere broer Alexis. Die was gestorven aan het oorlogsfront in 1915. Dat ellendige oorlogsfront van de waanzinnige Grooten Oorlog. Armand zette in de winter van 1914 noodgedwongen zijn studies geneeskunde stop en meldde zich als ‘student-dokter-vrijwilliger’ aan het Front achter de IJzer. Zijn jongere broer Alexis werd ook onder de wapens geroepen. Alexis was net als hij lid van ‘den Deiring’, het roodzwarte Daring Brussel dat zijn thuishaven had op de grens van Koekelberg en Molenbeek. Het was op dat ogenblik de fiere vaandeldrager van het Belgisch voetbal, met kampioenstitels in 1912 en 1914, en een tweede plaats na een beslissingsmatch om de titel in 1913.
De moordaanslag in Sarajevo op de Oostenrijkse aartshertog Franz Ferdinand op 28 juli 1914 beëindigde bruusk de opkomst van de talentvolle Daringgeneratie. Een maand van ingewikkelde diplomatieke dreigementen ten spijt, barstte begin augustus de Eerste Wereldoorlog definitief los. De tirannieke Duitse keizer Wilhelm Iiet zijn troepen België onder de voet lopen. Met de verovering van de Westhoek lag in oktober 1914 het laatste stukje België binnen handbereik. De Duitse opmars viel echter stil omdat de Belgische opperbevelhebbers de IJzervlakte permanent lieten overstromen. Een vier jaar durende en levens vernietigende loopgravenoorlog tussen Nieuwpoort en De Panne stond voor de deur.
Vechten en verzorgen aan het IJzerfront
Verschillende Daringspelers ontvingen een dwingende oproepingsbrief voor het front. Onder hen ook de broers Swartenbroeks. Armand weet nog hoe hij met de trein vanuit de hoofdstad door het verwoeste land naar de Westhoek spoorde. Om in dat laatste stukje onbezet Belgisch grondgebied te vechten voor het vaderland. Maar vooral te ‘verzorgen’ voor het vaderland. Als aspirant-geneesheer ervoer hij de waanzin aan den lijve. Duizenden jongens van zijn leeftijd stierven in zijn armen. Of hij voerde pijnlijke ingrepen op hen uit. Zoals het behandelen van ‘loopgravenvoeten’. Hij keek met lede ogen naar de verschikkingen van het ‘leven-tussen-de-lijken-in-de-loopgraven’ voor deze verloren generatie mannen van zestien tot dertig jaar: een modderige geul met smerig water waar het krioelde van de ratten. De dood was zijn dagelijkse compagnon de route. Die betekende vaker wel dan niet een bevrijding uit het lijden. We are the Dead. Short days ago. We lived, felt dawn, saw sunset glow, Loved and were loved, and now we lie in Flanders Fields.
De tol die door het Europese continent werd betaald, was amper te vatten
Armand had het overleefd, die vierjarige ‘doodslag op de Vlaamse Velden’. Zijn broer Alexis niet. Hij had hem moeten achterlaten. In Flanders Fields. Hij dacht aan hem. Hij dacht elke dag aan hem. Zelfs op het moment van opperste sportieve glorie, toen hij de gouden Olympische beker mocht beroeren. En toch wisselde zijn verdriet zich met vreugde af. Dat had hij toch mooi voor elkaar gebracht met zijn Front Wanderers.
In de weken na de Duitse inval in de zomer van 1914 sloegen ongeveer anderhalf miljoen Belgen op de vlucht naar Nederland, Frankrijk en Groot-Brittanië. Vooral in Engeland en Schotland werden de Belgische vluchtelingen goed onthaald. Er ontstonden solidariteitscomités ten voordele van ‘Poor Little Belgium’ en vanuit het hele gebied van de Commonwealth, tot in Canada en Australië toe, kwamen financiële steunbetuigingen. Dat vond hij een knap gebaar van de Britten, maar aan de zinloze slachtpartijen tussen IJzer en Somme leek geen einde te komen. De tol die door het Europese continent werd betaald, was amper te vatten.
Voetballen voor vrede, vluchtelingen en vaderland
Gelukkig kon niets het verlangen naar de bal bedwingen. Hij was bijzonder blij geweest met het project van de Front Wanderers, letterlijk dus ‘de zwervers van het front’: een niet-officiële nationale ploeg van ‘soldaat-voetballers’ die benefietwedstrijden betwistte ten voordele van de Belgische oorlogsvluchtelingen. Hij zag er een project in dat de aandacht van de ellende zou afleiden en het leed zou verzachten. Dat paste bij zijn levensbeschouwing. Hij geloofde in het humanisme als filosofie. En die verbond hij met zijn medische hulp aan slachtoffers van het geweld, maar ook met ‘voetballen voor het goede doel’. Zowel voor de vrede, als voor de vluchtelingen, als voor het vaderland. De Front Wanderers vonden in hem hun geestelijke leider en hun bestemming. Dat zinde hem wel. Ze tilden de traditie van ‘liefdadigheidsoptreden’ naar het niveau van ‘interlandvoetbal’. Ook al waren het geen officiële wedstrijden, er werden tussen de lente van 1916 en de herfst van 1918 sterke tegenstanders geprogrammeerd: Frankrijk (1-4) en (1-3) in Parijs; Italië (3-4) in Como, Modena (0-5) en Milan (6-4 nederlaag). In 1917 volgde de belangrijkste ‘tournee’ met liefst zes matchen tussen 15 en 29 november in de stadions van Folkstone (1-6 tegen Canada), Chelsea (Londen, 4-1 nederlaag), Everton (Liverpool, 1-2), Aston Villa (Birmingham, 1-4), Manchester United (1-1) en Celtic (Glasgow, 1-2): acht zeges, twee nederlagen, één draw. De Front Wanderers waren haast onklopbaar. Duizenden ‘Belgische vluchtelingen’ moedigden hen aan. Een ‘Belgisch dagblad in ballingschap’ dat in Londen werd verspreid, gaf als impressie mee: ‘Met diepe ontroering hebben enkele duizenden Belgen, die zich naar het terrein van de club Chelsea begeven hebben, van in de stampvolle tribunes de beruchte Rode Duivels, zoals zij in vredestijd genoemd werden, zien verschijnen in de rode trui van ons nationaal elftal.’
Armand had ervan genoten, ook van de fratsen die zijn teamgenoten onderweg hadden uitgehaald. Hij bekeek ze echter vanop afstand. Hij dacht altijd een stap vooruit. Net zoals op het veld, waar hij, als verdediger, geroemd werd om zijn fair-play. Hij vermeed veel duels door zijn uitstekende anticipatie en ontwikkelde zich tot een vroege meester van het positiespel.
Hij wist het wel zeker: zonder de Front Wanderers zouden de Rode Duivels nooit het goud hebben gewonnen op de Olympische Spelen van Antwerpen na roemrijke overwinningen tegen Spanje (3-1), Nederland (3-0) en Tsjecho-Slowakije (2-0). Een enorme fierheid maakte zich van hem meester toen hij naar de dansende Belgen keek.
Van Front Wanderers tot Olympisch kampioen! De beste van de wereld! Maar de gruwel van vier jaar ‘Grooten Oorlog’ zou nooit meer uit zijn hoofd verdwijnen. Hij dacht aan zijn broer. Het was 2 september 1920.