‘Holland, behoud je molens!’: de windmolen tussen iconisch erfgoed, nationale trots en polderkitsch
Wie aan Nederland denkt, ziet een windmolen voor zich. In de geschiedenis is hij vaak een symbool van vrijheid, trouw aan het vaderland en trots op het verleden. Tot vandaag zijn de bouwwerken toeristische toppers. Lutgard Mutsaers, auteur van een boek over de evergreen ‘Daar bij die molen’, beschrijft hoe een nuttig werktuig uitgroeide tot een nationaal icoon.
Met de molen gaat het goed, beter zelfs dan ooit in de laatste honderd jaar. In mei 2023 vierde de vereniging De Hollandsche Molen haar honderdste verjaardag. Het bijbehorende jubileumboek Van werktuig tot wereldmerk brengt het heden in beeld door de lens van een jonge maker. Voor de ouderwetse windmolen is Nederland dan ook een paradijsje. Als monument valt hij onder erfgoedbeleid. Hij wordt dus beschermd, er is budget. Voor extra hulp bij restauratie en educatie is er het Molenfonds. Het koningshuis geeft zijn zegen. Toeristen gaan massaal naar Kinderdijk en Zaanse Schans, met dank aan de UNESCO, die deze fotogenieke molensites heeft opgewaardeerd tot Werelderfgoed. Het jaarlijkse Molenweekend is een populair uitje voor alle leeftijden en gezindten. Gediplomeerde hobbymolenaars, verenigd in een eigen gilde, houden de zaak draaiend. Nergens heeft de molen het zo goed als in Nederland. “De molen is van ons”, stelt de jubilerende vereniging. Dat is maar de vraag.
© Ezra Böhm
Van dik hout
De geschiedenis van de molen is geen exclusief Nederlands verhaal. Slechts één type, de houtzaagmolen, is uitgevonden en (niet onbelangrijk) geoctrooieerd door een Hollander. Het moment was ideaal. De noordelijke Nederlanden hadden zich zojuist vrijgevochten van vreemde overheersing en radicaal gereorganiseerd als Republiek. De houtzaagmolen zorgde voor een omwenteling in de scheepsbouw. De jonge staat kon vanuit zijn machtsbasis, de beide provincies Holland, met de grootste, beste en meeste schepen de wereldzeeën op. In de eigen achtertuin toverden molens waardeloze moerasgrond (“kikkerland”) om tot vruchtbare polders. De “Gouden Eeuw” kon beginnen.
© Kunstmuseum, Den Haag
In het strategische succesverhaal aan de basis van wat nu Nederland is, speelt de molen een rol van betekenis. De molen hield de economie draaiend op gratis (!) wind. Er moeten er ooit duizenden geweest zijn. De molen was ook een bijzonder soort gebouw. Hij was niet alleen markant, hij had een eigen naam, hij bewoog, maakte geluid en verzette moeiteloos bergen. Toen hij al was ingehaald door de moderne techniek, gaven kunst- en cultuurhistorici de traditionele molen de eer die hem toekwam. Door van de molen een personage te maken, een soort held, kon er van alles aan opgehangen worden, op de eerste plaats nostalgie. De molen had het voordeel dat hij zijn eigen standbeeld was. Of liever, dat wérd hij toen de meeste soortgenoten al uit de weg waren geruimd. Als decor kreeg hij een geïdealiseerd lagelandschap met water, weilanden en wolkenluchten dat voor “typisch Hollands” doorgaat. In heel Nederland staan er anno 2023 nog twaalfhonderd.
De alarmbel
In 1913 plaatste Holland Express, Tijdschrift voor Kunst, Kultuur en Verkeer een emotionele oproep tot behoud van de tot de sloop veroordeelde molen De Hoop aan de Coolsingel in Rotterdam. Hij moest wijken voor de aanleg van een weg. De schrijver van het artikel was Gerard van Hulzen, de eerste winnaar van de Tollensprijs. De Hoop was dan ook niet zomaar een molen. De Franse schilder Paul Signac had hem vereeuwigd. Andere media sloten zich bij het protest aan. De ophef was zo groot dat de sloop van De Hoop werd afgeblazen.
© Kröller-Müller Museum
Van Hulzens pleidooi verscheen onder de titel ‘Dat men onze monumenten spare!!’. Zijn hartenkreet was goed onderbouwd en beperkte zich niet tot dat ene geval. Het hele molenbestand stond onder druk. De traditionele methode van aandrijving was al lang en breed ingehaald door de techniek. De ene na de andere eigenaar liet een hulpmotor installeren. Nog even en ook het bouwwerk zelf zou overbodig zijn.
Bij gebrek aan harde economische argumenten trok Van Hulzen de troefkaarten van de vaderlandse geschiedenis en de onvervangbare iconische waarde. “Men prate toch vooral niet te gering over een molen, want het is een van de mooiste, verbeeldingrijkste bouwsels die onze anders zo dorren en nuchteren geest heeft weten te scheppen”, schreef hij. De psychologische blauwdruk voor molenbehoud lag klaar.
Nationaal symbool
De voelbare nabijheid van de Eerste Wereldoorlog was een hogedrukpan voor nationalisme. In de mix van angst voor oorlog en behoefte aan geruststelling bloeiden nieuwe verbindende symbolen op. De molen, nog nagloeiend van alle aandacht voor zijn overlevingskansen, was er daar één van. De rol van reusachtige schildwacht die paraat staat om de vrijheid te verdedigen was hem op het lijf geschreven. Geen tulp, klomp of blokje kaas deed hem dat na.
De molen gold als een reusachtige schildwacht die paraat staat om de vrijheid te verdedigen
Het nieuwe imago van de molen als actieheld drong de folkloristische stereotypen van molenaars als seksbelust (merci, comfortabele meelzak) en oneerlijk (geen dank, strijkstok) naar de achtergrond. Het variétépodium was de plek waar de molen kon groeien in zijn rol.
Een populair nummer uit de mobilisatietijd was ‘De molen aan de vliet’. De schrijver en zanger was de humorist Jan van Laar (1872-1949), die een duo vormde met zijn echtgenote. In hun repertoire ontpopte de molen zich tot droomoord van romantiek en geborgenheid. Van Laar had zijn opleiding tot molenmaker afgebroken om zijn vriendin te volgen in het artiestenvak, dus hij wist waar hij het over had. ‘De molen aan de vliet’ combineerde het thema van de liefde in relatie tot het thema van trouw aan het vaderland, gesymboliseerd door de molen.
Na de Eerste Wereldoorlog vormde zich een patroon. Ging het slecht met de economie, dan ging het goed met de traditionele molen als baken van de goede oude tijd. Ging het goed met de economie, dan dacht niemand meer aan de molen. De eerste crisis diende zich in 1922 aan. ‘De molen aan de vliet’ verscheen op grammofoonplaat. Radio deed nog niet mee. Het jaar daarna stortte de Duitse economie in. Nederland hield de adem in.
Ging het slecht met de economie, dan ging het goed met de molen als baken van de goede oude tijd
Op 15 mei 1923 kwam een aantal molenminnende kunstenaars, ingenieurs en notabelen in Amsterdam aan de Herengracht bij elkaar voor de oprichting van Vereniging De Hollandsche Molen, de eerste in haar soort. Doel: de inventarisatie van alle molens in Nederland en het tegengaan van sloop. Een jaar later was de economie weer op koers. In Rotterdam ging molen De Hoop alsnog tegen de grond.
Museumstuk
Ter gelegenheid van de eerste verjaardag van de Vereniging schreef de Haagse humorist Willy Derby een campagnelied om donateurs te werven. ‘Holland, behoud je molens’ was een dringende aansporing om de portemonnee te trekken. De overheid kwam met een nieuwe maatregel. Slopen zonder vergunning was al strafbaar. Voortaan gold dat ook voor het stiekem voorbereiden daarvan. De Vereniging zelf schreef een prijsvraag uit voor de verbetering van het rendement van de wieken.
De nieuwe molenwet reguleerde de werktijden en bespoedigde het eind van het tijdperk van de ambachtelijke molen met zijn afhankelijkheid van de wind. Een ongekend grote sloopronde maakte vervolgens een eind aan de karakteristieke molenskyline van industrieel Zaandam. De gemoederen liepen hoog op. Schande, om deze noeste werkers en welvaartbezorgers zonder meer af te danken! De communistische krant De Tribune nam het als enige op voor de uitgebuite molenarbeiders, de echte helden van het verhaal.
De beste boost voor de molen als nationaal symbool waren de Olympische Spelen van Amsterdam in 1928
Als pleister op de wond kreeg Zaandam in 1928 het eerste molenmuseum. Prins Hendrik, echtgenoot van koningin Wilhelmina, kwam het lint doorknippen. De beste boost voor de molen als nationaal symbool waren de Olympische Spelen van Amsterdam in datzelfde jaar. Hij prijkte op allerhande souvenirs. Maar de molen zelf bleef bedreigd.
Kantelpunt
De tiende verjaardag van de Vereniging viel in 1933, midden in de crisisjaren. Weer was Willy Derby van de partij, nu met ‘Klip klap molenlied’, een naar de Nederlandse windmolen vertaalde cover van een Duits nummer over een waterrad in het Zwarte Woud. Hij had er allerlei taalgrapjes in verwerkt. De beste buitenlandse reclame voor de molen was de special in het Amerikaanse tijdschrift National Geographic over technologie en traditie in Nederland. Hier toonde de artistieke molenfotografie, onder meer vanuit de lucht, zich een waardige opvolger van de klassieke molenschilderkunst.
Het kantelpunt in de publiekswaardering van de molen kwam in 1935. Het viel samen met de grootste molenhit die Nederland ooit gekend heeft. ‘Het plekje bij de molen’ was van dezelfde liedjesschrijver als ‘De molen aan de vliet’. Willy Derby nam het in Berlijn op in de populaire Duitse filmschlagerstijl. Als B-kant van de evergreen ‘Twee ogen zo blauw’ leek het voorbestemd voor de obscuriteit, maar het tegendeel gebeurde. De volksmond doopte het aanstekelijke molenwalsje om tot ‘Daar bij die molen’. Het werd een rage. Iedereen probeerde een graantje mee te pikken.
© Moritz Kindler - Unsplash
Verkitsching
Onder de meelifters was ook de nationaalsocialistische beweging NSB. De polderfascisten wierpen zich op als hoeders van de molen en deden allerlei beloften voor als ze eenmaal aan de macht zouden zijn. De eigen molen eerst-retoriek schoot haar doel voorbij. Het succes van ‘Daar bij die molen’ had het maatschappelijke draagvlak voor molenbehoud al meer dan genoeg vergroot. Bovendien had de prijsvraag van de Vereniging een nieuwe techniek opgeleverd voor stroomlijning van de wieken. Opeens werden er weer molens gebouwd. Dat was in geen jaren voorgekomen. Het neveneffect van de rage was de commercialisering en verkitsching van het molenbeeld in de vorm van molenprullaria en van molen-in-de-sneeuwfotografie als genre. Dat laatste culmineerde in de strenge winter van 1939-40.
Ook de polderfascisten van de NSB wierpen zich op als hoeders van de molen
Tijdens de Tweede Wereldoorlog stond de molen voor vrijheid van vreemde overheersing, een bekende troop in de vaderlandse geschiedenis. ‘Daar bij die molen’ werkte als alternatief volkslied. Menig molenaar seinde via de wiekenstand gecodeerde boodschappen naar het verzet. De bezetter bracht ondertussen alle molenzaken onder bij het Departement van Opvoeding, Wetenschap en Kultuurbescherming. Die instantie keerde de eerste restauratiesubsidies uit. Voor georganiseerd molenbehoud was het een goede tijd.
Na de Bevrijding pakte de Vereniging De Hollandsche Molen de draad op. In de loop van de jaren 1950 keerde de jonge generatie zich af van de muziek van haar ouders. ‘Daar bij die molen’ was een van de zeldzame nummers uit de oude doos die wél in de running bleven. De eerste regel van het refrein is een vaste uitdrukking geworden. In klinkende vorm werkt die als de perfecte soundbite van Nederland Molenland.
© Uitbundig - Unsplash
Terug in de tijd
In België en Noord-Frankrijk heeft de molen een langere geschiedenis, een bescheidener plaats in het collectieve geheugen en minder budget, maar aan molenvrienden en deskundigen is er geen gebrek. Ook een goed verhaal is voorhanden, maar dat wordt niet ingezet om van molenbehoud in nationaal perspectief een erezaak te maken. Daarvoor ligt de toptijd van de molen te ver in het verleden en zijn er te weinig bewaard gebleven.
De molen was de motor van de economie van het Graafschap Vlaanderen, de parel van de Lage Landen in de late middeleeuwen. De voldersmolen bijvoorbeeld betekende een revolutie in de bewerking van ruwe wol tot soepel laken, hét exportproduct van die bloeiperiode. De jurist en molinoloog Karel Van den Bossche (1933-2017) noemde de molen een gamechanger op de drempel van uitzichtloos agrarisch feodalisme naar verstedelijking en ambachtelijke specialisaties verenigd in gilden. Hij kwalificeerde die periode als de Eerste Industriële Revolutie in Europa. Zijn in eigen beheer gepubliceerde studie De molen als symbool (1998) geldt als standaardwerk.
De molen was de motor van de economie van het Graafschap Vlaanderen
Van den Bossche is ook de oprichter van het Centrum voor Molinologie annex Molenmuseum in Sint-Amands aan de Schelde. Tijdens covid was het museum doelwit van vandalen. Later dit jaar gaat het weer open.
Recente geschiedenis
‘Daar bij die molen’ was ook in Vlaanderen een hit. Misschien heeft dat meegespeeld bij de oprichting van De Belgische Windmolen vzw in 1937. Een van de initiatiefnemers was Alfred Ronse (1876-1962), auteur van De windmolens (1934). Na de oorlog zette Christian van de Walle de Ghelcke (1917-2005) zijn schouders eronder. Ooit bezat zijn familie twee molens op de Brugse vestingwal. Het contact tussen de Belgische en de Nederlandse molenvereniging leidde tot de gezamenlijke database van alle molens in Nederland en België die nog bestaan én alle molens waarvan alleen maar beschrijvingen of afbeeldingen zijn overgebleven. Het systeem van unieke identificatienummers is uitgedokterd door Anton ten Bruggencate, een van de oprichters van De Hollandsche Molen.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog werkte ‘Daar bij die molen’ als alternatief volkslied.
In 1976 nam de Vereniging Molenzorg Vlaanderen de plaats in van De Belgische Molen. Lieven Denewet is al vele jaren de drijvende kracht. Hij is ook hoofdredacteur van het molinologische tijdschrift Molenecho’s. Vorig jaar verscheen zijn boek over West-Vlaamse molens die nog draaien en op afspraak bezocht kunnen worden. Van de honderdtweeënzeventig molens vallen er eenenzestig in die categorie. Een bekende molen die momenteel op de nominatielijst staat voor grondige restauratie is oliemolen De Nieuwe Papagaai op de Brugse veste.
De grenzen over
In het noorden van Frankrijk waakt de dienstdoende ARAM (Association Régionale des Amis des Moulins) over het molenbestand. Ooit moet het gebied bezaaid zijn geweest met molens. Nu zijn er nog maar een paar dozijn. De Noordmolen van Hondschote, met het aanvechtbare jaartal 1127, is een nationaal monument. Sint-Winoksbergen (Bergues), de oudste stad van de regio, heeft zijn naam te danken aan de eerste patroonheilige van de molenaars.
Het enige molenmuseum van Frankrijk staat in Villeneuve d’Ascq. Het werd gerealiseerd met financiële steun van het Europese Interreg-programma en opende in 1995. Er is een werkende oliemolen te zien uit Arnèke (Arneke), nog de enige van dat type, een werkende graanmolen uit Bambècque (Bambeke) en een gepensioneerde watermolen uit Vers-sur-Selles.
Het jongste grensoverschrijdende initiatief heet in hedendaags toeristenlatijn Via Molina. Aan het netwerk van bewegwijzerde molenroutes doen vooralsnog alleen Denemarken, Duitsland (initiatiefnemer in 2018) en Nederland mee. De International Molinological Society volgt het project inhoudelijk, de Europese Commissie steunt het financieel (zie viamolina.eu). Daarmee gaat de molen een nieuwe fase in als legendarisch overblijfsel van een gedeeld Europees verleden.
Literatuur
- Jean Bruggeman, Yves Coutant, Lieven Denewet, Travailler au moulin. Werken met molens, ARAM, Nord-Pas-de-Calais i.s.m. Werkgroep West-Vlaamse Molens, 1996
- Lieven Denewet, Van malen en stampen tot zwingelen. West-Vlaams open molenerfgoed, jubileumnummer van Molenecho’s, Koninklijke West-Vlaamse Gidsenkring, Hooglede, 2022
- Luc Devliegher, ‘De Noordmolen te Hondschote’, De Franse Nederlanden- Les Pays-Bas Français, jg. 5 (1980), Ons Erfdeel vzw, Rekkem, pp. 190-203
- Diverse auteurs, Van werktuig tot wereldmerk. 100 jaar molenbehoud, Wbooks, Zwolle, 2023
- Lutgard Mutsaers, Daar bij die molen. Een vergeten artiest en een perfecte soundbite, Boekscout, Soest, 2021
- Karel Van den Bossche, De molen als symbool (twee delen), eigen beheer, Sint-Amands aan de Schelde, 1998