Hoe zelfs Willem van Oranje de Nederlanden niet bijeen kon houden
Onlangs ontving cultuurhistoricus René van Stipriaan de Biografieprijs én de Libris Geschiedenis Prijs voor zijn boek De zwijger, over Willem van Oranje, de Nederlandse Vader des Vaderlands. Op het hoogtepunt van zijn macht zag het er even naar uit dat Oranje de Vader van de Verenigde Nederlanden zou worden, van noord én zuid. Waarom dat aan het eind van die woelige zestiende eeuw dan toch níét gebeurde, legt Van Stipriaan, bestuurslid van Ons Erfdeel vzw, in dit exclusief geschreven stuk uit.
Op 30 januari 1648 zetten de Europese mogendheden in Münster handtekeningen onder een vredesakkoord waarin de Republiek, bestaande uit zeven zelfstandige Noord-Nederlandse gewesten, erkend werd als een soevereine staat. Daarmee werd de breuk tussen noord en zuid in de Nederlanden formeel bekrachtigd. Die was al enige tijd onafwendbaar, en zoals de toekomst uitwees ook definitief. De korte periode na de napoleontische oorlogen, vanaf 1815, waarin beide gebieden onder één (Noord-Nederlandse) vorst verder gingen, werd geen succes. In de zomer van 1830 begon in Brussel een revolutie die binnen enkele maanden uitliep op de vestiging van een onafhankelijk België.
Los van de vraag of dit te betreuren is, laat zich eenvoudig vaststellen dat België en Nederland sinds 1830 beide vooruitstrevende en welvarende naties zijn geworden die onderling nooit meer in een gewapend conflict zijn beland, en zelfs goed met elkaar samenwerken. Er wordt nog wel eens hardop gedroomd over een hereniging van beide landen, zoals in de zomer van 2021 door de Antwerpse burgemeester Bart De Wever, hoewel hij het uitdrukkelijk had over Vlaanderen en niet België dat voortaan samen met Nederland zou moeten optrekken. Dit “Vlaamse” voorbehoud maakt meteen duidelijk hoe iedereen zo zijn eigen projecties ontwikkelt bij de gedachte aan al dan niet aaneengesloten Nederlanden.
Hoe komen we aan het idee van een verenigd Nederland?
Hoe komen we aan het idee van een verenigd Nederland? Waardoor dreven de verschillende gewesten uit elkaar? Was het te voorkomen? En als dat zo was, wie had de sleutel in handen? Veel lijnen lopen naar de beginjaren van de Opstand, waarin Willem van Oranje (1533-1584) een alliantie van edelen, kooplieden en predikanten smeedde die de strijd aanbond met het landsheerlijke gezag van de Spaanse koning Filips II. Oranje leek lange tijd in staat de verschillende opstandige gewesten tot een niet eerder vertoonde samenwerking te kunnen brengen. Wat was zijn rol, hoe dacht hij over de toekomst van de Nederlanden? Een verhaal in vijf episoden.
Episode 1: rust – het kan iets worden
De onderling verenigde en verzelfstandigde Nederlanden waren aan het begin van de Opstand een vrij nieuw verschijnsel. In de late middeleeuwen was de delta van de Rijn, Maas en Schelde een eilandenrijk van graafschappen en hertogdommen die meer onderling oorlog voerden dan samenwerkten. De Bourgondische landsheren, die steeds meer van deze gebieden in handen kregen, hadden vanaf begin vijftiende eeuw veel moeite om dit gebied te pacificeren.
© Wikimedia Commons
Landsheer Karel V, van Habsburgse huize maar in Gent geboren en wellicht daardoor nogal begaan met de Nederlanden, forceerde op de Rijksdag van Augsburg in 1548 uiteindelijk een vergaande integratie van de Nederlandse gewesten in een verzelfstandigde Bourgondische Kreits (regionale groep van staten). Oude banden van verschillende gewesten – zoals Gelre, Utrecht en Overijssel met het Heilig Roomse Rijk, en Vlaanderen met Frankrijk – werden zoveel mogelijk losgemaakt. De interne samenhang tussen in totaal zeventien gewesten, van Artesië en Luxemburg in het zuiden tot Groningen en Friesland in het noorden, werd hierdoor, in potentie, zeer versterkt.
Wat Karel daarbij voor ogen stond, is wellicht een sterke, welvarende, bufferstaat die kon helpen om zijn aartsvijand Frankrijk af te houden van interventies in het Heilige Roomse Rijk. Daar bezorgden eigengereide vorsten en niet te vergeten Maarten Luther hem in zijn hoedanigheid van keizer over dit Rijk al hoofdbrekens genoeg.
De zeventien gewesten hadden weinig meer gemeen dan hun geografische nabijheid. Ze waren al eeuwenlang gewend hun eigen zaakjes te regelen. Pogingen van Karel V om de gewesten onderling meer tot een bestuurlijke en economische eenheid te smeden, verliepen stroef. Gewesten hielden zoveel mogelijk vast aan allerlei voorrechten, veelal vastgelegd in zogeheten privileges. Die privileges, zoals belastingvrijstellingen, zeggenschap over infrastructuur enzovoort, vormden vaak ook concurrentievoordelen tegenover andere gewesten. Nederlandse gewesten waren eerder elkaars concurrenten dan lotsverbondenen.
© Wikimedia Commons
In 1555 nam Filips II het landsheerlijke gezag over de Nederlanden van zijn vader Karel V over. Filips II zette de pogingen om de Nederlanden tot een eenheid te smeden voort. Eenheid van bestuur betekende in de praktijk ook steeds meer bevoegdheden voor landsheer Filips zelf, die vergaande absolutistische aspiraties had. De wil van Filips zou uiteindelijk overal doorslaggevend moeten zijn. Om dit te bereiken maakte hij steeds intensiever gebruik van de diensten van doorgewinterde juristen als Granvelle en Viglius, die vooral vanaf 1560 pogingen deden om de gewestelijke aspiraties in te tomen.
De prominente positie van een beroepsregelaar als Granvelle in het staatsbedrijf ging ten koste van de zeggenschap waarop hoge edelen als Willem van Oranje, Lamoraal van Egmond en Filips van Horne aanspraak meenden te kunnen maken. Hier begon een conflict te smeulen. Dit had met enige massage van de kant van Filips II met een sisser kunnen aflopen, maar die wilde zijn absolutistische politiek tegen iedere prijs doordrukken. Met de steden en gewesten kreeg hij intussen een hoogoplopend conflict over belastingafdrachten. Ook hier probeerde Filips II oude lokale rechten om te zetten in nieuwe centrale regelingen. Achteraf bezien een noodzakelijke modernisering, maar ze raakte de trots en de economische belangen van met name de rijke koopmansklasse in het hart. Bovendien wilde Filips geen enkele concessie doen aan protestantse bewegingen, zoals de dopers en de calvinisten. Zij waren in de ogen van de devoot katholieke Filips II aartsketters; daar kon je geen compromissen mee sluiten. Vooral de calvinisten ontwikkelden zich vanaf 1560 tot militante strijders voor hun eigen geloof.
Episode 2: kom niet aan onze rechten, onze overtuigingen, onze belangen
Het was dit mengsel van anti-absolutistisch, antirooms en ook anti-Habsburgs sentiment dat in 1566 een uitweg zocht, eerst in een nauwelijks verhulde samenzwering van protesterende edelen, kort erna in hagenpreken en de Beeldenstorm. Willem van Oranje (1533-1584) was de rijkste en belangrijkste edelman van de Lage Landen, hij was stadhouder van Holland, Zeeland en Utrecht en ook de voornaamste edele in Brabant. Bovendien was hij, tenminste in naam, de eerste adviseur van landvoogdes Margaretha van Parma. In deze rumoerige maanden werd vooral naar hem gekeken. Wat ging hij doen? Durfde hij het aan de landvoogdes en daarmee Filips II te trotseren?
© Wikimedia Commons
De voor Oranje ongemakkelijke waarheid van dat moment was dat de Spaanse koning en zijn voornaamste vertrouwelingen al jaren wisten dat Oranje een eigen ambitieuze agenda voerde die de macht van de Habsburgers in de Lage Landen moest verkleinen en die van de inheemse adel, en zeker ook die van hemzelf, moest vergroten. Hoewel aan het eind van 1566 de rust weer grotendeels was weergekeerd, besloot Filips II zijn belangrijkste en berucht hardhandige veldheer, de hertog van Alva, naar de Nederlanden te sturen. Oranje zag in dat het verstandig was uit te wijken naar het familieslot de Dillenburg, ver in het Duitse Rijk. Bij verstek werd kort daarop al zijn bezit door het Spaanse bewind geconfisqueerd.
Vanaf dat moment bevocht Oranje openlijk het Habsburgse bewind, aanvankelijk met erg weinig succes. Oranje stak zich diep in de schulden voor twee mislukte veldtochten in 1568 en 1572 en verspeelde daardoor al zijn kredietwaardigheid. In de zomer van 1572 was hij dus niet alleen van zo goed als al zijn bezit beroofd en zwaarbeladen met schulden, nog erger was dat Oranje bij vriend en vijand iedere geloofwaardigheid had verloren. Alva was intussen met groot militair vertoon overal de zaak naar zijn hand aan het zetten. Honderden mensen werden voor een speciale rechtbank gedaagd: de Raad van Beroerten, die al snel de bijnaam Bloedraad kreeg. Ze werden veelal van hun bezit vervallen verklaard en ter dood veroordeeld.
© Wikimedia Commons
Episode 3: Oranje in Holland
Zonder nog op grote wonderen te rekenen trok Willem van Oranje in oktober 1572 naar Enkhuizen in Holland, waar het voorgaande halfjaar verschillende steden in opstand waren gekomen; aan zijn broer Jan liet hij nogal mismoedig weten te verwachten er “zijn graf te zullen vinden”. Oranje verbond zich hier met Holland – de joyueze edelman wiens belangrijkste en inmiddels onteigende bezittingen vooral in Brabant lagen, kreeg te maken met zuinige en berekenende Hollandse kooplieden en stadsbestuurders. Zo op het oog een ander slag mensen dan Brabanders en Vlamingen. Hollandse kooplieden voeren vaak zelf nog mee op zeereizen – ze waren ook eerder transporteurs dan handelaren. Het zuiden was veel weelderiger; met name Vlaanderen kende een bloeiende industrie in luxeproducten, en het Brabantse Antwerpen was in de laatste halve eeuw uitgegroeid tot een handelsstad waar zo goed als alles te koop was, en waar dan ook de hele wereld zaken kwam doen.
In de eerste jaren na 1572 speelde de strijd zich vooral in Holland en Zeeland af. De tot de verbeelding sprekende gevechten om steden als Den Briel, Vlissingen, Haarlem, Alkmaar en Leiden, versterkten de positie van Oranje als aanvoerder van de Opstand. Hij werd in Holland en Zeeland de verbindende schakel tussen zijn lokale bondgenoten. Daarbij maakte hij gebruik van het netwerk van hem welgezinde bestuuurders dat hij als stadhouder van de koning al ver voor 1566 had opgebouwd.
Alva liep zich stuk op deze twee opstandige gewesten. Zijn laatste sterke bruggenhoofden – Amsterdam, Haarlem en Middelburg – dreigden op afzienbare termijn in handen van de opstandelingen te vallen. Nieuwe belastingmaatregelen, zoals de invoering van de Tiende Penning, maakten Alva in de hele Nederlanden erg impopulair. Alva kwam in de financiële problemen en verloor het vertrouwen van Filips II. Zijn opvolgers Requesens en Don Juan brachten het er niet veel beter af.
Nadat het Spaanse leger in de zomer van 1576 na een omstandige belegering Zierikzee opnieuw had veroverd en weer greep op de situatie leek te krijgen, ging het voor het Spaanse bewind alsnog mis. Het onderbetaalde leger sloeg aan het muiten, trok op richting Vlaanderen, plunderde Aalst en denderde vervolgens Antwerpen binnen, waar een enorme ravage werd aangericht. Deze “Spaanse Furie” leidde in Antwerpen tot een collectief trauma en in de hele Nederlanden werd de afkeer van de Spaanse troepen en het bewind dat Filips II voor de Nederlanden georganiseerd had, zo goed als algemeen. Behalve Holland en Zeeland kwamen nu ook alle andere gewesten in verzet. De Spaanse troepen moesten het land uit.
© museumcollectie MAS
Episode 4: Oranjes ‘finest hour’
Deze eis werd in november 1576 tussen alle gewesten bekrachtigd in de Pacificatie van Gent. Oranje was overduidelijk de regisseur van dit vertoon van Nederlandse eensgezindheid. Zijn politieke intuïtie bewees hij door er in de voorgaande maanden in zijn diplomatie en propaganda feilloos op te hebben geanticipeerd; al heel lang wakkerde hij anti-Spaanse gevoelens aan door behoorlijk ongenuanceerde drukwerken de wereld in te laten sturen, ondertussen liet hij agenten in vooral Brabantse en Vlaamse steden de geesten bewerken.
© Wikimedia Commons
In de Pacificatie kwam alles samen; Oranje werd nu in noord en zuid als de absolute leider van het anti-Spaanse verzet gezien. In deze triomf zat meteen ook het bederf besloten. De voorgaande jaren waren de calvinisten Oranjes meest volhardende bondgenoten geweest, die in Holland en Zeeland inmiddels het religieuze leven naar hun hand hadden gezet. De calvinisten eisten nu ook in de andere gewesten ruimte op voor hun godsdienst, en toen Oranje die via een religievrede toestond, probeerden ze vervolgens in steden waar ze veel aanhang hadden, zoals Gent, Brugge, Brussel en Antwerpen, ook meteen het hele godsdienstige leven te domineren. Oranje had ze een vinger gegeven…
De situatie in het zuiden werd instabiel, er ontstonden katholieke facties die de calvinistische opmars wilden stuiten; het zo perfecte front van de Pacificatie brak. Het zuiden belandde in een grimmige burgeroorlog. Oranje verloor de greep op de situatie.
De eerste decennia van de Opstand kenmerken zich door een crisis van het centrale gezag
De eerste decennia van de Opstand kenmerken zich door een crisis van het centrale gezag. Niet alleen het Spaanse bewind slaagde er niet in de gewesten tot gehoorzaamheid en samenwerking te brengen; het overkwam nu ook Oranje. Hij regeerde inmiddels samen met de Staten-Generaal, maar het lukte niet om snel rationele besluiten te nemen. Veel eindigde in stroperigheid en in onwil om andere gewesten bij te staan – heel herkenbaar voor wie nu naar het opereren van de Europese Unie kijkt. Hoe langer deze malaise duurde, hoe meer steden en gewesten hun eigen agenda gingen volgen.
Episode 5: terloopse beslissingen
Heel terloops begon het economisch florerende Holland voor zichzelf een veiligheidscordon te organiseren. Holland bemoeide zich steeds meer met het bestuur in het gewest Utrecht, sloot allerlei verdragen met Zeeland, en sluipenderwijs werd in het rivierengebied een gordel van versterkingen aangelegd. Dat veiligheidsstreven werd in de propaganda treffend omschreven als een omheinde tuin, ook wel de Hollandse tuin genoemd.
© Rijksmuseum, Amsterdam
Willem van Oranje hoopte nog heel lang dat de gezamenlijke Nederlanden alsnog in staat zouden zijn het Spaanse bewind op afstand te zetten, of ten minste van zijn militaire machtsmiddelen te ontdoen, maar intussen werkte hij volop mee aan acties vanuit Holland en ook Zeeland om barrières op te werpen tegen eventuele Spaanse invasies. Zo werd Heusden kort na de Pacificatie van Gent ingelijfd bij Holland en omgebouwd tot een imposante vestingstad. Eerder al, in 1573, was het Brabantse stadje Geertruidenberg, oorspronkelijk bezit van Oranje zelf, in handen gevallen van de opstandelingen en eveneens omgebouwd tot een moderne vesting. De Hollanders en Zeeuwen zorgden ervoor dat de stad bevoorraad bleef worden.
Binnen een paar jaar werd, onder het mom van het organiseren van veiligheid en ongetwijfeld met de beste bedoelingen, een scheidingswand tussen noord en zuid opgetrokken. Oranje zette zelf een voorlopige kroon op het werk door in diezelfde streek waar hij zelf zoveel bezittingen had – niet alleen Geertruidenberg, maar ook het stamslot van de Nassaus in Breda, dat nu in Spaanse handen was – op eigen initiatief in 1583 een nieuwe vestingstad aan te leggen. In de nog maar enkele jaren eerder drooggemalen polder Ruigenhil verrezen in enkele maanden tijd de contouren van enorme verdedigingswerken, die een stad van ettelijke duizenden burgers en garnizoenssoldaten veiligheid moesten bieden: Willemstad.
© Rijksmuseum, Amsterdam
Iedere invasiemacht vanuit het zuiden werd door de rij verdedigingswerken die Holland inmiddels omringde gedwongen een steeds grotere omweg te nemen en ook steeds langere aanvoerlijnen te onderhouden. Nadat in 1578 ook Amsterdam naar het opstandige kamp was overgestoken, zou het Spaanse leger niet meer in staat zijn Holland en Zeeland echt te bedreigen. Nadat in 1584-1585 de slagvaardige bevelhebber in Spaanse dienst Alessandro Farnese in korte tijd Brugge, Gent, Brussel en Antwerpen op de knieën had gekregen, bleek pas hoe voorzienend het aanleggen van dit cordon was geweest.
Maar het was ook een uiting van gebrek aan eensgezindheid – Holland en Zeeland kozen overduidelijk voor hun eigenbelang, en deden weinig moeite om het zuiden in handen van de opstandelingen te houden.
Hoe stond Oranje erin? Hij had er volop aan meegewerkt om die scheidingswand te prepareren. Het was tegen zijn zin, hij geloofde in een verband van alle zeventien Nederlanden. Toen dat niet houdbaar en ook niet verdedigbaar bleek, zal hij – op een moment dat anderen nog bezig waren in Gent, Brugge, Antwerpen en tal van andere steden in het zuiden de anti-Spaanse retoriek levend te houden – hebben bedacht dat het tijd was om in veiligheid te brengen wat zich redelijkerwijs in veiligheid liet brengen. De helft van de “vrije” Nederlanden was op dat moment beter dan helemaal geen Nederlanden.