Vertalers zijn aanweziger dan ooit. Niet alleen prijken hun namen vaker op de kaften van boeken; heel wat auteurs stemmen hun teksten bij het schrijfproces al af op een mogelijke vertaling. Maar hoe zichtbaar mogen, moeten of kunnen vertalers eigenlijk zijn? Francis Mus onderzoekt het in zijn essay Wie is bang voor de vertaler?, waarvan je hier een voorsmaakje leest.
Drie jaar geleden werd in de Verenigde Staten de online campagne #namethetranslator gelanceerd. De Amerikaanse auteursvereniging riep uitgevers op om voortaan de naam van de vertaler op de cover van boeken te vermelden: een eenvoudig gebaar om vertalers de erkenning te geven die ze verdienen. Het initiatief kreeg ook navolging in de Lage Landen. In 2022 publiceerden vertalers Annemart Pilon en Martin de Haan een open brief, petitie en website, met dezelfde eis.
Waar staan we nu? De vele acties hebben zeker vruchten afgeworpen, al zijn het vooral de prestigieuze of gespecialiseerde uitgeverijen die gehoor geven aan de oproep. Er blijft inderdaad een grote groep uitgevers die de vertaler onvermeld laat op het omslag. Het gaat dan ook om meer dan een eenvoudig gebaar. Wat op het eerste gezicht een kleine moeite lijkt, is in wezen een beslissing waarachter een reeks uiteenlopende overwegingen schuilgaan, van commerciële motieven tot fundamentele opvattingen over vertalerschap.
Van meet af aan ging de eeuwenoude praktijk van het vertalen gepaard met meer abstracte beschouwingen. De vertaalwetenschap heeft laten zien dat die ruwweg ingedeeld kunnen worden in twee categorieën, die tot vandaag naast elkaar bestaan. Volgens de eerste en ook oudste opvatting is de ideale vertaling een zo exact mogelijke kopie van het origineel in een andere taal. Vertalers moeten de ware betekenis uit het origineel halen, en die vervolgens overhevelen naar de nieuwe tekst. Die opdracht is aartsmoeilijk (vertalers zijn dan ook gedoemd om “verraders” te worden) maar in principe niet onmogelijk. Daartegenover staat een moderne opvatting die stelt dat een vertaling nooit een exacte kopie is, maar altijd het resultaat van een interpretatie. Wie die logica doortrekt, moet concluderen dat de klassieke voorstelling van de vertaler als veerman (of -vrouw) die de lezer meeneemt naar het origineel, gebaseerd is op een illusie. Zeker, de vertaler neemt de lezer mee op een tocht, maar die leidt niet zomaar naar de oever van “het origineel”.
Anders gezegd, dat vertalingen zouden toelaten om rechtstreeks in contact te treden met de oorspronkelijke tekst is volgens de eerste opvatting nog een verre, en in de tweede opvatting een volstrekt onmogelijke droom. Om die ongemakkelijke waarheid te verbloemen worden vertalingen vandaag nog steeds vaak voorgesteld als originelen. Dat de naam van de vertaler lang niet altijd op de cover verschijnt, is hiervan slechts één symptoom. Ook bij recensies blijft de naam vaak onvermeld en wordt de kwaliteit van de vertaling nauwelijks besproken. Verder krijgen vertalers lang niet altijd de kans om een voor- of nawoord te schrijven bij hun werk. Als dat wel het geval is, dan verschijnen ze doorgaans achteraan, in een minder zichtbaar nawoord (terwijl auteurs van niet-vertalingen zich veel vaker mogen uitdrukken in voorwoorden).
Zeker, de vertaler neemt de lezer mee op een tocht, maar die leidt niet zomaar naar de oever van ‘het origineel’
Bovendien blijkt dat vertalers zich in zulke nawoorden vaak hullen in andere gedaantes. Ze verschijnen als lezers, critici, exegeten, literatuurspecialisten of woordvoerders van de eerste auteur, en pas op het laatst brengen ze de eigenlijke vertaling ter sprake, niet zelden in de vorm van een “verantwoording”. Alsof de gebruikte werkwijze moet worden verdedigd ten overstaan van het tribunaal der verzamelde lezers. Hoe boeiend zou het zijn om in die voor- of nawoorden, veel meer dan nu het geval is, de persoonlijke interpretatie van de vertaler te kunnen ontdekken, en op die manier ook een inkijk te krijgen in de twijfels, overwegingen, bedenkingen die hebben geleid tot de uiteindelijke vertaling? Al te vaak nog verschuilen vertalers zelf zich achter de eerste auteur.
Zullen vertalingen dan altijd in de schaduw van het origineel staan? Dat zou onterecht zijn. In de huidige geglobaliseerde maatschappij treden vertalingen meer dan ooit uit de schaduw van het origineel. Aangezien natuurlijk niemand alle talen beheerst, zouden veel teksten uit de wereldliteratuur zonder vertaling dode letter blijven en doen we – willens nillens – een beroep op vertalingen. In die zin kunnen vertalers wel degelijk als bruggenbouwers gezien worden. Ze laten lezers niet stuurloos ronddobberen in de vreemde taal, maar nemen hen mee naar een van de vele oevers van de brontekst.
Zullen vertalingen altijd in de schaduw van het origineel staan? Dat zou onterecht zijn
De gevolgen van de globalisering gaan evenwel nog een stuk verder. Volgens de Amerikaanse hoogleraar letterkunde Rebecca Walkowitz worden veel literaire teksten vandaag als vertalingen “geboren”. Daarmee bedoelt ze niet alleen dat vertalingen vaak gelijktijdig of soms zelfs voorafgaand aan het origineel op de markt verschijnen. De vorig jaar overleden Milan Kundera stond er bijvoorbeeld om bekend dat hij zijn Franse uitgevers graag een hak zette door zijn romans eerst te laten verschijnen in vertaling, en pas daarna in het Frans. Het betekent ook dat schrijvers, nog voordat ze een woord op papier hebben gezet, al rekening houden met de verwachting dat hun werk zal worden vertaald. Ze hopen een publiek te bereiken dat verder reikt dan de kring van lezers die tot dezelfde gemeenschap behoren als die van de auteur. Hun teksten dragen al de sporen van een vertaling die tijdens het schrijfproces nog niet bestaat.
Anders gezegd, auteurs schrijven hun teksten op zo’n manier dat ze gemakkelijker een internationaal lezerspubliek kunnen bereiken. Ze kunnen bijvoorbeeld letten op de etnische diversiteit van hun personages, onderwerpen uit verschillende culturele contexten aankaarten, meertalige passages toevoegen, een setting creëren die óf heel algemeen, óf sterk exotisch overkomt, enzovoort. Zo staat Haruki Murakami erom bekend dat hij op een ingenieuze manier westerse en oosterse thema’s in zijn werk combineert. En bij Stefan Hertmans’ roman Oorlog en terpentijn was de vervlechting van de Eerste Wereldoorlog en de persoonlijke dagboeken van de grootvader van de auteur een schot in de roos. Die combinatie droeg bij aan de populariteit van het boek onder een breder Europees en Amerikaans publiek. Bovendien verschijnen vertalers en tolken in het fictieve universum van het kunstwerk steeds vaker als personages. In tegenstelling tot hun traditionele voorstelling als passieve doorgeefluiken, spelen ze tegenwoordig steeds vaker een actieve rol in het verhaal. Op een onverwachte manier worden ze zichtbaarder dan ooit.
Eenmaal voorbij de erkenning komen we uit bij een fundamentele vraag: is zichtbaarheid van de vertaler een na te streven ideaal?
Zelfs voor wie de taal van het origineel wél beheerst, kunnen vertalingen een meerwaarde bieden. Ze kunnen namelijk een onvermoed licht werpen op de oorspronkelijke tekst. Soms biedt het nieuwe taalidioom mogelijkheden die de oorspronkelijke taal niet had, waardoor ideeën, inzichten, beelden treffender kunnen worden verwoord. In dat opzicht staat vertalen lang niet per definitie gelijk aan verliezen, maar kan er ook winst gepuurd worden uit de vertaalarbeid. Door de aard van hun werk staan vertalers in zo’n intieme verhouding met de woorden van de eerste schrijver dat hun interpretatie van die tekst bijzonder verrijkend is. Dat valt me op bij elke vertaalworkshop die ik bijwoon, maar die interpretaties krijg je als lezer niet onder ogen wanneer je een boek aanschaft. Alsof er een schrik mee gemoeid is dat daardoor de vertaling op losse schroeven zou komen te staan. Zou het kunnen dat veel vertalers zelf ook de illusie van de vertaling-als-kopie in stand willen houden?
Door de #namethetranslator-campagnes van de voorbije jaren bestaat het risico dat doel en middel met elkaar worden verward. Het doel van de vele initiatieven is erkenning – maatschappelijk, financieel, artistiek – en zichtbaarheid kan hierbij een handig middel zijn. Maar eenmaal voorbij de erkenning komen we uit bij een fundamentele vraag die peilt naar de aard van het vertaalmetier. Is zichtbaarheid een na te streven ideaal? Zijn vertalers idealiter zichtbaar in en rond hun teksten, of mogen ze zich gedragen zoals de ideale auteur volgens Flaubert: alomtegenwoordig, maar onzichtbaar? Misschien is de ideale vertaler wel een discrete vertaler, die in alle vrijheid kan kiezen hoe en wanneer hij of zij zich zichtbaar maakt voor de lezer.
Francis Mus, Wie is bang voor de vertaler?, Letterwerk, Borgerhout, 2024, 72 p.
Presentatie op 15 oktober in boekhandel De Groene Waterman in Antwerpen, met vertaler Ton Naaijkens en saxofonist Kurt Bertels (moderator: Elke Brems). Aanvang 19.30 uur, toegang gratis mits reservatie via mail naar: groenewaterman@groenewaterman.be.
En op 5 november in De Krook (zaal ‘De Blauwe Vogel’) in Gent, met vertaler Martin de Haan en gambist Dirk Moelants (moderator: Anneleen Spiessens). Aanvang 19.30 uur, toegang gratis mits reservatie via mail naar: gent@paardvantroje.be.
Geef een reactie
Je moet inloggen om een reactie te kunnen plaatsen.