Hoe nieuwkomers uit het Zuiden de Haarlemse kunst veranderden
Waren de Haarlemse kunsten ook zonder de inwijkelingen uit Vlaanderen en Brabant tot bloei gekomen in de jaren 1580-1630? Frans Hals, Karel van Mander en Lieven de Key maakten van de stad een broedplaats die kunstenaars en ondernemers aanzoog. Dat beeldverhaal is van eind september 2022 tot begin 2023 te zien in het Frans Hals Museum in de tentoonstelling Nieuwkomers. Vlaamse kunstenaars in Haarlem (1580-1630). Conservator Norbert Middelkoop laat ons kennismaken met de hoofdrolspelers: van de Gentenaar die het aanzicht van de stad mee vormgaf en de schilder die de wufte zuiderlingen afbeeldde tot de kunstenaar die een bescheiden Hollandse variant ontwikkelde van het rijkelijke Antwerpse stilleven.
De meeste bezoekers van het Frans Hals Museum zullen zich niet realiseren dat Frans Hals uit Antwerpen afkomstig was. Op diens veelgeprezen portretten, schutters- en regentenstukken zetten Haarlemmers de toon. Toch is die zuidelijke afkomst lastig te negeren, integendeel: zonder de Antwerpse artistieke bagage had zijn loopbaan als schilder zeker en vast een ander verloop gekend. Frans Hals was in Haarlem lang niet de enige kunstenaar met Brabantse of Vlaamse wortels. Een groot aantal bekende Haarlemse kunstenaars was nieuwkomer in de Spaarnestad: aangekomen als volwassen inwijkeling of als emigrantenkind.
Als peuter maakte Frans Hals deel uit van de grote groep migranten die na de Val van Antwerpen (1585) de wijk namen naar Hollandse en Zeeuwse steden. Zij waren gevlucht voor oorlogsgeweld en dreigende armoede, soms ook vanwege hun geloof; voor de protestantse eredienst was in het katholieke zuiden nu eenmaal geen plaats. In het vrijgevochten noorden daarentegen trok de economie in rap tempo aan.
© Frans Hals Museum, Haarlem
Een groot aantal uitgeweken Vlamingen en Brabanders belandde in Haarlem, onder wie het gezin Hals. De stad had fors te lijden gehad van het beleg door de Spaanse troepen in 1572-’73, de erop volgende bezetting en de grote brand van 1576. Net als andere noordelijke steden verwelkomde Haarlem nieuwe inwoners met gunstige vestigingsvoorwaarden, in de verwachting dat zij met hun kapitaal, vakmanschap en arbeidskracht de kwijnende economie nieuw leven zouden inblazen. En met succes; mede dankzij de Vlaamse en Brabantse immigratie onderging de stad een grote bloeiperiode.
Frans’ vader Franchoys Hals was afkomstig uit Mechelen en had in Antwerpen de kost verdiend als droogscheerder (lakenbereider). Daar was hij getrouwd met zijn buurvrouw Adriana van Geertenryck. Voor beiden was het hun tweede huwelijk. Aangezien Hals senior in 1585 nog aangaf katholiek te zijn, zal het gezin niet om geloofsredenen de wijk naar het noorden hebben genomen, maar eerder vanwege de gunstige economische vooruitzichten.
In Haarlem kon het gezin Hals profiteren van een sterk groeiende linnen- en lakennijverheid, geholpen door de immigratie van textielwerkers uit Kortrijk en omgeving; die Vlaamse stad was al in 1580 in Spaanse handen gevallen. Voor hen was Haarlem aantrekkelijk vanwege de nabijheid van goede bleekvelden, gelokaliseerd ten westen van de stad. Hier zorgde het zuivere duinwater voor een hoge kwaliteit van de linnen- en garenbleek. Daarbij kwam dat eveneens naar Haarlem uitgeweken Brabantse blekers technische verbeteringen hadden doorgevoerd.
Van inwijkeling tot burgemeester
Een van de immigranten uit Kortrijk was Passchier Lammertijn. Als twintiger in Haarlem beland droeg hij in belangrijke mate bij aan de bloei van de productie van Haarlems linnendamast, dat als gewild luxegoed zijn weg vond naar de Staten-Generaal en buitenlandse vorstenhoven. Een substantieel deel van zijn productie bleef bewaard; wellicht is ook op Frans Hals’ vroegste schuttersstuk een tafellaken uit de werkplaats van Lammertijn te zien
Een andere bekende textielproducent en -koopman was Quirijn Jansz Damast, eveneens uit Kortrijk afkomstig. Hij behoorde tot de tweede generatie immigranten. Zoals zijn naam aangeeft, was het de productie van linnendamast waarmee ook hij in Haarlem carrière maakte. Maar daar bleef het niet bij; in 1627 trad hij toe tot de Haarlemse stadsregering, wat bepaald niet vanzelf sprak voor een telg uit een Vlaamse familie. Uiteindelijk zou hij zelfs het burgemeestersambt bekleden.
© Frans Hals Museum, Haarlem
De aantrekkende economie en toenemende welvaart onder de Haarlemse bevolking werkte de behoefte aan luxeartikelen in de hand, niet in de laatste plaats onder de nieuwkomers uit het zuiden. Daarvan profiteerde niet alleen de textielnijverheid maar ook de voor Haarlem relatief nieuwe nering van de aardewerkproductie. Plateelbakker Willem Jansz Verstraeten was een immigrantenzoon; zijn Antwerpse ouders hadden zich omstreeks 1590 in Haarlem gevestigd. Ondersteund door de stadsregering begon hij in 1625 een eigen bedrijf, dat in luttele jaren uitgroeide tot een zeer succesvolle onderneming, dankzij de hoge kwaliteit van de in Italiaanse stijl gedecoreerde sierschotels en -borden die er werden geproduceerd.
Lieven de Key, metselmeester van het ‘Vlaamse’ Haarlem
Geen van de inwijkelingen uit Vlaanderen of Brabant heeft zovele sporen achtergelaten in het huidige Haarlemse straatbeeld als de Gentenaar Lieven de Key. Anders dan de meesten was hij niet linea recta afkomstig uit het zuiden. Na de val van Gent in 1584 en het machtsherstel door de Spaanse bezetters was hij om geloofsredenen met zijn gereformeerde familie naar Londen gevlucht, waar zich een grote Gentse gemeenschap bevond. Daar was hij getrouwd en werkte hij waarschijnlijk enkele jaren als steenhouwer, alvorens in 1590/’91 naar Haarlem te verhuizen, ongetwijfeld aangetrokken door de noodzakelijke bouwwerkzaamheden na de stadsbrand van 1576.
De Key was eerst in dienst van anderen maar in 1593, opvallend snel, werd hij tot stadsmetselmeester benoemd. In die hoedanigheid was hij verantwoordelijk voor het ontwerp en de oplevering van vele toonaangevende gebouwen, zoals de Zijlstraatvleugel van het stadhuis, de Vleeshal, de poort van de Oude Doelen en de toren van de Nieuwe Kerk. Uit deze projecten spreekt ontegenzeggelijk een op Vlaamse leest geschoeide vormentaal. Daarnaast werden onder De Keys supervisie de stadswallen en -poorten hersteld. Ten slotte is zijn invloed waarneembaar in de Waag, het Oudemannenhuis (nu het Frans Hals Museum) en de vele trapgevels in de stad.
© Wolfgang Moroder
Het stempel dat De Key op het aanzien van de stad heeft gedrukt, heeft Haarlem meer dan enige andere stad in Holland een uitgesproken Vlaams karakter verschaft.
Karel van Mander en de goede smaak
Een van de grote wegbereiders op artistiek gebied in Haarlem was Karel van Mander, geboren in Meulebeke. Teruggekeerd in Vlaanderen na een reis langs Italiaanse kunststeden, Wenen en Neurenberg werd deze kunstenaar-schrijver geconfronteerd met plunderingen in zijn geboortedorp. Via Kortrijk en Brugge belandde hij omstreeks 1583 met zijn gezin in Haarlem. Zijn naam wordt in verband gebracht met de oprichting van de Vlaamse rederijkerskamer De Witte Angieren in 1592. Wellicht terecht, want vaststaat dat hij als theoreticus en bewonderaar van de Italiaanse kunst de idealen van de renaissance in Haarlem heeft uitgedragen, in het bijzonder het maniërisme van de in Italië geschoolde Antwerpenaar Bartholomeus Spranger, die in Midden-Europese hofkringen verkeerde.
Meer nog dan in Van Manders eigen werk is zijn gedachtegoed terug te zien in dat van zijn jongere en talentvolle geestverwanten Hendrick Goltzius en Cornelis van Haarlem, met wie hij een “academie” in het leven riep, onder meer om naar model te kunnen tekenen. Goltzius, afkomstig uit het Land van Gulik, maakte aanvankelijk naam als graveur maar bekwaamde zich later ook als schilder. Cornelis was zijn leertijd gestart bij Pieter Pietersz, de zoon van Pieter Aertsen die na zijn jeugd in Antwerpen naar Amsterdam was teruggekeerd en vanaf 1569 zo’n veertien jaar lang in Haarlem actief was. Cornelis vervolgde zijn opleiding in Rouen en Antwerpen, om in 1580/’81 weer naar Haarlem terug te keren, waar hem een rijke carrière wachtte als schilder van historiën en portretten.
Particuliere collectie
Wij zijn zo goed geïnformeerd over de levens van Goltzius en Cornelis dankzij het Schilder-Boeck uit 1604. In zijn magnum opus beschrijft Van Mander de levens van klassieke, Italiaanse en Noord- en Zuid-Nederlandse kunstenaars. Aan de biografieën, waaronder die van Goltzius en Cornelis, gaat het leerdicht ‘Den grondt der edel vry schilder-const’ vooraf, waarin de auteur de “aencomende schilder-jeucht” aanspoort zich vooral op de historieschilderkunst te richten, het genre dat in de kunsttheorie het hoogst in aanzien stond. Bij de uitbeelding van verhalen uit de Bijbel, mythologie en de geschiedenis waren eruditie en vindingrijkheid noodzakelijke eigenschappen. Veel lager in de rangorde stond het portret, aangezien dat slechts vastlegde wat zichtbaar was, en daarom door hem een “sijd-wegh der consten” werd genoemd.
Konden Goltzius en Cornelis met hun verheven thematiek rekenen op de waardering van Van Mander, het is zeer de vraag of dat ook zou hebben gegolden voor een aantal Vlaamse en Brabantse schilders die pas na zijn dood in 1606 van zich deden spreken. Velen van hen legden zich juist toe op genres die in de kunsttheorie minder hoog stonden aangeschreven – het portret, het landschap en het stilleven – en bereidden daarmee de weg naar de ongekende bloei van de Haarlemse schilderkunst.
Frans Hals, meester van het portret
Ironisch genoeg zou Van Manders beroemdste leerling, Frans Hals, zich verre houden van de historieschilderkunst; hij ontwikkelde zich in Haarlem tot dé toonaangevende portrettist in de jaren 1620-1645. Over zijn jonge jaren is zo goed als niets bekend. Aangenomen dat Hals inderdaad bij Van Mander in de leer is geweest, zoals diens biograaf in 1618 meldt, is ongewis wat hem als twintiger heeft beziggehouden. Hals’ vroegst gedateerde portret is van 1611; de schilder was toen bijna dertig jaar oud. In 1603 was Van Mander uit Haarlem vertrokken en had zich een jaar later in Amsterdam gevestigd, waar hij in 1606 overleed. Zou Hals een deel van zijn opleiding in Amsterdam hebben genoten, misschien ook na Van Manders dood?
Zeker is dat hij zich in 1610 inschreef bij het Sint Lucasgilde in Haarlem en trouwde met Anneke Harmensdr, dochter uit een gereformeerd Haarlems blekersgezin. Met zijn inschrijving en huwelijk manifesteerde Hals zich nadrukkelijk als Haarlemmer. Dat hij in 1616 lid werd van de Haarlemse rederijkerskamer De Wijngaertrancken en niet van De Witte Angieren, versterkt die gedachte. Hals had kennelijk geen reden gezien om voorgoed terug te keren naar zijn geboortegrond na de afkondiging van het Twaalfjarig Bestand tussen de Republiek en de Habsburgse (Spaanse) Nederlanden in 1609, toen reizen weer gemakkelijker werd. Integendeel, na de voortijdige dood van Anneke leverde hij in 1616 een schuttersstuk voor de Sint-Jorisdoelen af, dat zijn definitieve doorbraak als portretschilder markeert. Weliswaar verbleef hij in datzelfde jaar enkele maanden in Antwerpen, waarschijnlijk om familiezaken te regelen na de dood van zijn vader, maar daarna was hij weer in Haarlem. Ook zijn tweede huwelijk, gesloten in 1617, was met een Haarlemse: Liesbeth Reyniers, dochter uit een glazeniersgezin.
© Musée des Beaux-Arts, Dijon
Volgend op zijn eerste schuttersstuk wachtte Hals een stroom van opdrachten, van zowel oorspronkelijk Haarlemmers als nieuwkomers uit het zuiden. De door stadhouder prins Maurits verordonneerde wetsverzetting van 1618 werkte katalyserend voor zijn carrière. Net als in andere steden werden leden van de oude stadsregering uit hun functies ontheven. Dat bood in Haarlem kansen aan een generatie van jonge, rijke brouwers; zij vormden de kern van Hals’ clientèle, naast kapitaalkrachtige lieden van Vlaamse of Brabantse komaf.
© Koninklijke Musea van Schone Kunsten van België, Brussel
Wat opvalt is dat Hals zijn opdrachtgevers van zuidelijke origine – niet alle portretten zijn geïdentificeerd – veelal in dynamische poses en met meer emoties weergaf: Isaac Massa gedraaid in zijn stoel, of zich amuserend samen met zijn kersverse echtgenote; een goedgemutste Pieter van den Broecke, of Willem van Heythuysen die ontspannen op zijn stoel achterover wipt. Uitzondering hierop vormen de portretten van Lucas de Clercq en zijn vrouw Feyntje van Steenkiste uit 1635, wier vaders uit respectievelijk Gent en Menen stamden. Hun doopsgezinde achtergrond gebood een sobere dracht, zonder manchetten, maar ook hun kalme gezichtsuitdrukking en rustige pose sluiten meer aan bij Hals’ doorgaans ingetogener beeltenissen van inheemse Haarlemmers.
© Rijksmuseum, Amsterdam
Als leermeester was Frans Hals van invloed op een generatie schilders na hem, onder wie vijf van zijn zonen. Van zijn overige leerlingen hadden Adriaen Brouwer, Adriaen van Ostade en Judith Leyster Vlaamse of Brabantse wortels. Ook zijn jongere broer Dirck zal bij hem als schilder zijn geschoold.
Esaias van de Velde: Hollandse landschappen en wufte jongelui
Was Frans Hals’ inbreng baanbrekend voor de Haarlemse portretkunst, zijn iets jongere vakbroeder Esaias van de Velde manifesteerde zich op vergelijkbare wijze als schilder van het realistische landschap. Hij werd geboren in Amsterdam als kind van (gereformeerde) Antwerpse ouders. Waarschijnlijk doorliep hij daar zijn leertijd bij de van oorsprong Brabantse kunstenaars David Vinckboons en Gillis van Coninxloo III. Na de dood van zijn vader, ook schilder, verhuisde de familie in 1609 of 1610 naar Haarlem, waar Esaias trouwde met een Gentse. Zijn carrière begon, net als die van Hals, relatief laat, met gedateerd werk vanaf 1613. Hoewel er enkele vroege historiestukken van hem zijn overgeleverd, is Van de Velde vooral bekend om de weergave van het Hollandse landschap, zonder bergen of ruïnes. De omgeving van Haarlem, waterrijk en niet ver van de duinen, bood hiertoe ruimschoots inspiratie. Wel voegde hij meer dan eens een spectaculaire overval toe, als verhalend element op de voorgrond.
© Rijksmuseum, Amsterdam
Een ander schilderkunstig genre dat door Van de Velde werd geïntroduceerd is dat van de “vrolijke gezelschappen”: veelal rijk geklede jonge mannen en vrouwen, die zich in fraaie tuinen of interieurs de geneugten van het luxeleven laten welgevallen. Te oordelen naar hun kostbare en kleurrijke kleding zouden deze liefdesparen kunnen refereren aan de levensstijl van de nieuwkomers uit het zuiden. In Haarlem neergestreken Vlamingen en Brabanders werden door plaatselijke predikanten bekritiseerd om hun uiterlijk vertoon, waarmee zij het slechte voorbeeld gaven aan de inheemse jeugd. Hoe het ook zij, in Van de Veldes smaakvolle composities zit ongetwijfeld een moralistische boodschap besloten, waarmee de toeschouwer juist wordt aangespoord zich te verre te houden van wuft gedrag en een losbandig leven.
Onder invloed van Van de Velde én stellig vanwege de vraag naar deze schilderijen legde ook Dirck Hals zich toe op onbekommerde vrolijke gezelschappen, evenals Willem Buytewech, die omstreeks 1615 enkele jaren in Haarlem actief was.
© Stichting de Boer
Tot Van de Veldes leerlingen in Haarlem behoorden Jan van Goyen, een van de eerste grote meesters van het Hollandse landschap, en Pieter de Molijn. De laatste was het kind van Vlaamse ouders die, net als de familie De Key, om geloofsredenen naar Engeland waren uitgeweken. Waarschijnlijk vanaf 1609 woonde Molijn in Haarlem, waar hij in 1616 lid van het Sint-Lucasgilde werd. Net als zijn leermeester schilderde hij veelvuldig realistische Hollandse landschappen, nu en dan gelardeerd met een bescheiden verhalend element. Ook wordt zijn naam genoemd als schilder van de landschappelijke achtergronden in sommige van Frans Hals’ portretten.
© Frans Hals Museum, Haarlem
Pieter Claesz en het bescheiden banketje
Van de kunstenaars uit het zuiden die zich na 1620 in Haarlem vestigden, is Pieter Claesz uit Berchem zonder twijfel de belangrijkste. In 1620 schreef hij zich nog in bij het Antwerpse schildersgilde maar toen zijn zoon in 1621/’22 werd gedoopt woonde hij al in Haarlem. Klaarblijkelijk koos de schilder ervoor zijn geluk te beproeven in Haarlem, waar de markt voor het genre werd gevoed door tenminste drie stillevenschilders, van wie Nicolaes Gillis zelf waarschijnlijk eveneens uit Antwerpen afkomstig was. Geschoold in de traditie van het Antwerpse stilleven, met rijkelijk gedekte tafels, ontwikkelde Pieter Claesz een bescheidener Hollandse variant, die van het banketje of ontbijtje. In zijn afgewogen composities met schotels, roemers, etens- en drinkwaren ligt het standpunt lager, en is sprake van een ingetogener palet.
© Frans Hals Museum, Haarlem / bruikleen particuliere collectie
Eind jaren twintig kreeg Pieter Claesz op zijn gebied gezelschap van Willem Claesz Heda, een Haarlemse vakbroeder en rivaal, die onmiskenbaar door hem is beïnvloed.
Passanten
Niet alle kunstenaars van Vlaamse en Brabantse oorsprong bleven de rest van hun leven exclusief in Haarlem werken. Frans Hals portretteerde ook Leidenaren, Amsterdammers en Rotterdammers, en Lieven de Key tekende behalve in Haarlem ook voor bouwprojecten in Leiden en Utrecht. Maar bleven zij wonen in Haarlem, dan vertrok Passchier Lammertijn in 1607 naar Alkmaar, keerde daarna terug naar Haarlem, om in 1619 voorgoed naar Denemarken vertrekken, waar hij zich verzekerd wist van vorstelijke opdrachten vanuit het hof van Christiaan IV. En Esaias van de Velde verruilde Haarlem als woonplaats in 1618 voor Den Haag, aangetrokken door waarderende kritieken uit hofkringen rondom stadhouder prins Maurits.
Van de hiervoor genoemde schilders verbleef Adriaen Brouwer slechts kortstondig in Haarlem. Na zijn – veronderstelde – leertijd bij Hals en zijn gedocumenteerde aanwezigheid in zowel Haarlem als Amsterdam in 1626 keerde hij terug naar het zuiden en overleed vroegtijdig in Antwerpen. Zijn buitengewoon expressieve schilderijtjes, rauwe herbergscènes en kroeglopers, konden rekenen op de waardering van grootmeesters als Rubens en Rembrandt.
© Museum Het Rembrandthuis, Amsterdam
Bloei dankzij Vlamingen en Brabanders
Het is beslist niet overdreven te stellen dat de enorme bloei van de Haarlemse kunsten in de jaren 1580-1630 zonder Vlaamse en Brabantse invloeden ondenkbaar zou zijn geweest. Met Karel van Mander als voornaamste initiator groeide Haarlem binnen enkele decennia uit tot een broedplaats van artistieke vernieuwingen, die op hun beurt een grote aantrekkingskracht op andere kunstenaars uitoefende. In bestaande genres als de historie- en de portretschilderkunst raakten Hollandse tradities en Vlaamse invloeden vermengd, terwijl nieuwe genres werden ontwikkeld op basis van zuidelijke voorbeelden: het Hollandse landschap, boerentaferelen, vrolijke gezelschappen, de marineschilderkunst, het ontbijtstilleven.
Minstens zo belangrijk als de instroom van kunstenaars uit Vlaanderen en Brabant was hun clientèle, die voor een groot gedeelte eveneens uit nieuwkomers moet hebben bestaan. Hun aanwezigheid gaf een belangrijke impuls aan de vraag naar schilderijen, vooral nadat velen tot het besef waren gekomen dat terugkeer naar hun geboortegrond er niet in zat of dat in het noorden voor hen een betere toekomst in het verschiet lag.
Nieuwkomers. Vlaamse kunstenaars in Haarlem (1580 – 1630), van 30 september 2022 tot 8 januari 2023 in het Frans Hals Museum in Haarlem, franshalsmuseum.nl.