‘Hoe komt een jood aan luizen?’: Ewoud Sanders beschrijft de geschiedenis van een beladen woord
In zijn nieuwste boek geeft historicus en taaljournalist Ewoud Sanders een overzicht van alle Nederlandse uitdrukkingen en samenstellingen waarin het woord ‘jood’ voorkomt. Zo wil hij laten zien hoe hardnekkig veel uitingen van antisemitisme zijn verbonden met onze taal.
Na de ingebruikname van de nieuwe liberale synagoge in Amsterdam in 2011 bleken er spanningen te ontstaan tussen synagogebezoekers en een nabijgelegen school voor beroepsonderwijs (met veel leerlingen met een migratieachtergrond). Daarop besloot de Liberaal Joodse Gemeente (LJG) de leerlingen uit te nodigen in de synagoge en in contact te brengen met joodse jongeren en zo hopelijk meer begrip voor elkaar te kweken. Dat werd het project Leer je Buren Kennen. Tijdens het bezoek mogen de leerlingen anoniem hun associaties bij het woord jood opschrijven. En dat doen ze: onder meer “rijk, gierig, koosjer, grote neus, Tora, gaskamers, Hitler, verkopen hun moeder, hebben de media in handen” passeren de revue.

Met dit verhaal begint historicus en taaljournalist Ewoud Sanders (1958) zijn boek ‘Jood’, de vergeten geschiedenis van een beladen woord. Het project loopt nog altijd, al verlopen de gesprekken moeizamer sinds de vijandelijke inval van Hamas op 7 oktober 2023 en de daaropvolgende oorlog in Gaza. Deze oorlog leidt in Nederland en daarbuiten tot een toename van het aantal antisemitische incidenten en uitlatingen. Maar ook al voor de Gaza-oorlog gaven de woorden en begrippen die de jongeren bij de LJG opschreven, blijk van een beeldvorming die al eeuwenlang bestaat. Sanders weet waarover hij praat: hij promoveerde op een onderzoek naar jeugdverhalen over jodenbekering (2017), en schreef enkele boeken waarin de beeldvorming over joden in de Nederlandstalige cultuur een grote rol speelt.
Hoog tijd, vond Sanders in 2024, om een oud plan nieuw leven in te blazen: nagaan hoe in de loop der tijd in het Nederlands taalgebied het woord jood is gebruikt. Daarvoor had hij al in 2005 een enquête gehouden. Tweeduizend mensen van alle leeftijden uit Nederland en Vlaanderen reageerden op de vraag welke samenstellingen en uitdrukkingen met het woord jood ze kenden. Ter aanvulling raadpleegde Sanders de jaarlijkse rapporten van het Centrum Informatie en Documentatie Israël (CIDI) over onder meer antisemitisch taalgebruik. En natuurlijk had hij de bevindingen van Leer je Buren Kennen. Daarnaast gebruikte hij tal van geschreven bronnen van de middeleeuwen tot nu: religieuze teksten, romans, kinderboeken, liedteksten, kranten en niet te vergeten woordenboeken.

© Rijksmuseum, Amsterdam
Sanders geeft een min of meer thematisch overzicht van – vrijwel altijd negatieve – Nederlandse uitdrukkingen en samenstellingen waarin het woord jood voorkomt. Doel van het boek is niet om de fabels te ontkrachten die er vaak aan ten grondslag liggen, aldus Sanders. “Dat is vechten tegen de bierkaai. Ze zijn in ons collectieve geheugen terechtgekomen en daaruit kennelijk niet te verbannen. Wel wil ik laten zien hoe hardnekkig veel uitingen van antisemitisme zijn verbonden met onze taal. Hoe wijdverbreid ze waren, hoe alledaags, hoe ze met de paplepel werden ingegoten, hoe hardnekkig ze soms nog voortleven.”
Sanders vervlecht zijn bevindingen met een beknopte geschiedenis van de joden in het Nederlandse taalgebied en laat de invullers van de enquête aan het woord over de omstandigheden waaronder ze de woorden en uitdrukkingen gehoord hebben en wat ze daarvan vinden. Vaak is een historisch feit aanleiding voor een anekdote van een respondent, waardoor de thematische opbouw wat in het gedrang komt. Echt hinderlijk is dat niet. Sanders schrijft helder en levendig en legt veel uit voor lezers die minder kennis van het onderwerp hebben, zonder dat het belerend of veroordelend wordt.
Dat joden zelf bepaalde uitdrukkingen minder prettig vonden, besefte men vaak niet
Het woord jood werd voor het eerst vermeld in een twaalfde-eeuwse rijmbijbel, toen er voor zover bekend nog geen joden woonden in de Lage Landen. In de dertiende eeuw was dat wel het geval, al is er weinig over hen bekend. Wat gerenommeerde schrijvers als Jacob van Maerlant en Jan van Boendaele in die tijd over joden schreven, liegt er niet om: ze zijn arglistig, hypocriet en van nature slecht. Nu is het heel goed mogelijk dat deze schrijvers nooit een echte jood ontmoet hebben. Ze schreven over de rol van de joden bij de kruisiging van Jezus. Voor alle zekerheid legt Sanders uit dat Jezus door Romeinse soldaten is gekruisigd. Maar daar had men in de middeleeuwen weinig oog voor. De joden werden algemeen beschouwd als de moordenaars van de Verlosser.
En daar hebben we meteen een belangrijke bron van jodenhaat te pakken: het Nieuwe Testament. Als men in die tijd al een jood tegenkwam, was de Bijbel het enige referentiepunt, en dat maakte de joden tot een gemakkelijke zondebok, bijvoorbeeld toen Europa in de veertiende eeuw door de pest getroffen werd. Joden werden ervan beschuldigd bronnen vergiftigd te hebben en werden in groten getale vermoord, ook in Nederland.

© Collectie Joods Museum
Toen er vanaf de zeventiende eeuw een gestage instroom van joden kwam, leerden joden en niet-joden elkaar echt kennen. In de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden waren geen getto’s en woonden diverse bevolkingsgroepen door elkaar. Joden hadden wel minder rechten en waren duidelijk herkenbaar als minderheidsgroep. Vanaf dat moment ontstaan er dan ook oordelen en vooroordelen over joden die niet gebaseerd zijn op het Nieuwe Testament, maar op hun vermeende eigenschappen en eigenaardigheden en op hun religieuze gebruiken. Dan ontstaan uitdrukkingen als “Het lijkt hier wel een jodenkerk” als het ergens lawaaierig is, een uitdrukking die nog steeds te horen is, getuige de enquête. Sommige mensen zagen daar trouwens niets beledigends in.
Dat joden zelf bepaalde uitdrukkingen minder prettig vonden, besefte men vaak niet. Een bijzonder pijnlijk voorbeeld kreeg Sanders van een respondent die als tolk in het Engelse leger de bevrijding van Bergen-Belsen meemaakte en daar een groep Nederlands-joodse meisjes onder zijn hoede krijgt. Hij weet snel chocola en sigaretten voor hen te regelen. Een van de meisjes vraagt: “Hoe komt u hier zo snel aan?” “Tja”, roept de man, “hoe komt een jood aan luizen?” Destijds was dat een standaardantwoord op de vraag: “Hoe kom je daaraan?” Hoe de meisjes reageerden vertelt hij niet, wel dat het de laatste keer was dat hij deze uitdrukking gebruikte.
Toen de emancipatie voortschreed, leidde dat tot samenstellingen als jodendokter, beursjood en diamantjood
Naast deze zogenaamd onschuldige uitdrukkingen vond Sanders ook uitdrukkingen die wel degelijk kwetsend bedoeld waren. Toen de joden in 1796 in de Bataafse Republiek volledige burgerrechten kregen, vormde dat vaak juist aanleiding om de verschillen te benadrukken. Religieuze gebruiken als de besnijdenis en het niet eten van varkensvlees werden op de hak genomen, en ook het vermeende joodse uiterlijk – kromme neus, lange baard – werd voorwerp van spot. Toen de emancipatie voortschreed, leidde dat tot samenstelling als jodendokter, beursjood en diamantjood.
Niet-joden vroegen zich intussen af of joden er wel écht bij hoorden. De protestantse politicus en predikant Abraham Kuyper, oprichter van de Anti-Revolutionaire Partij (ARP) en minister-president van 1901 tot 1905, schreef rond de vorige eeuwwisseling enkele pamfletten die we nu zeker antisemitisch zouden noemen. Het waren juist de niet-religieuze joden – in de volksmond spekjoden genoemd – op wie hij zijn pijlen richtte. Joden hadden alle belangrijke instituties in handen en waren heer en meester in Europa. Ondanks hun uitmuntende eigenschappen konden ze nooit echte Nederlanders worden, omdat ze in uiterlijk en gedrag wezenlijk anders waren. Hun burgerrechten mochten ze houden, al moesten ze niet vergeten dat ze slechts te gast waren. Deze tekst verscheen integraal in het eerste partijprogramma van de ARP en grote delen ervan werden later overgenomen in een brochure van de Nationaal-Socialistische Beweging (NSB) uit 1934.
Na de Tweede Wereldoorlog zijn veel uitdrukkingen in onbruik geraakt, maar de opvattingen erachter zijn niet verdwenen
Kuyper was een zeer invloedrijke en gerespecteerde figuur. Dat zijn opvattingen geen massaal protest opriepen, zegt wel iets over de houding jegens joden tot aan de Tweede Wereldoorlog. Na de oorlog werden zulke teksten niet meer geschreven, net zoals veel van de in het boek genoemde uitdrukkingen inmiddels weinig meer gebruikt worden, maar dat wil niet zeggen dat de opvattingen verdwenen. Op internet wemelt het ervan, zegt Sanders.

Het laatste hoofdstuk is gewijd aan de geschiedenis van het woord jood in de Dikke Van Dale. Oudere lezers herinneren zich vast wel de discussies die er vanaf de jaren 1970 gevoerd werden over de definities van woorden waarin jood voorkwam. Ten onrechte zou daar vaak niet bij vermeld staan dat het om een beledigend woord ging. Sommigen vonden zelfs dat zo’n woord helemaal niet in het woordenboek thuishoorde. Redacteuren verdedigden zich met het argument dat Van Dale een descriptief woordenboek is, maar de recentste druk van het woordenboek laat zien dat niet alleen de vermelding “beledigend” of “kwetsend” is toegevoegd, maar dat er ook heel wat samenstellingen met jood zijn verdwenen (hetzelfde is overigens gebeurd met neger). Zelfcensuur, volgens Sanders. Hij vindt dat – terecht – verkeerd: “Zeker is dat antisemitisme niet verdwijnt door woorden te schrappen. Je geeft er wel een wapen mee uit handen om het te bestrijden – bijvoorbeeld bij de rechter.”
Ewoud Sanders, ‘Jood’, de vergeten geschiedenis van een beladen woord, Walburgpers, Amsterdam, 2024, 192 p.
Geef een reactie
Je moet ingelogd zijn op om een reactie te plaatsen.