Hoe een Nederlands eilandje aan de wieg stond van Amerika
Sint-Eustatius is vandaag het minst bekende eilandje van Caraïbisch Nederland, maar het speelde een belangrijke rol in de Amerikaanse onafhankelijkheidsoorlog. Toen die strijd in 1775 uitbrak, voorzagen de kooplieden van het eiland de rebelse Amerikaanse kolonisten van wapens en leverden zo een grote bijdrage aan hun overwinning. Toen de gouverneur van ‘Statia’ ook nog een saluut liet brengen aan een opstandig oorlogsschip, beschouwden de Amerikanen dat als een eerste erkenning van hun onafhankelijkheid. In zijn boek De Gouden Rots vertelt Willem de Bruijn hoe een nietig eilandje een sleutelrol in de wereldgeschiedenis kreeg toebedeeld.
Op de kaart is het niet meer dan een stipje in de Caraïbische Zee, zo’n 35 kilometer ten zuiden van het populaire en grotere Sint-Maarten: Sint-Eustatius. Alleen het nabijgelegen Saba is nog iets kleiner. Sint-Maarten behoeft doorgaans weinig introductie. Al decennia is het een populaire vakantiebestemming. Het schilderachtige Saba maakt het gemis aan stranden goed door een weelderige tropische begroeiing. In de schaduw van deze twee Nederlandse eilanden leidt Sint-Eustatius een ietwat vergeten bestaan.
Spaarzaam begroeid en verstoken van goudgele stranden nodigt deze uithoek van het Koninkrijk der Nederlanden op het eerste gezicht niet uit tot een bezoek. Toch kan dit verarmde eiland bogen op een fascinerende geschiedenis. Tot het eind van de achttiende eeuw stond Sint-Eustatius alom bekend als de Golden Rock, de Gouden Rots. Ooit was Sint-Eustatius het welvarendste eiland op het westelijk halfrond, een kosmopolitisch trefpunt waar alles – legaal en illegaal – te koop was wat de wereld voortbracht. Sint-Eustatius kon die rol vervullen dankzij zijn gunstige ligging en status als neutrale vrijhaven in een tijd dat andere koloniale mogendheden veelvuldig met elkaar overhoop lagen.
Het is niet moeilijk sporen van dit rijke verleden te vinden, al zal niet iedere bezoeker ze onmiddellijk herkennen. Zoals de ruïnes langs de Oranjebaai, de natuurlijke haven van het eiland. Vaak resteert er niet meer dan een afgebrokkelde muur die vanaf de oever het water insteekt. Soms zijn nog de omtrekken zichtbaar van het gebouw dat er gestaan moet hebben. Halverwege de baai de bijna in zee verdwenen overblijfselen van een aanlegsteiger. Aan de andere kant van de weg langs het water, half verscholen onder bomen en uitbundige plantengroei, zijn nog meer restanten van al lang geleden verdwenen bouwwerken zichtbaar.
Amper een dozijn gebouwen staan er nu nog langs de twee kilometer lange baai, meestal hotels en restaurants ten behoeve van de duiktoeristen – rondom het eiland liggen zo’n tweehonderd scheepswrakken – die het eiland in bescheiden aantallen bezoeken. Het rechtvaardigt alles bij elkaar amper de benaming ‘Benedenstad’ – of ‘Lower Town’ zoals de Engelssprekende bevolking zegt – voor de smalle kuststrook. Slechts weinig bezoekers maken de klim naar de top van de ruim veertig meter hoge klif die direct achter de bebouwing omhoog rijst en een natuurlijke barrière vormt tussen de Benedenstad en de van daaruit onzichtbare ‘Bovenstad’ of ‘Upper Town’.
© Dhr. J. (Jean) Demmeni / Collectie Nationaal Museum van Wereldculturen
Een in de rotswand uitgehakt pad bespaart voetgangers de omweg die automobilisten gedwongen zijn te nemen om boven te komen. Het pad bereikt de top van de klif een kleine honderd meter van het op de rand balancerende, schilderachtige Fort Oranje, dat sinds 1636 het symbool is van het Nederlandse gezag over Sint-Eustatius. Rond het fort ontstond een kleine nederzetting die in tegenstelling tot de Benedenstad goeddeels bewaard is gebleven. Hier wordt de bebouwing gedomineerd door vaak nog uit de achttiende eeuw daterende houten huizen – waren er geen auto’s, dan kon je je in de omgeving van Fort Oranje ook nu nog in de tijd van de West-Indische Compagnie wanen.
© John Peltier
In de loop van de achttiende eeuw werd de sprong naar beneden gemaakt en ontstond onderaan de klif de Benedenstad die op het hoogtepunt honderden pakhuizen, winkels, herbergen, bars en bordelen omvatte. In de pakhuizen vond je tropische producten die de eilanden in de regio voortbrachten – koffie, cacao, suiker, rijst – maar er was ook tabak en hout uit Noord-Amerika en luxeproducten uit Europa te vinden. In de baai lagen vrijwel permanent tientallen schepen uit alle windstreken voor anker, wachtend op een moment om hun lading te kunnen lossen of een nieuwe lading aan boord te nemen. In de jaren zeventig van de achttiende eeuw ontving Sint-Eustatius evenveel schepen als Amsterdam, jaarlijks zo’n drieduizend.
© St. Eustatius Historical Foundation
Terwijl Engeland en Frankrijk de handel met hun koloniën in eigen hand probeerden te houden, was in Sint-Eustatius ieder schip welkom. Handelaren konden hun waren er vaak tegen hogere prijzen verkopen dan elders, wat ook Engelse en Franse kooplieden ertoe verleidde om in weerwil van het monopolie koers te zetten naar het Nederlandse eiland. Het resultaat was dat naast de legale handel een minstens zo omvangrijke smokkelhandel ontstond.
De mogelijkheden die Sint-Eustatius bood om snel rijk te worden, nodigden uit tot het nemen van steeds grotere risico’s. Die zouden het eiland fataal worden. In 1775 kwamen in Noord-Amerika Britse kolonisten in opstand tegen de regering in Londen, het begin van de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog. Er was Groot-Brittannië veel aan gelegen te verhinderen dat het rebellenleger van George Washington van wapens en munitie werd voorzien. Zowel Frankrijk als Nederland waren maar wat graag bereid die te leveren. Rechtstreekse bevoorrading vanuit Europa werd al snel te gevaarlijk. De oplossing was schepen met vaten buskruit – vaak verpakt als ‘rijst’ of ‘suiker’ – voortaan eerst naar Sint-Eustatius te laten varen, waar de lading werd overgeheveld op Amerikaanse schepen. Die nauwelijks verhulde smokkel leidde tot verontwaardigde reacties van Britse zijde. Op papier was de Republiek der Verenigde Nederlanden nog altijd een bondgenoot van Engeland. Dat Den Haag zei van niets te weten, klonk allengs ongeloofwaardiger.
Het vermoeden dat Nederland dubbelspel speelde, werd sterker toen op 16 november 1776 voor het eerst een Amerikaans oorlogsschip, de Andrew Doria, het anker uitwierp in de baai van Sint-Eustatius en werd begroet met saluutschoten vanaf Fort Oranje. Aan de grote mast wapperde de nieuwe vlag van de Verenigde Staten. Een paar maanden eerder hadden de opstandelingen de onafhankelijkheid uitgeroepen, maar de nieuwe staat werd nog door niemand erkend. De saluutschoten zouden daarom de Amerikaanse geschiedenis ingaan als het ‘eerste saluut’, de eerste publieke erkenning van hun onafhankelijkheid door een Europese mogendheid. In de ogen van de Britse regering was het een ongehoorde provocatie, het zoveelste bewijs voor de onbetrouwbaarheid van de Republiek. Na jaren van steeds verder oplopende spanningen barstte eind 1780 de bom en verklaarde Groot-Brittannië Nederland de oorlog. Het eerste oorlogsdoel lag voor de hand: Sint-Eustatius.
“De rijkdom op dit eiland gaat je voorstellingsvermogen te boven”, schreef de Britse admiraal George Rodney aan zijn vrouw na de bezetting van Sint-Eustatius op 3 februari 1781. De totaal verraste Nederlandse gouverneur van het amper verdedigde eiland restte weinig anders dan zich onvoorwaardelijk over te geven. Rodney stond als vlootcommandant in hoog aanzien, maar genoot als privépersoon een twijfelachtige reputatie. Het was een publiek geheim dat de admiraal forse gokschulden had. In die tijd had een vlootcommandant recht op een flink deel van de oorlogsbuit, en voor Rodney had de opdracht Sint-Eustatius te veroveren niet op een beter moment kunnen komen. Dit was de kans om in één keer van zijn schulden af te komen.
© National Maritime Museum, London
Zijn hebzucht ging echter ten koste van zijn waakzaamheid. Terwijl de admiraal bezig was de inhoud van de pakhuizen veilig te stellen, naderde op de Atlantische Oceaan een grote Franse vloot. Het Britse opperbevel vreesde dat deze oorlogsschepen via West-Indië naar Noord-Amerika zouden doorvaren. Daar konden zij de militaire balans wel eens ten gunste van de opstandelingen doen doorslaan. Dat was juist ingeschat. Helaas reageerde Rodney te laat om de Fransen nog te kunnen tegenhouden.
Het was niet de enige tegenslag die Engeland kreeg te verwerken. Kort nadat admiraal Rodney het grootste deel van de oorlogsbuit per schip naar Engeland had gestuurd – en de rest per opbod had verkocht – voerden Franse troepen vanaf Martinique een verrassingsaanval uit op Sint-Eustatius. Ditmaal waren het de in hun slaap verraste Britten die moesten capituleren. Het eindresultaat was dat de verovering van Sint-Eustatius de Britse nederlaag slechts dichterbij had gebracht.
Nog even zou Sint-Eustatius weer opbloeien, maar aan het eind van de achttiende eeuw werd het eiland in de nasleep van de Franse Revolutie opnieuw een speelbal van de grote mogendheden en kwam er voorgoed een einde aan de Golden Rock