‘Hij was hors catégorie’, schrijft Henriette Louwerse in haar in memoriam voor Hafid Bouazza. Louwerse, hoofddocent Nederlands aan de Universiteit van Sheffield, doctoreerde op Bouazza’s werk en leerde de schrijver ook persoonlijk kennen. ‘Zijn levensdrift en drang naar schoonheid en waarheid hechtten zich aan mateloosheid.’ Maar Bouazza was ook ontzettend grappig.
“Dit is iets voor jou”, zei mijn zus ergens in 1996 en ze wees me op de zojuist verschenen verhalenbundel van een jonge schrijver met een bijzondere naam. En ze had gelijk, De voeten van Abdullah kwam binnen als een bom. Zoiets had ik nog nooit gelezen en zeker niet in het Nederlands: de combinatie schoonheid met snoeiharde satire, sensueel en grof, poëtisch en schokkend. Hafid Bouazza was hors catégorie.
Ik was destijds aan het nadenken over een proefschrift over een “nieuw fenomeen”, literatuur van schrijvers met een migratie-achtergrond, een categorisering die Bouazza onzinnig en verwerpelijk vond. Hij zag geen enkele reden om zijn werk te bespreken naast dat van iemand met een vergelijkbare biografie, bovendien, hij schrijft in het Nederlands dus is hij een Nederlandse schrijver.
Deze positie goot hij in 2001 in de vorm van het autobiografische essay Een beer in Bontjas dat hij schreef voor de jaarlijkse Boekenweek. In dit leesbare werk laat Bouazza zich van zijn sterkste kant zien: hij schrijft een vederlichte aanklacht tegen de hokjesgeest, tegen een opgelegde identiteit, tegen collectieve verwachtingen. Het is een groot pleidooi voor de individuele verbeelding van de kunstenaar en een aanklacht tegen alles wat de individuele vrijheid van de mens wil beknotten. Zijn uitroep “Leve de ontworteling, Leve de thuisloosheid! Leve de ongebondenheid! Leve de verbeelding!” zijn waarschijnlijk zijn meest geciteerde woorden.
Door zijn toe-eigening van de Nederlandse taal werd Bouazza de nieuwe Herman Gorter, een Tachtiger, een fenomeen
Zijn taalgebruik heeft altijd de volle aandacht getrokken: dat iemand met zijn achtergrond zich de Nederlandse taal zo toe-eigende en met volle veren uitventte, wekte zowel verbazing als afkeuring. In zijn korte roman Momo (1998) probeert hij de taal zo te kneden dat de woorden fysieke sensaties weergeven: horen, proeven, ruiken, voelen, alles moet erin. Het geluid van de wind wordt, “lommerruis, loverruisel, nat gebruisel, lomerrritsel, lofgeruis”. Zo werd Bouazza de nieuwe Herman Gorter, een Tachtiger, een fenomeen.
Bouazza gebruikte zijn taal, vooral in zijn meer recente werk, als wapen. Hij hekelde politiek correcte posities (“O diversiteit, uw naam is zwendel”) en hij was ervan overtuigd dat die de emancipatie – Bouazza noemde het bevrijding
– van de vrouw in de weg zou staan. In 2014 riep de vereniging De Vrije Gedachte Bouazza uit tot Vrijdenker van het Jaar. Vrij in het denken was hij zeker en hij nam geen blad voor de mond, hij was niet van nature geneigd tot compromis en tolereerde tegenspraak maar mondjesmaat. Ik heb één keer slaande ruzie met hem gehad: boos beende hij Café Luxembourg uit, hij liet zelfs zijn half opgegeten kopje erwtensoep staan.
Maar uiteindelijk bleef taal en kunst voor Bouazza toch vooral ontsnapping, vrijheid en soms een schild, een manier om de realiteit op afstand te houden. In Meriswin esthetiseert hij zijn ziekenhuisopname in 2010. Zijn bloed deed hem denken aan het schilderij De rozen van Heliogabalus van Alma-Tadema waarin de Romeinse keizer zijn gasten smoort in een zee van rozenbladen. Zijn close encounter met de dood was ook een intense ervaring zegt hij in interviews, en het was die intensiteit die een onweerstaanbare aantrekkingskracht voor Bouazza had, zowel in zijn werk als in zijn dagelijkse leven. Zijn levensdrift en drang naar schoonheid en waarheid hechtten zich aan mateloosheid. Hij eiste ook het recht op zich te gronde te richten.
In 2003 verscheen, Paravion, een boek dat iedereen moet lezen. Hij won de Gouden Uil met zijn verbeelding van migratie waarin Bouazza de vloer aanveegt met ideeën over migratie als verlies, als pijnlijk.
In Paravion schetst Bouazza verschillende versies van migratie: migreren met oogkleppen waarbij het vasthouden aan oude gebruiken en tradities tot enige levensdoel wordt verheven naast migratie als bevrijding, ontsnapping en als het ticket naar individuele mogelijkheden.
Bouazza’s minachting voor misplaatste mannelijke superioriteitsgevoelens komt ten volle naar voren: ziehier een groep conservatieve migranten die hun tijd doorbrengen in ledigheid en alleen in actie komen om een bord “verboden voor vrouwen” op het dak van hun café te hijsen.
Bouazza was een vrouwenman. Hij had, denk ik, niet veel op met de academische wereld – analyse van zijn werk was immers een vorm van verstening en verstikking – maar hij was tevreden dat zijn werk vooral werd gelezen door vrouwen; de mooiste stukken over zijn werk zijn misschien wel geschreven door Liesbeth Minnaard.
In ‘Paravion’, een boek dat iedereen moet lezen, veegde Bouazza de vloer aan met ideeën over migratie als verlies, als pijnlijk
Bouazza liet zich over het algemeen niet uit over wat ik over zijn werk schreef, maar één keer stelde hij me een belangrijke vraag: “Vond je het ook niet een beetje grappig?” En ik moet toegeven, ik heb de humor in zijn werk onderbelicht en dat ga ik nu rechtzetten: Hafid Bouazza is ongelooflijk grappig, zijn humor was soms scherp en hard, maar ook vaak licht – speels bijna. En altijd absurd, herlees het korte verhaal ‘De visser en de zee’ (De voeten van Abdullah, 1996) waarin een ongelukkige visser plots in een vrouw verandert. De visser overziet zijn nieuwe lichaam en constateert: “God, dacht de visser, heeft mij niet lief.”