Hier komt de kont tegen de krib. ‘Op weg naar De Hartz’ van Wessel te Gussinklo
In zijn vierde roman over het personage Ewout Meyster beschrijft Wessel te Gussinklo twee delen uit diens jeugd. Op weg naar De Hartz toont de eerste vonken van Meysters eigengereide levenshouding – en misschien wel de geboorte van een schrijver.
De meest dynamische Nederlandse schrijver van het kalenderjaar 2019 was een heer op leeftijd. Bijna tachtig was Wessel te Gussinklo toen De hoogstapelaar werd gepubliceerd, een roman die speels, muzikaal, lichtzinnig en geestig was, maar óók streng, psychoanalytisch en – uiteindelijk – uitermate ontluisterend. Een blend
van jazz en Dostojevski was het, laverend tussen het warme danszweet van opwindende nieuwe muziek en het koude angstzweet dat Te Gussinklo’s zeventienjarige held Ewout Meyster over de rug parelt in de adembenemende romanfinale waarin hij definitief wordt afgeschminkt.
© Keke Keukelaar
Een meesterstuk, unaniem bejubeld in de pers, geshortlist voor de Libris Literatuur prijs en terecht bekroond met wat toen nog de BookSpot Literatuurprijs heette (nu Boekenbon). De hoogstapelaar was het derde deel van een zogenoemde tetralogie, een vierdelige romanreeks. Deel één, De verboden tuin, verscheen al in 1986 en deel twee, De opdracht, in 1995.
Het was dan ook een zeer welkome verrassing om bij de uitreiking van de BookSpot Literatuurprijs te horen dat de in Zeeland gevestigde schrijver het afsluitende deel al een stuk sneller zou aanbieden dan je op basis van de voorheen gebruikelijke intervalperiode zou verwachten. En nu, anno 2020, is het er dus al, Op weg naar De Hartz, een dikke roman waarin twee delen uit de jeugd van Meyster worden beschreven: soms is hij achttien of negentien jaar, soms drieëntwintig.
Wat hebben beide periodes (want naar de tussenliggende jaren is het gissen) met elkaar te maken? Waarom nu net die twee fases eruit gelicht? Ik geloof dat ze met elkaar verbonden zijn omdat ze de vonk en de eerste vlammen tonen van een kont-tegen-de-kribhouding, van het ontstaan en in actie brengen van een solistische levenshouding, van de afkeer van het toch ook wel erg vernederende, bukkende smachten naar sociale erkenning. Want vooral in De opdracht en De hoogstapelaar was Meyster dáár enorm mee bezig, met het obsessieve afdwingen van respect en applaus van andere mensen. Iemand als Churchill moest hij worden, of Roosevelt: leiders die ver verheven waren boven de massa en waar men gedwee en bewonderend achteraan liep.
De achttienjarige Meyster gelooft nog dat er mensen zijn die boven hem verheven zijn. En die hem op hun beurt kunnen leren om zélf tot zo’n reus uit te groeien. Als een gezel nestelt hij zich onder de vleugels van professor Somsen, een man die hem een periode begeleidt in iets wat we tegenwoordig “persoonlijke groei” zouden noemen: hij voert gesprekken met Ewout, raadt hem boeken aan en af en motiveert hem om orde in zijn leven aan te brengen. Ewout voelt zich vereerd dat zo’n wijs en drukbezet man als Somsen de tijd vrijmaakt om hem te disciplineren, hoezeer zijn lessen ook tegen zijn eigen aard indruisen.
Het is alleen al bewonderenswaardig met hoeveel beheersing Te Gussinklo over deze Somsen schrijft: je voelt als lezer al vanaf het begin dat er iets niet helemaal in orde is met die man, maar nooit worden zijn woorden of gedragingen dusdanig fout dat je wilt dat Ewout hem resoluut de deur wijst, die man die zich in feite veel te intiem met een jong mensenleven bemoeit.
Op weg naar De Hartz is een behoorlijk theoretisch-verbale roman. Te Gussinklo heeft het belangrijk geacht om in elk geval een flink deel van Somsens levensbeschouwing in de tekst op te nemen, bijna alsof hij je er de verantwoordelijkheid mee geeft om te bepalen of zijn woorden hout snijden. En dat is lastig, hoezeer Somsens psychologische discours ook aanschurkt tegen het mysterieuze, tegen het mythische, tegen het occulte, tegen het algeheel oncontroleerbare en onbewijsbare.
Te Gussinklo’s manier van schrijven is erg veeleisend maar ook erg belonend voor de lezer
Zo schrijven, een heel theoretisch kader reactiveren om te laten zien aan welke taal iemand blootstond, is een erg veeleisende maar voor de lezer ook erg belonende manier van schrijven. Te Gussinklo maakt niet domweg een karikatuur van Somsen door een paar onhebbelijke trekjes of lichamelijke mankementen te tonen zoals je in veel andere romans leest: wát er gezegd wordt, wat Ewout opgedragen wordt, is zeer belangrijk en de lezer moet het allemaal verteren.
Door dit allemaal voorgeschoteld te krijgen gaat je iets opvallen, ga je een ideologie zien die in dit geval door Somsen wordt belichaamd, maar die, als je er goed over nadenkt, in zo goed als alle maatschappelijke geledingen aanwezig is: het streven naar het constructieve, naar het opbouwende. In Ewouts geval betekent dit dat hij “gestoord” is, zoals Somsen het verwoordt, of er in elk geval denkbeelden op na houdt die niet deugen, die “negatief” zijn.
Als een paar van Ewouts literaire helden aan bod komen, zoals Sartre, Camus en Mulisch, dan zijn dit volgens zijn leermeester verwerpelijke lieden die niks bijdragen aan de toekomst van de mensheid, maar die zich slechts afreageren op papier. En dat geldt ook tal van andere facetten uit Ewouts leven, die volgens Somsen duiden op perversies zoals latente homoseksualiteit.
Somsen is naar mijn idee een soort poortwachter van de normaliteit, iemand die ondánks zijn wereldomspannende geestelijke oriëntatie weinig tolereert dat van de geldende norm afwijkt.
Hoewel het in de regel onverstandig is auteur en personage met elkaar in verband te brengen, denk ik toch dat we in de slotwoorden van deze, opnieuw diep delvende roman, een aankondiging kunnen lezen van iemand die besluit om schrijver te worden. En niet een van de stichtelijke stempel:
Geen liefde had hij meer, geen vrienden, geen plannen of zekerheden. Een woestijn was het. Hiroshima. Nooit zou hij meer iets geloven. Spot en hoon tegen alle overtuigingen, haat tegen alle zekerheden. Eenzaam zou hij zijn, en vertrouwen zou hij niets.
Woorden die aan een romanslot van Balzac doen denken. En aan de laatste woorden van Willem Frederik Hermans’ in Het grote medelijden.
Hoe dan ook, meer krijgen we wellicht niet over Meyster te lezen. Zonde. Ik had zo nog tien delen over hem kunnen lezen.