Context bij cultuur in Vlaanderen en Nederland

Publicaties

Context bij cultuur in Vlaanderen en Nederland

Museale samenwerking: ‘Het onderscheid tussen Noord en Zuid is compleet artificieel’
0 Reacties
© Saskia Dendooven
© Saskia Dendooven © Saskia Dendooven
VL ⇄ NL
kunst

Museale samenwerking: ‘Het onderscheid tussen Noord en Zuid is compleet artificieel’

De Nederlandse koning Willem-Alexander opent op 11 mei de tentoonstelling Ode aan Antwerpen in het Utrechtse Museum Catharijneconvent. Voor het eerst wordt expliciet naar buiten getreden met oude meesters uit de Nederlanden, en niet uit Holland of Vlaanderen. Hoe kwam de tentoonstelling tot stand, wat is haar betekenis en wat zegt ze over de samenwerking tussen de Vlaamse en Nederlandse musea?

Is de belangstelling van een Oranje voor Antwerpen een late wiedergutmachung na drie eeuwen blokkade van de Schelde? Het lijkt er in ieder geval op dat er iets bijzonders op til is, want de Nederlandse belangstelling voor de Antwerpse wortels is groot. Aan de hand van Vlaamse en Hollandse meesters als Maerten de Vos, Frans Floris, Frans Hals, Peter Paul Rubens en Rembrandt van Rijn toont de Utrechtse expo Ode aan Antwerpen dat de bloeitijd van de Hollandse schilderkunst er niet was geweest zonder Antwerpen in de zestiende eeuw. In de ateliers van Haarlem, Delft en Amsterdam weerklonken heel wat Brabantse klanken.

Ode aan Antwerpen wordt een toch wel unieke tentoonstelling, want je zíét er dat er geleidelijk zoiets ontstond als schilderkunst uit de Nederlanden”, zegt Paul Huvenne, voormalig directeur van het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen (KMSKA). “Dat kunsthistorisch inzicht groeit. In 1986 was er de tentoonstelling Kunst voor de Beeldenstorm, Noordnederlandse kunst 1525-1580 in het Rijksmuseum. Wel, over Antwerpen was daar toen geen halve zaal te bespeuren. Maar het onderscheid tussen Noord en Zuid is compleet artificieel en heeft eigenlijk geen zin. Het is meer kunsthistorische projectie dan werkelijkheid. Ode aan Antwerpen is een erkenning van onze ‘Nederlandse’ identiteit, ook binnen Europa: de Nederlanden zijn immers mee de grondleggers van het moderne Europa.”

‘‘Ode aan Antwerpen’ is een erkenning van onze ‘Nederlandse’ identiteit, ook binnen Europa: de Nederlanden zijn immers mee de grondleggers van het moderne Europa’

Dat klinkt indrukwekkend. “Amsterdam kon nooit zo groot worden zonder Antwerpen”, beaamt de curator Micha Leeflang. “We wilden al lang aan de slag met de gedeelde identiteit Nederland-België”, zegt de goedlachse specialist zestiende-eeuwse Antwerpse schilderkunst die doctoreerde op Joos van Cleve, een Zuid-Nederlands kunstschilder die werkzaam was in Antwerpen. “Gaat het over Hollandse meesters van de zeventiende eeuw, dan staat Frans Hals altijd in de top drie. Hij heeft wel vier jaar van zijn leven in Antwerpen doorgebracht. De stijl van Frans Hals is wat wij nu als ‘Nederlands’ bestempelen, maar eigenlijk heel Antwerps.”

Banden bleven bestaan na 1585

Hoe is een en ander toen ook alweer gelopen, eind zestiende eeuw? De migratie was naast religieus ook economisch gedreven, want de Schelde raken de Antwerpenaren kwijt na de Val van Antwerpen. De handelsroute wordt hermetisch afgesloten en dat speelt in het voordeel van Amsterdam. “Het is een ingewikkeld verhaal, waarvan mijn indruk is dat het beter bekend is in Vlaanderen dan in Nederland”, zegt Leeflang. “Natuurlijk bleven heel wat kunstenaars gewoon in het zuiden en was er ook na 1585 heel veel wisselwerking.”

Een centraal werk in de tentoonstelling is het Panhuyspaneel uit 1574 van Maerten De Vos, officieel genaamd Mozes met de tafelen der wet te midden van de Israelieten als ‘portraits historiés’ verbeeld door de Antwerpse familie Panhuys met verwanten en vrienden. Een bruikleen van het Mauritshuis. “De Vos bekeerde zich tot het katholicisme”, vertelt Leeflang. “Dat deden wel meer schilders: er was door de contrareformatie veel werk in Antwerpen en niet-katholieken kregen hun huis niet verkocht. Grote namen als Rubens, Jordaens of Van Dyck bleven gewoon waar ze waren. Aan hen besteedt de expo ook aandacht – een uitstapje naar de opkomende Antwerpse barok.”

‘Ik heb letterlijk gehuild toen ik bij de Phoebus Foundation binnenkwam. Ik voelde me een kind in een zestiende-eeuwse kunstsnoepwinkel’

Naar eigen zeggen heeft curator Micha Leeflang voor deze tentoonstelling alles te danken aan The Phoebus Foundation van Katoennatiebaas Fernand Huts, veruit de grootste bruikleengever. “Toen ik contact opnam, kreeg ik met een busje een stapel boeken van anderhalve meter hoog toegestuurd”, zegt ze. “Tijdens corona was het ook de enige plek waar ik zelf heen mocht. Ongelooflijk indrukwekkend vond ik de depotruimte en de collectie met atelier. Ik heb letterlijk gehuild toen ik binnenkwam. Ik voelde me een kind in een zestiende-eeuwse kunstsnoepwinkel. Kunst die ik kende vanop veilingen die verkocht was aan ‘een particulier’ vond ik hier terug. En zo werd The Phoebus Foundation mijn redding.”

Codart curatorennetwerk: vooral Nederlands

De Phoebus Foundation als deus ex machina voor een Nederlands museum eerder dan een Vlaams of Brussels zustermuseum? Kunsthistoricus Koenraad Jonckheere (UGent) is auteur van het magnum opus Another History of Art – 2500 jaar Europese Kunstgeschiedenis. Hij heeft een podcast over de Beeldenstorm en publiceerde veel over de religieuze en economische drijfveren achter de migratie naar het noorden na de Val van Antwerpen in 1585. Zijn publicaties waren een uitgangspunt voor Ode aan Antwerpen en Jonckheere schreef mee aan de catalogus. We treffen hem op een koude winterdag achter een warme koffie in het Gentse S.M.A.K. Jonckheere heeft inzicht in de museale verhoudingen te noorden en ten zuiden van de grens.

“Wat mij betreft bestaat er geen uitwisseling tussen Vlaamse en Nederlandse musea die naam waardig”, maakt Jonckheere zijn punt. “Er is het wereldwijde netwerk Codart for Curators of Dutch and Flemish Art From the Low Countries – maar de inbreng vanuit het Vlaamse cultuurbeleid was nooit optimaal. Codart werd vijfentwintig jaar geleden opgezet door de Amerikaanse Rembrandtkenner Gary Schwartz. Museum Catharijneconvent kwam bij mij terecht omdat ik veel over zestiende-eeuwse Vlaamse kunst geschreven heb. Een deel van mijn carrière heb ik in Amsterdam doorgebracht dus ik ken ook de Nederlandse kunstwereld wel enigszins. In Nederland wordt cultuur sterker ondersteund, al zijn we wat oude meesters betreft met Vlaams cultuurminister Jambon bezig aan een inhaalbeweging.”

Typisch Vlaams vindt Jonckheere dat Toerisme Vlaanderen er geldt als dé kunstpromotor en sponsor. “Ideaal is dat niet”, zegt de kunsthistoricus. “Er zou veel meer samenwerking moeten zijn met cultuur. Je zou kunnen denken aan een raad van wijzen die ook bestaat uit musea en universiteiten. Want ook dat vind ik een pijnpunt in Vlaanderen: er worden miljoenen geïnvesteerd in onderzoek voor kunstgeschiedenis en er gaat veel geld naar kunsteducatie, maar er is weinig interactie tussen de musea en de academische wereld. Zo bereiken nieuwe ideeën het publiek vaak niet.”

Paul Huvenne is optimistischer over de contacten tussen Vlaamse en Nederlandse musea. “Zelf heb ik altijd heel vlot met Noord-Nederlandse musea samengewerkt. Veel hangt af van de directeur, persoonlijke relaties geven de doorslag. Kijk, ik zat zelf in de raad van bestuur van het Rijksmuseum en ik ben medeoprichter van Codart. In het buitenland zag je het onderscheid tussen curator of conservator uit Nederland en Vlaanderen automatisch wegvallen. Buiten onze grenzen werden ook de verschillende scholen terecht niet uit elkaar gehaald.” Maar hij deelt Jonckheeres kritiek op de rol van de overheid. “Ik heb zelf een Vlaamse tak toegevoegd aan Codart, maar er is niet echt een stimulerend overheidsbeleid vanuit Vlaanderen.”

Ook Marianne Van Boxelaere, plaatsvervangend diplomatiek vertegenwoordiger van Vlaanderen in Nederland, schetst een adequate samenwerking. “Conservators van Vlaamse en Nederlandse musea kennen elkaars collecties. Ze lenen werken aan elkaar uit om ons kostbaar erfgoed toegankelijk te maken voor zoveel mogelijk mensen. In het Frans Hals Museum waren onlangs bruiklenen uit Vlaanderen te zien in de tentoonstelling Nieuwkomers. Vlaamse kunstenaars in Haarlem 1580-1630 en ook de tentoonstelling Ode aan Antwerpen. Het geheim van de Hollandse meesters in het Museum Catharijneconvent was niet mogelijk geweest zonder de bruiklenen uit Antwerpen."

"Vlaanderen en Nederland slaan ook de handen in elkaar via Codart, het internationale netwerk voor museumconservatoren van Vroeg-Nederlandse, Hollandse en Vlaamse kunst dat zeshonderd leden telt uit driehonderd musea verspreid over vijftig landen. Het draagt bij aan het zichtbaar maken van Nederlandse en Vlaamse kunst in de wereld.”

The Phoebus Foundation: zonder grenzen

Alleen jammer dus dat de Vlaamse musea minder middelen hebben dan de Nederlandse. In Vlaanderen zijn in tegenstelling tot de (Nederlandse) Vereniging Rembrandt ook geen organisaties die actief kunst aankopen voor musea. Zonder mecenaat voor openbaar kunstbezit werkt een kapitaalkrachtige privéstichting als The Phoebus Foundation inderdaad als een redder in nood.

We mogen een kijkje nemen in de kunstcoulissen van de burcht Singelberg, zoals eigenaar en havenbaas Fernand Huts het Katoennatiegebouw middenin het Antwerpse havengebied noemde. Het staat toepasselijk precies op de plek aan de linkeroever van de Schelde waar de Spaanse landvoogd en hertog van Parma Alexander Farnese in 1585 de overgave van Antwerpen wist te forceren.

We krijgen enkele werken te zien die tijdelijk naar Utrecht verhuizen. “We beginnen Ode aan Antwerpen met werken van Joos Van Cleve, sterk geworteld in de traditie van de Vlaamse primitieven met hun Italiaanse invloeden”, legt curator Micha Leeflang uit terwijl we rondwandelen in het perfect airconditioned atelier waar een internationale verzameling restaurateurs naarstig aan het werk is.

’Cultuur verbindt landen met elkaar en wie hier rondkijkt ziet hoe sterk onze gedeelde geschiedenis is’

“Antwerpse kunst wordt bij uitstek vertegenwoordigd door de maniëristen met hun overvolle en kleurrijke taferelen. Joos Van Cleve, Pieter Coecke van Aelst en Quinten Matsys zijn de drie groten van de eerste generatie. Tegen 1600 aan worden werken vaak gigantisch groot. Om ze het museum in te krijgen, hielp The Phoebus Foundation ons enorm, bijvoorbeeld door er een andere lijst op te zetten zodat ze wel onze lift in konden. Zo kunnen we topwerken laten zien als Kain en Abel van Frans Floris.”

Terwijl achter het raam in de Antwerpse haven het Europese vrachtverkeer langs de havenloodsen dendert, legt hoofdrestaurateur Sven Van Dorst uit hoe de stichting – het lijkt hier zelf wel een kunstkamer – werkt. Cultureel erfgoed bewaren en toegankelijk maken zijn doelstellingen, maar ook wetenschappelijk onderzoek.

“The Phoebus Foundation heeft topstukken op de lijst staan – zoals gedefinieerd in het Vlaamse topstukkendecreet – maar werkt niet samen met de Vlaamse overheid of musea om die aan te kopen. Wij mogen ze wel in bruikleen geven in het buitenland. Bijvoorbeeld De Zonneschilder van Frits van den Berghe (1921) hangt nu in Den Haag in een tentoonstelling over Vlaams expressionisme. Wij moeten gewoon een aanvraag doen om dat werk tijdelijk de grens over te mogen laten gaan. Onze collectie Oude Meesters Zuidelijke Nederlanden is een hiaat in veel Nederlandse musea. Wij geven gratis werken in bruikleen aan musea, ook langdurig.”

De Nederlandse ambassadeur in België Pieter Jan Kleiweg de Zwaan staat geboeid te luisteren naar hoofdrestaurateur Van Dorst. Is cultuur ook een diplomatieke tool, zoals Vlaams minister-president en cultuurminister Jan Jambon het verwoordt? “Cultuur verbindt landen met elkaar en wie hier rondkijkt ziet hoe sterk onze gedeelde geschiedenis is. De geschiedenis van het ontstaan van Nederland als natiestaat heeft deels haar wortels in Antwerpen. Dat Zijne Majesteit zelf de tentoonstelling gaat openen in Utrecht, valt ook samen met een Nederlands staatsbezoek aan België eind juni. Bijzonder is dat The Phoebus Foundation een particulier initiatief is. Dat toont aan dat inmenging van overheden niet altijd nodig is om sterke culturele banden te smeden en te versterken.”

Dat Fernand Huts en zijn gedreven stafchef Katharina Van Cauteren voor het eerst Nederlandse journalisten (en één verdwaalde Vlaming, uw dienaar) toelaten in het depot, is ook een stevige pr-oefening gericht op een Nederlands publiek over het toekomstige museum in de Antwerpse Boerentoren dat nu nog in de steigers staat. Een filantropische stichting naar Angelsaksisch model, onze eigen Getty Foundation of Fondation Louis Vuitton, opgezet door een havenbaas die zijn stichting offshore onderbrengt: wat vindt Koenraad Jonckheere van de Phoebus Foundation als grootste bruikleengever voor Ode aan Antwerpen?

“De Phoebus Foundation heeft een enorme koopkracht”, beaamt Jonckheere. “De afgelopen tien jaar domineerde ze de kunstmarkt van de Vlaamse oude meesters. Ze heeft ondertussen een heel brede collectie waarvan ik niet zeker ben of elk stuk de moeite waard is om het aan te kopen. Maar ze is ook heel genereus in tegenstelling tot veel musea die dat niet kunnen zijn door personeelsgebrek en praktische problemen. Phoebus zoekt actief naar exposure. Het is en blijft een privé-initiatief, maar een eigen museum zal ons museumlandschap zeker ten goede veranderen en zal invloed hebben in Vlaanderen én Nederland. Ik ben erg benieuwd naar het toekomstige museumtotaalconcept in de Boerentoren.”

Vlaanderen: tijd om naar het Noorden te kijken

Erg vaak zal een Saksen-Coburg nog geen lintjes doorgeknipt hebben van een tentoonstelling over het Amsterdam van de Gouden Eeuw. Waarom in pakweg Gent of Brugge geen Ode aan Haarlem? De belangstelling uit het Noorden lijkt groter en dat is onterecht, ook vanuit Vlaams oogpunt. Pourbus werd geboren in Gouda en stierf in Brugge. Veel zestiende-eeuwse tijdgenoten volgden een gelijkaardig parcours en reisden naar het zuiden.

“De belangstelling uit Nederland komt precies door de splitsing van de Nederlanden in de zestiende eeuw en de braindrain vanuit het Zuiden”, zegt Koenraad Jonckheere. “De handelsgeest van Antwerpen werd in Amsterdam gekopieerd en verbeterd. Interessant is dat ook na de exodus het op kunstvlak in het Zuiden niet zo slecht bleef gaan tot zeker 1640 en de dood van Rubens, die qua productie met kop en schouders boven zijn tijdgenoten uitstak, in Noord én Zuid.”

Koenraad Jonckheere besluit: “Wat mij fascineert, is dat de uitwisseling van ideeën ook in die periode bleef bestaan, met een piek tijdens het Twaalfjarig Bestand (1609-1621). Zelf na de splitsing bleven we één land. Katholieken waren er net zo goed in het Noorden als protestanten in het Zuiden. Rubens maakt een reis in Holland, ontmoet er humanisten zoals Grotius, Heinsius en Baudius in Leiden en bezoekt in Haarlem Goltzius. Hij haalt Noord-Nederlandse kunstenaars als Pieter Soutman naar Antwerpen die mee verantwoordelijk zijn voor het succes van zijn atelier. Je zou dus inderdaad ook omgekeerd een prachtige tentoonstelling kunnen opzetten.”

De tentoonstelling Ode aan Antwerpen loopt nog tot en met 17 september 2023 in het Museum Catharijneconvent.

Aanmelden

Registreer je of meld je aan om een artikel te lezen of te kopen.

Sorry

Je bezoekt deze website via een openbaar account.
Je kunt alle artikelen lezen, maar geen producten kopen.

Belangrijk om weten


Bij aankoop van een abonnement geef je toestemming voor een automatische herabonnering. Je kunt dit op elk moment stopzetten door contact op te nemen met emma.reynaert@onserfdeel.be.