Het mocht geen verhaal worden: ‘Onderland’ van Alma Mathijsen
In het spoor van Alice in Wonderland probeert Alma Mathijsen in Onderland om te gaan met traumatische ervaringen. Een uitweg lijkt te schuilen in bondgenootschappen met lotgenoten – en in de verbeelding.
Zoals Alice down the rabbit hole in een bevreemdend wonderland verzeilt, zo zakt Harper, de ik-verteller uit Alma Mathijsens roman Onderland, door haar matras en belandt ze in een duister rijk. Hier wonen de slachtoffers van misbruik die er hun trauma telkens opnieuw in de ogen kijken. “Fuck you, Lewis (Caroll, auteur van Alice in Wonderland, LD), Alice is volwassen”, zegt een van Mathijsens personages: “Wij zijn jouw engste nachtmerrie.”
Hoe onwerelds dit Onderland op het eerste gezicht ook mag lijken, de dingen zijn er werkelijk, vrij van schijn en glans: de daders zijn er net zo eng als ze in werkelijkheid zijn. Hier komen ze niet zomaar weg met hun misdaden, maskers vallen onherroepelijk af. Leven in het bijzijn van je donkerste herinneringen levert voor de inwoners van Onderland paradoxaal genoeg iets bevrijdends op, dat ondervindt ook Harper naarmate haar traject door de nare wereld vordert.
De overeenkomsten tussen Harper en de auteur worden niet weggemoffeld; ook Harper werd op zestienjarige leeftijd seksueel misbruikt en bedient zich sindsdien van allerlei copingmechanismen. Op haar reis door Onderland ontmoet ze negen figuren die elk op hun beurt een inkijk geven in hun omgang met een pijnlijk verleden. Het doorzettingsvermogen dat ze daarbij aan de dag leggen, is opvallend. Onderland draait dus niet alleen om een benadering van de eigen traumatische ervaring, maar toont de waarde van een bondgenootschap met anderen die net als Harper op zoek zijn naar een leefbaar leven.
De roman trapt sterk af; de beschrijving van Harpers afdaling wordt doorbroken met flitsen van herinnering en als lezer moet je je er steeds van vergewissen waar je je bevindt: in het nu van de afdaling of in het traumatische verleden? De schokkerige en flitsende opbouw nadert gevoelsmatig de verwrongen complexiteit die eigen is aan de ervaringen waarover Mathijsen het wil hebben, veel meer dan de vlakkere journalistieke stijl waarin ze verder in de roman soms vervalt.
© Iris Donker
Overeenkomstig haar beeldende opzet geeft Alma Mathijsen (1984) de individuele verhalen van beschadiging ruimtelijk vorm. Enkele keren weet ze een verbeeldingswereld op te roepen die de lezer toegang geeft tot een vorm van emotioneel begrijpen. Eén van de krachtigste hoofdstukken op dit vlak zit aan het einde en construeert het verhaal van Mieke, die opgroeit in een marginale omgeving. Harper nadert Mieke eerst langs haar droom over mensen die elke dag naar Het zwanenmeer gaan kijken. Dit sprookjesachtige gegeven vloeit uit in een vlekkerige weergave van de onderliggende kwetsuren die dit “wolvenjong” tekenen. Mathijsen brengt de gruwel gelukkig voldoende gedoseerd, met oog voor subtiliteit. Ze is zich bewust van het voyeuristische dat onvermijdelijk aan verhalen over misbruik kleeft.
Stilistisch is deze roman minder in balans. Er verschijnen nogal wat onhandige zinnen: “Ik werd overvallen door een enorme struik jasmijn, die overdreven naar jasmijn rook”, “Het meisje reikte haar hand naar me uit, ik deed precies hetzelfde.” De variatie en vindingrijkheid die ze in Miekes hoofdstuk aan de dag legt, bereikt Mathijsen niet overal. Vaak blijft het bij expliciete beschrijvingen die de imaginaire ruimte niet voldoende tastbaar oproepen. Toch ligt juist in de omtrekkende beweging van de verbeelding de sleutel tot een sensitieve vorm van begrip. In de marge van de tekst zijn tekeningen opgenomen die dat soort gevoelsmatige begrip beogen en gelinkt zijn aan de magische strategieën van de bewoners van Onderland.
Op zijn beste momenten leest ‘Onderland’ als een associatieve queeste
Op zijn beste momenten leest Onderland niet als een opeenvolging van cases maar als een associatieve queeste. Met de introductie van een aantal spanningstechnieken tracht Mathijsen de valkuil van de kabbelende voortgang te omzeilen – waar was de uitgang? Waarom spuit iedereen toch met dat vreemde parfum? Maar naar het midden toe zakt de roman alsnog in. Het sterkere begin en slot van de roman zijn te danken aan een meer uitgekiende taalbehandeling en sfeerschepping. De chaotische verwarring is dan vergelijkbaar met die van Alice, die in haar Wonderland allerlei creaturen ontmoette en die groter of kleiner werd naargelang de situatie waarin ze verzeilde.
Het gevoel van desoriëntatie is ook voor Mathijsens verteller reëel: “Nergens stond een bord, nergens een aanduiding dat dit de plek was voor een spreekuur. De deur stond open en het gat leek me haast naar binnen te trekken.” De boodschappen die Harper ontvangt, zijn cryptisch en de hallucinogene ervaring is nooit veraf. Zowel ruimte, tijd als materiële objecten worden heel wisselend ervaren, er groeien bloemen die in koor allerlei verwijten uiten. Harper beweegt zich hyperbewust door deze imaginaire wereld. Alle zintuigen staan continu aan: geluiden, beelden, geuren, texturen komen tot in het grootste detail binnen. Deze hypersensitiviteit gaat gepaard met een sterke aanwezigheid van angst, onzekerheid en een dwangmatig verlangen naar grip. “Alles in dit huis was er in overdaad. Eén klok gaf niet genoeg zekerheid, daar waren er minstens zestig van nodig.”
Dat Mathijsen de opbouw van Lewis Carrolls klassieker voor ogen houdt, is veelzeggend en suggestief. Carrolls fascinatie voor Alice Liddell – die model stond voor het iconische personage – en haar oudere zussen, zou niet onschuldig geweest zijn. Harpers traject door Onderland voert door de eufemismetuin, langs de herbelevingsgrens, door een regen van beige handgeschept papier waarop telkens dezelfde boodschap staat: “Laat ons doen waar we het best in zijn.” De ongewone enscenering herinnert ook aan het zeer geslaagde Welkom in het Rijk der zieken (2019) van generatiegenoot en schrijversvriendin Hanna Bervoets. Mathijsen vermeldt die roman expliciet als inspiratiebron, naast Great Expectations (1983) van Kathy Acker.
De keuze voor grillige scènes die zich ver van de traditionele vertelling houden, doet recht aan de traumatische ervaring
De keuze voor grillige scènes die zich ver van de traditionele vertelling houden, doet recht aan de traumatische ervaring. “Dit mocht geen verhaal worden. Geen verhaal waardoor we vergeten wat er zich in het ouderlijk huis had afgespeeld, geen verhaal waardoor we vergeten wat voor mensen daaruit voortkwamen.” Een klassiek verhaal is afgerond, behapbaar – wegzetbaar, verteerbaar – terwijl het traumatische gebeuren dat niet is en nooit zal zijn.
Ook met therapie – gepersonifieerd door de therapeutische brigade die dooddoeners à la “Zit je ergens mee? Praat erover!” brult – loopt Mathijsen weinig hoog op. Harper doorliep al zovele trajecten zonder tastbaar resultaat. Min of meer uitbehandeld krijgt ze het advies tot deelname aan praatgroepen met soortgenoten. Wat lotgenoten voor hebben op therapeuten – insinueert Mathijsen – is dat er geen uitleg hoeft, zij weten hoe misbruik voelt. Het is de stilte van de onwetende toehoorder of zorgverstrekker die vaak verlammend werkt: “Lang dacht ik dat het bij de gebeurtenis begon. Al werd ik pas echt stil toen niemand meer naar me wilde luisteren. Telkens ik probeerde te praten sloten mensen hun mond. De stilte breidde zich uit, net zolang tot die mij ook vond.”
Er zit iets onkies aan therapie, de verantwoordelijkheid voor het al dan niet slagen ervan ligt bij mensen die de traumatische gebeurtenis hebben meegemaakt: “‘Het gaat me niet lukken,’ fluisterde ze vanaf zijn schoot. / ‘Wat?’ zei ik terug. ‘Een normaal leven,’ zei ze.” Die nadruk op het individuele aandeel past in het neoliberale maakbaarheidsideaal dat onderhand tot alle domeinen van de samenleving doorgedrongen is en dat gevoelens van falen, schaamte en schuld veeleer versterkt dan verhelpt. Maar vanuit literair oogpunt is het vooral de vraag in hoeverre het onoverbrugbare van de ervaring ook een belemmering vormt voor het boek. Gaat de auteur er niet te veel a priori vanuit dat het niet te begrijpen valt voor wie de traumatische ervaring niet deelt? En hoe zit het met de slachtoffers, is er voor hen nog verandering mogelijk of zijn ze veroordeeld tot een blijvend zwerven door Onderland – zoals tussen de regels klinkt?
Verbeelding blijkt een mogelijke uitweg; dat spreekt uit alle verhalen. De individuele getuigen belichamen de keuze om – onder de stilte van de anderen, het gewicht van de sociale afkeuring, de misprijzende blikken, het niet passen in de normatieve mal – dan maar zelf een ruimte tot bestaansmogelijkheid te ontsluiten: een onderland. Deze vorm van omdenken is vruchtbaar en richt zich niet op een afrekening met de daders maar wel op de erkenning en representatie van de slachtoffers.
Onderland is dan ook een boeiend experiment om ervaringen die zich zo moeilijk laten communiceren in een grillige fantasie te dramatiseren. Er zit iets te veel rek op de stijl waarin dit gebeurt en ondanks een paar geslaagde scènes voelt de compositie soms aan als een seriële opeenvolging van getuigenissen. Naar het einde toe had Mathijsen mij weer in haar greep, maar als geheel wist Onderland niet helemaal te overtuigen. Dat is oprecht jammer, gezien de waardevolle thematiek en de originele benadering.
Alma Mathijsen, Onderland, De Bezige Bij, Amsterdam, 2024, 232 p.
Geef een reactie
Je moet inloggen om een reactie te kunnen plaatsen.