Een stagiair van de uitgeverij komt langs bij Thomas Heerma van Voss en filmt hem terwijl hij Jan Arends voorleest. En dan valt de schrijver uit zijn rol. ‘Wanneer we elkaar nu tegenkomen, besluiten we bij gebrek aan alternatieven maar te lachen.’
Een paar jaar geleden werd het werk van Jan Arends smaakvol heruitgegeven, en om die uitgaves met enig publicitair geweld de wereld in te helpen, organiseerde uitgeverij Lebowski een heuse Jan Arends Party.
Een wat vreemde betiteling voor deze publieke avond, aangezien Arends’ werk bekendstond om de psychiatrische ondertoon en de serieuze, veelal gedeprimeerde hoofdpersonages. Arends beëindigde zijn leven bovendien door in 1974 uit het raam te springen van zijn flat in Amsterdam en zou zelf vermoedelijk ver weg zijn gebleven bij alles wat massaal kon worden en ‘Party’ werd genoemd.
Niettemin was het een sympathiek initiatief om dit bijzondere werk weer aandacht te geven, dus toen mij werd gevraagd een van de sprekers te zijn op de Party, was ik bereidwillig. Helaas verplichtte mijn agenda me in Gent te zijn op de betreffende datum, maar daarop werd me direct verzekerd dat dit geen probleem hoefde te zijn. Via een scherm kon ik, tussen de voordrachten van allerlei dichters; prozaschrijvers en semi-BN’ers door alsnog mijn enthousiasme overbrengen.
Er kwam een vriendelijke stagiair langs met een piepkleine camera bij zich.
Hij had ongeveer mijn leeftijd, bekeek goedkeurend mijn cd-collectie, lachte veel en hard, en ik merkte dat ik zowaar direct ontspande.
De stagiair zette me in mijn kleine appartement voor het keukenblok, richtte zijn handcamera als een wapen op mijn gezicht, en zei: “Go!”
Ik las voor uit Keefman, Arends sublieme verhalenbundel uit 1972, waarin steeds nieuwe geesteszieke personages je meenemen naar hun gedachtewereld. Ik koos voor het titelverhaal, mijn favoriet. “Hoe vaak heb ik je al niet gezegd dat ik mij geheel wil inzetten voor de psychiatrisch gestoorde mens”, las ik. “En dan zit jij maar te lullen en met je hand over je kin te wrijven.”
Ik hoorde mezelf plots en geheel tegen mijn gewoonte in schelden
In één adem ging ik verder met deze monoloog van de verteller, ik probeerde een hoog tempo aan te houden want dat paste bij het verhaal, minuten achtereen sprak ik zonder adempauze, misschien nam ik kortstondig ook wel iets van de waanzin van de verteller over, want toen ik me tegen het einde van het fragment versprak, hoorde ik mezelf plots en geheel tegen mijn gewoonte in schelden. Shit! Ik was er bijna, kut, tyfus, verdomme, moet alles nu over, fuck!
“Geen probleem. Gewoon doorgaan. Ik monteer het wel.” De stagiair gniffelde een beetje, niet gemeen maar vriendelijk, misschien was ik in eerste instantie wel zo vrijuit gaan schelden omdat hij zo ontspannen was, zo amicaal, hij leek iemand met wie ik straks college kon volgen of die ik bij een hiphopconcert tegenkwam.
Ik las het hele fragment opnieuw voor. Ditmaal hield ik me iets meer in, ik nam pauzes en keek af en toe de camera in, ik hield mijn scheldwoorden voor mezelf. Tevreden vertrok de stagiair naar huis. “Hiermee kan ik zeker uit de voeten.”
Terwijl enkele dagen later in Amsterdam de Jan Arends Party plaatsvond, schijnbaar in een volledig gevuld Pakhuis de Zwijger, begon in Gent mijn telefoon te piepen. Meerdere keren kort na elkaar. Gealarmeerde berichten, was er iemand dood? Nee, deze berichten kwamen uitsluitend van mensen bij de Party aanwezig waren. Een boekhandelaar schreef: “Oei, dit was niet de bedoeling, neem ik aan?” Een studievriendin: “Het is maar goed dat je er niet bij bent.” Een collega: “In elk geval een speciale avond zo.” Uiteindelijk volgde ook een berichtje van de stagiair zelf. “Excuses.”
Het bleek dat hij de gehele video-opname had uitgezonden. In razend tempo had ik dus voorgedragen, op een groot scherm midden in de zaal; de jonge schrijver die het werk van een oude literator probeerde over te brengen en uiteindelijk, tijdens die publieke en zo sympathieke reanimatiepoging, luidkeels was gaan schelden; waarna op de achtergrond de zachte stem van de stagiair klonk en ik opnieuw begon. Ik stelde me voor hoe het publiek reageerde op mijn gevloek – geschrokken, boos? Ik had me laten gaan op een volkomen ongepast moment, de aandacht op een afzichtelijke manier getrokken, het was opgenomen en vertoond, iedereen had het kunnen zien.
‘Dit was niet de bedoeling, neem ik aan?’
Regelmatig denk ik terug aan het filmpje: wanneer ik weer iets van Arends herlees, wanneer ik de inmiddels ex-stagiair tegenkom. Kort na de Jan Arends Party werd hem een vast contract aangeboden, wat ik in mijn ijdele koppigheid beschouwde als een beloning voor wat hij had vertoond. Later trad hij in dienst van een literair agentschap, tegenwoordig werkt hij voor televisieprogramma’s van mensen als Merel Westrik, Jeroen van Koningsbrugge en Art Rooijakkers. Ik vraag me weleens af wat hij van hen stiekem zou kunnen filmen, welke onvoorziene en geheime uitspattingen hij nog meer de wereld in kan slingeren.
Na de Party bleef ik een paar maanden ietwat wrokkig tegen hem, tot ik besefte dat mijn rancune uiteraard niets zou verhelpen. Als verzachtende omstandigheid mailde hij me intussen dat helemaal niet veel mensen boos waren geworden wegens mijn gescheld, dat sommige aanwezigen juist dachten dat het een vooropgezette act was – vlak voor mijn lezen had schijnbaar ook een bizarre voordracht plaatsgevonden van een onbegrepen Vlaamse presentator.
Met de herinnering en het gegniffel is er, zoals zo vaak, de schaamte
Wanneer we elkaar nu tegenkomen, de ex-stagiair en ik, besluiten we bij gebrek aan alternatieven maar te lachen. Omdat onze kennismaking ons tenminste is bijgebleven. Omdat dit ons als voornaamste onderdeel van die Party bijblijft. Kortgeleden ging ik zelfs langs bij zijn geliefde en hem, er was wijn en chips uit de nachtwinkel, en meerdere keren kwam de anekdote terug, in steeds net verschillende vormen en steeds met dezelfde lachend uitgesproken climax, die mogelijk goed had gepast in een verhaal van Arends zelf.
Maar met de herinnering en het gegniffel is er, zoals zo vaak, de schaamte. Ongetwijfeld meer dan nodig of verantwoord is, alleen de emotie blijkt opnieuw sterker dan de rancune of het schuldgevoel. Alsof ik publiekelijk Jan Arends heb bezoedeld en het nooit meer helemaal kan goedmaken. Alsof de mensen op die avond in Pakhuis de Zwijger een kant van me te zien kregen die ik gewoonlijk verborgen probeer te houden, ook voor mezelf. En die bereid is er, tussen alle keurige volzinnen, voorleessessies, optredentjes en literaire ambities door, op een onverhoeds moment opnieuw uit te glippen.