Het conflict tussen Brussel en Den Haag in het interbellum had diepe wortels
Als dank voor de opvang van honderdduizenden Belgen in Nederland gedurende de Eerste Wereldoorlog richtte België het Belgenmonument op de Amersfoortse heide op. Maar dat kon niet verhelen dat de verhoudingen tussen de buren onder hoogspanning stonden. In zijn boek Symbool van tweedracht schetst historicus Hans Zijlstra de bronnen van de onderlinge frictie. Een voorproefje.
Eind 1918 was eens te meer duidelijk dat de reputatie van Nederland in de omringende landen niet best was. Nu de oorlog waarin Nederland neutraal was gebleven voorbij was, kwamen alle grieven van de geallieerden tegelijk boven.
Had Nederland niet duidelijk blijk gegeven van Duitse gezindheid? Niet alleen door Duitse soldaten doorgang te verlenen in Zuid-Limburg maar zeker ook door de voormalige keizer onderdak te bieden. Protesten tegen de Duitse aanval in 1914 waren er wel geweest, maar verder had Nederland zich nauwelijks uitgesproken tegen het harde optreden van het Duitse leger in België. Vooral de oosterburen niet voor het hoofd stoten, leek het uitgangspunt van de Hollanders. En ondertussen vrolijk doorgaan met handeldrijven: wagonladingen aardappelen verdwenen over de grens. Nederland had geprofiteerd van de oorlog, vooral de grote handelsondernemingen in Rotterdam en Amsterdam.
Kritiek op Nederland kwam vooral uit Franse en deels uit Belgische hoek. Vanuit Engeland kwamen geïrriteerde reacties op de ontvangst van de voormalige keizer. Moest die man niet gewoon als oorlogsmisdadiger worden uitgewezen en overgedragen aan de geallieerden? Afstand van Nederlands grondgebied leek een brug te ver, maar in de verhitte atmosfeer van eind 1918 was ook dat nog steeds mogelijk. Het wachten was op rechtstreekse aanspraken vanuit België en het oordeel daarover van de geallieerden. Voorlopig vond gebiedsafstand uitsluitend plaats op snel vergelend krantenpapier. De vredesbesprekingen in Versailles, die in januari van start zouden gaan, moesten duidelijkheid brengen voor Nederland. Zouden er in de nasleep van de oorlog toch nog bange dagen volgen?
Nederland kon de Duitse keizer slechts als een banneling zien, schreef de krant: een vluchteling voor wie altijd plaats was in een vrij land
Kranten speculeerden uitgebreid over de ontstane situatie. Ook in Amersfoort. In de Weekbode kon burgemeester Van Randwijck lezen dat de komst van de keizer Nederland inderdaad geen goed had gedaan: het verblijf van de ex-keizer zorgt ervoor dat men ons land ‘aanblaft’, schreef de krant. De Belgische gezant baron Fallon, voorzitter van de commissie voor de werkscholen, legde juist de nadruk op de goede verstandhouding tussen Nederland en België. Al kon hij niet ontkennen dat de doortocht van de Duitse militairen door Limburg kwaad bloed had gezet.
© Wikimedia Commons
Dat Nederland niet van plan was om de ex-keizer uit te leveren, deed de zaak ook geen goed. Minister Van Karnebeek trok het wetboek tevoorschijn, las Van Randwijck op 12 november in de Amersfoortsche Courant. Volgens de minister was er geen wettelijke basis om het land te dwingen om de ex-keizer uit te wijzen. Nederland kon hem slechts als een banneling zien, schreef de krant: een vluchteling voor wie altijd plaats was in een vrij land.
Maar had Nederland dan niet honderdduizend Belgische vluchtelingen opgevangen? Had het land zich niet keurig aan de afspraken gehouden over de internering van Belgen, Fransen, Engelsen én Duitsers? Je kon de hele zaak natuurlijk ook omdraaien: was dit nou de dankbaarheid van België? In een open brief aan Frans Van Cauwelaert, de Vlaamse katholieke voorman, vroeg een Limburgse schrijver zich dat ook af, met een verwijzing naar het monument in Amersfoort: “Wat hebben wij te denken van de dankbaarheid der Belgen, die het monument oprichtten op de Amersfoortsche heide?”
Ja, wat had je daarvan te denken? De schrijver had veel vrienden in België, zowel in Wallonië als in Vlaanderen. Hij had een ballade geschreven over koning Albert, waarmee hij naar eigen zeggen de vluchtelingen in Uden en de geïnterneerden in Zeist “verrukte”. Maar van zijn provincie Limburg moesten de Belgen afblijven: “Het irrationeelste voorstel, dat door Belgen aan Holland kan worden gedaan, is wel dat eener annexatie van Limburg.” Hij rekende erop dat de Vlamingen de Limburgse protesten zouden steunen: “Het gehoonde Limburg brengt Vlaanderen zijn eere-saluut en wacht op de bekrachtiging van zijn protest door de Vlamingen.”
© Nationaal Archief
Op die laatste oproep ging Van Cauwelaert niet in. Als een van de drie kraaiende hanen was hij een krachtig pleitbezorger van de Vlaamse zaak geweest. Nu stond hij pal voor heel België. Het gestook tegen Nederland in de Belgische pers wees hij nadrukkelijk af. Voor beide landen zag hij een taak: België moest naar zijn zeggen iedere begeerte naar Nederlands grondgebied achterwege laten; Nederland moest minder nadrukkelijk haar economische belangen najagen. “Nederland moet de traditie afleggen van economischen naijver en staatkundig wantrouwen, welke de Scheldekwestie sedert bijna drie eeuwen hebben bezwaard en in dit gewichtig uur voor België en Nederland alle verouderde vooroordeelen afwerpen.”
Helaas zat Van Cauwelaert niet aan tafel in Versailles. Net zomin als Van Karnebeek. Hij kon alleen maar afwachten wat de Belgische delegatie bij de vredesconferentie op tafel zou leggen. Werd het echt landjepik of zou Nederland er met minder zwaarwegende concessies vanaf komen? Met de kwesties uit november in het achterhoofd, stond de Nederlandse vertegenwoordiging aan het begin van de conferentie al met 3-0 achter. Hoe zou Van Karnebeek de Scheldekwestie, die “bijna drie eeuwen” speelde, in hemelsnaam tot een goed einde kunnen brengen?
Een moeizame scheiding
De Belgische aanspraken op Nederlands grondgebied waren terug te voeren op een jaar diep in de negentiende eeuw. Het jaar 1839, om precies te zijn. Dat jaar was het sluitstuk van een langdurig scheidingsproces, dat met veel rumoer in Brussel op gang was gebracht. Na de uitvoering van een opera in de Muntschouwburg, op woensdag 25 augustus 1830, renden voorstanders van Belgische zelfbeschikking de straat op om hun rechten te eisen. Amper een jaar later viel het Verenigd Koninkrijk, de vereniging van het Koninkrijk Holland, de Zuidelijke Nederlanden en het hertogdom Luxemburg, uiteen.
Daarmee kwam al na vijftien jaar een einde aan een koninkrijk dat bedoeld was als tegenwicht voor de militaire macht van Frankrijk. Na de slag bij Waterloo in 1815, en de definitieve aftocht van Napoleon, hadden de geallieerden uit die dagen – Engeland, Pruisen, Rusland, Oostenrijk-Hongarije – behoefte aan een stevig blok in Noordwest-Europa. Samenvoeging van de noordelijke en de zuidelijke Nederlanden leek een prima idee. De Hollanders hadden meegestreden tegen de Fransen en daar de “held van Quatre Bras”, de gewonde prins van Oranje, aan overgehouden. Zijn naar Engeland gevluchte vader kreeg als Willem I de kroon van het nieuwe koninkrijk op een presenteerblaadje.
Maar zoals dat gaat op vredescongressen – het Weense Congres in dit geval – hadden de deelnemende partijen weinig oog voor de verschillen tussen de bevolking van noord en zuid. Het katholieke zuiden tegenover het overwegend protestantse noorden, het Franstalige gedeelte tegenover het Nederlandstalige. En dan waren er de niet te onderschatten handelsbelangen aan beide kanten, met als opvallendste geschilpunt de concurrentie tussen Amsterdam en Antwerpen. En toch had het koninkrijk best een succes kunnen worden, als Willem I er niet zo op gebrand was om zijn wil door te zetten.
In zijn ijver om van het koninkrijk een doorslaand succes te maken, had Willem I het eigen karakter van de Zuidelijke Nederlanden uit het oog verloren
Aanvankelijk waren de opstandige Belgen vooral uit op concessies van de koning van hun Verenigd Koninkrijk. In zijn ijver om van het koninkrijk een doorslaand succes te maken, had Willem I het eigen karakter van de Zuidelijke Nederlanden uit het oog verloren. Vooral zijn pogingen om de invloed van de katholieke kerk terug te dringen, riepen grote weerstand op. Evenals zijn voornemen om het Nederlands als voertaal in te voeren in het hele koninkrijk. De Belgische bourgeoisie praatte nu eenmaal Frans.
Dat hij een goede band had met de Luikse industriëlen, was in zijn voordeel, evenals zijn inspanningen voor verbetering van de infrastructuur. Hij zette zich persoonlijk in voor de totstandkoming van het kanaal van Gent naar Terneuzen. Uit andere initiatieven bleek dat hij weinig oog had voor de culturele gevoeligheden van zijn zuidelijke landgenoten. De stichting van een Nederlandstalige universiteit in Gent: tegen het zere been van de Franstaligen. Sluiting van alle kleinseminaries: een rechtstreekse aanval op de bisschoppen.
© Nationaal Archief
Toch streden de opstandelingen in eerste instantie niet voor volledige onafhankelijkheid. Ze wilden hun vrijheid terug, net zoals de Franse revolutionairen in Parijs, die hun koning verjaagd hadden. Maar anderhalve maand later kwam het al tot een scheuring: op 4 oktober 1830 riep een voorlopige Belgische regering de onafhankelijkheid uit. Het Nederlandse leger slaagde er niet in om de opstandige provincies in het gareel te brengen. Grote delen van het leger liepen over naar het zuiden.
Aan het eind van dat jaar werd op de conferentie in Londen de scheiding tussen noord en zuid vastgelegd. Het zou nog wel even duren voor het noorden, onder aanvoering van koning Willem I, zich daarbij neerlegde. De Belgen zochten ondertussen naar een steviger basis onder hun onafhankelijkheid en vonden die bij een Duitse prins. Leopold van Saksen-Coburg-Saalfeld werd uitgeroepen tot koning Leopold I. Een lutherse prins als koning, maar dat namen de katholieke Belgen graag voor lief. Zo niet de Hollanders, die een leger stuurden om de Belgen alsnog eronder te krijgen.
Tijdens een veldtocht van tien dagen drong de prins van Oranje, de latere koning Willem II, de opstandelingen ver terug. Onderdeel van zijn leger was een compagnie jagers van de Utrechtse Hogeschool. Ook andere groepen studenten meldden zich aan als vrijwilligers voor de troepenmacht van de prins. Het leger Belgische opstandelingen stond op instorten. Een beroep op hulp vanuit Frankrijk veranderde de situatie echter volledig. Een Frans leger van 70.000 man trok op vanuit het zuiden om de Belgen te hulp te schieten. Geconfronteerd met die dreiging koos de prins van Oranje eieren voor zijn geld. In augustus 1831 volgde een wapenstilstand.
Minder dan gewild voor de Belgen
De strijdende partijen kwamen opnieuw samen in Londen, waar de scheiding tussen noord en zuid formeel werd vastgelegd. Alleen weigerde Willem I voorlopig zijn handtekening te zetten. Pas op 19 april 1839 lukte het hem om zich over zijn weerzin heen te zetten: bij het Verdrag van Londen werd de scheiding tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het kersverse Koninkrijk België vastgelegd. Een verdrag dat voor Nederland helemaal niet zo slecht uitpakte. Het was de Zuidelijke Nederlanden kwijt, maar daarover haalden sommigen opgelucht adem. Echt een gelukkig huwelijk was de verbinding tussen noord en zuid nooit geweest. En de Belgen kregen minder dan ze gewild hadden.
© Nationaal Archief
België werd volgens het verdrag voor altijd neutraal. De veiligheid van het nieuwe koninkrijk werd gegarandeerd door de grote mogendheden: Engeland, Frankrijk en Pruisen. Verder moest het land grondgebied aan de noorderbuur afstaan: in de eerste plaats het door de Belgen bezette Zeeuws-Vlaanderen. Ook werden Maastricht en het grondgebied op de rechteroever van de Maas overgedragen aan Nederland: de basis voor de nieuwe Nederlandse provincie Limburg. Om toekomstige conflicten te voorkomen werd in artikel IV van het verdrag vastgelegd dat wederzijdse aanspraken op elkaars grondgebied waren uitgesloten.
Antwerpen zou volgens het verdrag voor altijd een handelshaven blijven. Geen Belgische oorlogsschepen ter plaatse dus. Wel werd de waterweg die toegang gaf tot de haven zeker gesteld via vrije navigatie op de Westerschelde. Ook gunstig: er zou een vaarroute komen van Antwerpen naar de Rijn, om de haven rechtstreeks met het Duitse achterland te verbinden. Daar stond het al zwart op wit, in het in 1839 door Willem I ondertekende verdrag: de verplichting aan Nederland om die vaarroute mogelijk te maken. Tachtig jaar later zou Herman van Karnebeek daar nog een hele kluif aan krijgen.
Ook in de provincie Limburg kregen de Belgen voet aan de grond. Nederland moest meewerken aan de aanleg van een spoorlijn, waardoor het Belgische spoorwegnet aansluiting kreeg op het Duitse spoor. Ook langs die weg zocht Antwerpen verbinding met de grote oosterbuur. De aanleg van deze zogenoemde IJzeren Rijn ging in 1875 van start. In de tussentijd was het Belgische spoorwegnet uitgegroeid tot het uitgebreidste van Europa. Duizenden kilometers spoorlijn lagen in de voormalige zuidelijke Nederlanden toen het noorden zich nog afvroeg of treinen wel echt nodig waren. De Belgische industrie was de Nederlandse tegenhanger lange tijd ver vooruit. Wat dat betreft had de scheiding tussen noord en zuid het Koninkrijk België geen windeieren gelegd.
In 1914 waren de twee buurlanden kleine zelfstandige naties met een waterhoofd: de een met het hoofd in de Congolese jungle, de ander met het hoofd op de Javaanse rijstvelden. België exploiteerde met harde hand De Congo in Midden-Afrika, Nederland deed iets soortgelijks met de rijkdommen van Nederlands-Indië, via tussenkomst van de Nederlandsche Handel-Maatschappij. In Europa waren de twee landen niet meer dan puzzelstukjes in het machtsspel van de grote mogendheden Duitsland, Engeland en Frankrijk. Ze namen een kleine maar wel essentiële positie in aan de rand van de Noordzee.
Na het uitbreken van de oorlog wreekten zich de territoriale concessies van het Belgisch Koninkrijk. Nederland sloot de Westerschelde af, waardoor Engelse oorlogsschepen het bedreigde Antwerpen niet te hulp konden schieten. Het vervoer over de IJzeren Rijn werd stilgelegd om transport van Duitse goederen over neutraal Nederlands grondgebied te voorkomen. Daarmee was de bron voor het naoorlogse conflict meteen duidelijk. De bepalingen uit het verdrag van 1839 etterden voluit door: zonder Zeeuws-Vlaanderen had België geen greep op de Schelde, zonder Limburg geen adequate verdediging tegen een nieuwe Duitse inval.
Het bovenstaande fragment komt uit het boek Symbool van tweedracht. Het Belgenmonument en het Belgisch-Nederlands conflict, 1914-1938 van Hans Zijlstra dat binnenkort bij Uitgeverij IJzer verschijnt.
Geef een reactie
Je moet ingelogd zijn op om een reactie te plaatsen.