Herman Koch blaast leven in elke pagina van ‘Ga je erover schrijven?’
Op bedaarde wijze schrijft Herman Koch over de ongeneeslijke ziekte die zijn leven ontwricht. Ook al plengt hij weleens een traan, het pathos houdt hij behendig op afstand in een boek met een losse structuur én de monkelende ironie die we van Koch kennen.
Waarom schrijf je? En: ga je “erover” schrijven? Het zijn wellicht de twee meest gestelde vragen aan een auteur tijdens een literaire soirée. Meestal glipt er dan een zucht uit de mond van de geïnterviewde, volgt er geschokschouder of stil getuur naar de tippen van de schoenen. Waarna vervolgens toch semi-bereidwillig een antwoord wordt gefabuleerd. Het zou een ontsnapte scène uit een satirische roman van het Nederlandse bestsellerfenomeen Herman Koch (1953) kunnen zijn, de internationaal op handen gedragen auteur van Het diner
en ooit bekend als leverancier van absurde humorsalvo’s in Jiskefet, een televisieprogramma waarvoor menige Nederlander vijftien jaar lang zijn agenda dichtspijkerde.
Maar zie, Koch kreeg de vraag “ga je erover schrijven?” zelf op een héél ander, ongemakkelijk moment voorgeschoteld. Het was zijn uroloog die ze hem stelde, nadat hij hem op 3 februari 2020 had meegedeeld dat hij prostaatkanker mét uitzaaiingen onder de leden had. Koch besloot gevolg te geven aan de vraag. Maar niet per direct. De auteur deed er over zijn ziekte bijna vier jaar lang het zwijgen toe. Tegenover iedereen, op een paar intimi en familieleden na. Zo kwam het dat bij half literair Nederland de monden openvielen toen begin januari 2024 onaangekondigd Ga je erover schrijven? verscheen én Koch vrijwel gelijktijdig opening van zaken gaf in interviews.
© Pablo Koch
Ga je erover schrijven? heeft niet de teneur van het medische, soms larmoyante bekentenisproza dat zo driftig opgeld doet en waarin geen detail – van inspuiting tot kotsemmer, van MRI-scan tot bloedwaarden – onbesproken blijft. Sommige auteurs maken er een halszaak van om hun ziekte tot mythische of mystieke proporties op te blazen, tot we akelig dicht tegen het gênant exhibitionistische aanschurken. Er is amper nog een aandoening die geen eigen schriftelijke representant heeft, en de ziekte met de grote K is daarbij uitzonderlijk goed bedeeld. Voor veel lezers biedt dergelijk “openbaar lijden” troost en herkenning, wellicht nog aangewakkerd door sociale media, waar ziekteprocessen ook vaak uitvoerig worden gedocumenteerd.
Niet bij Herman Koch, die het pathos op afstand houdt. Zeker, er wordt in dit boek ook weleens een onverkwikkelijke inspuiting geplaatst en uitgelegd waarom hij – in coronatijden – voor de duurdere hormoontherapie kon opteren in plaats van chemo (wat goed bleek uit te pakken). En waarom die hem opzichtig emotioneler en gevoeliger maakte. En oké, ook hier worden enige tranen geplengd, nadat de nare mare is doorgedrongen: “Ik huilde zoals je huilt als je alleen bent. (…) Het is als met overgeven, ook dat doe je alleen. En net als met overgeven dacht ik na de eerste twee golven dat alles er wel uit was, maar toen kwam er toch nog weer een nieuwe golf.” De schrijver beseft, zoals hij het in een interview met de Volkskrant
formuleerde, dat hij vooral “huilde om de nieuwe werkelijkheid die ons leven was binnengedrongen, in het leven van ons vieren (zijn vrouw Amalia, zijn zoon Pablo en diens vriendin Anna, DL). […] Ik dacht: o god, daar kom ik met mijn kanker, terwijl we het zo leuk hadden.” Het is treurnis over het verlies van de onbezorgdheid.
Kochs boek heeft niet de teneur van het medische, soms larmoyante bekentenisproza dat zo driftig opgeld doet
Toch weet Koch de ontwrichting die de ongeneeslijke ziekte teweegbrengt – met weliswaar een goede levensprognose van drie tot vijftien jaar – bedaard op te tekenen. We hadden het niet anders van hem verwacht. “Ik zou gewoon doorleven. Ik zou de kanker een beperkte plaats in mijn privéleven toestaan, daarbuiten moest hij al helemaal niet op enige erkenning rekenen.” Aan een zoveelste boek over “de strijd tegen kanker” heeft hij hoegenaamd geen zin. Dat blijkt ook wel uit de epiloog, waarin hij nog een rekening vereffent: “De kanker is blij met al die aandacht. Hij heeft zijn nette pak uit de kast gehaald, zijn stropdas gestrikt en glimmende zwarte schoenen aangetrokken.” Maar de schrijver gunt hem die status niet.
Kochs boek zou je met wat goede wil – mocht het niet zo’n uitgekauwd woord zijn – een memoir kunnen noemen. Nadat hij ons over de diagnose heeft bijgepraat, en de manier waarop ze zijn leven op de kop heeft gezet, grijpt hij terug naar een aantal cruciale levensgebeurtenissen, zonder in nostalgie te vervallen. Daarbij neemt hij zijn bekende vertelcadans weer op. We lezen over zijn jeugd in Amsterdam-Zuid, hij schrijft behoorlijk openhartig over de moeilijke relatie tussen zijn moeder en zijn nogal overspelige vader, maar ook over de intense band die Koch met haar had. Op het moment dat ze samen vaders oudere minnares in een winkel schoenen zien passen, zegt zij: “Niet meteen kijken, dat is ze, in die luipaardjas.” Hij schrijft over het eerste bezoek aan zijn vaders graf, dertig jaar na zijn dood pas, om hem ter plekke een recap te geven van zijn leven. En ook over zijn drang om via het schrijven iets te betekenen, gestimuleerd door een leraar die zijn opstellen wist te waarderen. Al eerder, in de vroege roman Red ons, Maria Montanelli (1989), heeft Koch flink afgerekend met de Montessori-school waar hij rebelse klassevertegenwoordiger werd. Die episode komt ook in Ga je erover schrijven? op wrang hilarische wijze aan bod.
Als Koch in dit boek treurt, is het treuren om het verlies van de onbezorgdheid
Voor de Koch-lezer is het niets nieuws onder de zon. In Finse dagen (2020) ging hij ook al sterker de persoonlijke toer op. In dat soort boeken krijg je de “Koch zonder masker”, zei hij daar eens over. Waarna hij het meestal hoog tijd vindt “voor something completely different”. Zo publiceerde hij in 2021 Een film met Sophia – met filmmaker Stanley Forbes als zo’n boosaardig dubbelzinnig personage – en kwam hij in 2022 met de satire Het Koninklijk Huis. “Ik voel meteen wanneer ik een personage genoeg schakeringen kan geven én geen compromissen hoef te sluiten”, aldus Koch in een interview.
Inderdaad, die pendelbeweging valt in Kochs oeuvre te ontdekken. In Ga je erover schrijven? zet hij het masker weer af, zo houdt hij bijvoorbeeld weinig kaarten tegen de borst over de wijze waarop een alcoholische roes zijn schrijven weleens gunstig beïnvloedde.
Op zijn best is Koch vaak als hij de literaire biotoop (al dan niet) subtiel op de slof neemt, als hij met monkelende, grijnzende ironie het wereldje – waarin hijzelf zo ingekapseld zit – doorprikt. Maar hij haalt ook uit naar een paar hedendaagse hangijzers – dat is eveneens vertrouwde kost. De premisse dat jongeren verplicht boeken moeten lezen op school staat hem bijvoorbeeld tegen, al zou je hem tegelijk ook een leesbevorderaar in eigen persoon kunnen noemen: hij weet wel degelijk een jong(er) publiek te bereiken. Elders prakkezeert hij over zijn “luiheid die me had gebracht waar ik nu ben”. En cultiveert hij het “nietsdoen” als ultieme streefdoel.
De ziekte veroorzaakt paradoxaal genoeg ook rust in het hoofd van Herman Koch
De structuur van Ga je erover schrijven? hotsebotst her en der. Of moeten we ervan uitgaan dat de bedreven schrijver Koch dat zo heeft gewild? Hij denkt wel degelijk na over stijl en ritme, hoe achteloos het allemaal soms ook opgeschreven lijkt. “Je zal bij mij zelden ‘fillers’ vinden, zinnen die de boel dichtpleisteren én de tijd zoek maken, genre: ‘Hij sloeg het autoportier dicht en stak een sigaret op’”, vertelde hij me ooit in een interview voor De Morgen. “Op elke pagina moet er leven zitten, moet er iets te gebeuren staan of mag je de chronologie doorbreken. Een beetje zoals iemand je in de kroeg met veel vuur en smaak een verhaal vertelt.”
In dit boek springt Koch misschien wel erg los met zijn verhaalstof om. Maar het stoort nauwelijks, omdat er inderdaad genoeg aan te kruisen valt en hij krachtige scènes weet neer te zetten, over schieten in Guatemala maar ook over de bijzondere trekjes van zijn leraren Nederlands. Ontroerend is ook de scène met de schrijvende man achter het raam die hij observeert, én die hij later zelf ook wordt: “Op een dag zal ik er niet meer zitten. De ruimte achter het raam zal leeg blijven.”
De ziekte veroorzaakt paradoxaal genoeg ook rust in het hoofd. Ze maakt keuzes eenvoudiger: hij onderneemt geen verre reizen meer om zijn boeken te promoten, hij scheidt het kaf van het koren. Koch trekt de kaart van zijn gezin, “La Famiglia”, waarbij hij – soms ongefilterd – de liefde voor zijn vrouw Amalia en zijn zoon Pablo uit. Maar gelukkig maken ze ook nog “harde grappen” over de ziekte.
Ga je erover schrijven? is geen adieu en geen “strijdboek” tegen kanker, maar een geslaagde bespiegeling over hoe je leven plotsklaps kan kantelen én je toch houvast vindt, dankzij de beproefde mechanismen van je eigen weerbare en wendbare geest. Ook dat maakt het tot een sterke, soms intieme en beklemmende leeservaring.
Geef een reactie
Je moet ingelogd zijn op om een reactie te plaatsen.