Op vraag van Vlaams-Nederlands Huis deBuren brengen achttien jonge schrijvers uit de Lage Landen negentiende-eeuwse artefacten uit het Rijksmuseum tot leven. Ze schreven een verhaal vanuit de vraag: wat zie je als je naar deze objecten kijkt met oog voor naderend onheil? Met Hasret Emine kijken we naar een toilettafel. ‘Ik hoef niet eens mens te zijn om menselijk te worden behandeld.’
© Collectie Rijksmuseum, Amsterdam
Lieve Louis
Ik weet nog hoe je voor mij zat, de avond voor je kroning. Een kind van vijf, doodsbang maar ook trots, want je vader zag je eindelijk als gelijke, als man. Als koning van Nederland. Een titel die niet ieder kind zomaar op een CV zou kunnen plaatsen. Een titel die kinderen misschien wel nooit zouden moeten dragen.
Mens zijn en mens worden zijn twee verschillende dingen, Louis. Kijk bijvoorbeeld naar de lessen die je hebt geleerd. Over hoe te staan, te lopen, te begroeten, te praten, te knikken, te vechten, te kleden en te eten. Terwijl zoveel kinderen van jouw leeftijd die lessen nooit zullen krijgen, zelfs niet als ze zelf ouder zijn.
Een kind van vijf slaapt op de stoep buiten een azc dat op instorten staat. Een kind van vijf vertaalt het racisme in blauwe enveloppen aan zijn ouders. Een kind van vijf verdrinkt in de Middellandse zee terwijl een ander kind van vijf met open armen wordt ontvangen. Een kind van vijf draagt de kleren van zijn broer, die weer de kleren van zijn vader draagt, die zelf geen kleren overhoudt.
Een kind van vijf twijfelt over haar genderidentiteit. Een kind van vijf wordt gevraagd waar ze echt vandaan komt. Een kind van vijf heeft geen geld voor zwemles, geen geld voor de trein. Een kind van vijf is wijzer en bekwamer dan de koning van Nederland, die de rechten van een kind van vijf niet kan beschermen.
Als levenloos object heb ik in dit land meer bestaanszekerheid dan de meeste mensen, Louis. Ik hoef niet eens mens te zijn om menselijk te worden behandeld. Ik word verzorgd, schoongemaakt, tentoongesteld, beschermd tegen de zon, de kou en de regen en heb een dak boven mij. Enkel omdat ik ben gemaakt voor jou, voor een rijk, wit kind van vijf.
In al mijn jaren in dit museum heb ik veel opgepikt over de mens. Ik zag angstige gezichten, opgewekte gezichten, nieuwsgierige gezichten, nerveuze gezichten, kleine gezichten, grote gezichten, oude gezichten en jonge gezichten. Stuk voor stuk stonden of zaten ze voor mij, probeerden een glimp van zichzelf op te vangen in de spiegel.
Wat ze nauwelijks doen, Louis, is naar mij kijken. Niet veel mensen hebben de aandachtigheid waarmee een kind van vijf een spiegel bestudeert. Voorbij de reflectie van de mens huizen er lessen voor de toekomst in mij, lessen die zijn vervaardigd uit de geschiedenis. Lessen die de mens vertellen hoe die zijn menselijkheid kan vieren, niet verliezen.
Ik weet niet of het de mens wel gaat lukken, Louis. Of het de ouderwetse hiërarchie van jouw koninklijke familie zal ontmantelen. Of het de gestolen stukken in dit museum zal teruggeven. Of het kinderen van vlees en bot net zo menselijk zal behandelen als een toilettafel van eikenhout, mahoniehout, verguld brons en marmer.