Deel artikel

geschiedenis, samenleving

Halfweg tussen Amsterdam en Parijs: 50 jaar tijdschrift ‘Septentrion’

8 december 2021 15 min. leestijd

In 2021 is Septentrion aan zijn vijftigste jaargang toe. Wat maakt dit Franstalige zustertijdschrift van de lage landen uniek? Dat het een algemeen-culturele publicatie over het eigen taalgebied is, geschreven in de taal van en voor de buur. Het blad groeide, werd rijp en volwassen, maar op de achtergrond was er voortdurend beweging. Hans Vanacker, eindredacteur van Septentrion sinds 1989, vertelt het verhaal van een tijdschrift maar ook van de culturele verhouding tussen de Nederlandstalige en de Franstalige wereld.

Wordt het succes van een publicatie afgemeten aan de plaatsen waar het wordt geprezen? Misschien wel. Op 18 maart 1981 was de Vlaming Jozef Deleu te gast in de salons van Petit-Luxembourg in Parijs, de residentie van senaatsvoorzitter Alain Poher. Aanwezig waren onder meer Sadi de Gorter, de eerste directeur van het Institut Néerlandais in Parijs en trouwe vriend van Deleu, en een reeks hoogwaardigheidsbekleders uit Frankrijk, België en Nederland. Niet minder dan vierhonderd aanwezigen zagen hoe Deleu uit handen van Louise Weiss de Prix Descartes mocht ontvangen. Deze onderscheiding werd uitgeloofd door de Association France-Hollande, die tot doel had de culturele banden tussen Frankrijk en Nederland te bevorderen. Haar voorzitter en voormalig prefect Yves Cazaux spaarde de loftuitingen niet. Als stichter en hoofdredacteur van Septentrion. Revue de culture néerlandaise verdiende Deleu de prijs meer dan wie ook.

Het eerste nummer van Septentrion was verschenen in 1972. Boven zijn woord vooraf had Deleu, zoon van een Vlaamse moeder en een Franse vader, een citaat van Paul Valéry gezet: “Enrichissons-nous de nos mutuelles différences.”Als algemeen-culturele publicatie wilde Septentrion drie keer per jaar kwalitatieve informatie brengen over het Nederlandse taalgebied (meer bepaald Nederland en Vlaanderen) en ook inzoomen op de wederzijdse invloeden tussen de neerlandofonie en de francofonie.

Met Septentrion was Deleu niet aan zijn proefstuk. Al in 1957 had hij het tijdschrift Ons Erfdeel (nu de lage landen) opgericht. Dat blad zou snel een van de grootste algemeen-culturele periodieken in het Nederlandse taalgebied worden. Het allereerste nummer heette overigens Ons Erfdeel – Notre Patrimoine. De aanvankelijke keuze om het tijdschrift in twee talen uit te geven verraadde de levendige belangstelling van Deleu voor Frans-Vlaanderen.

De snelheid waarmee Ons Erfdeel groeide, moet Deleu hebben verrast. Hij was al jarenlang onderwijzer, maar verliet het onderwijs en besloot de Stichting Ons Erfdeel boven de doopvont te houden. Die stichting begon in 1972, twee jaar na haar ontstaan, met de publicatie van Septentrion. Het pand dat voor de stichting werd gebouwd, ligt in het West-Vlaamse Rekkem, pal aan de Frans-Belgische grens en net halfweg tussen Parijs en Amsterdam.

Er beweegt wat

Septentrion werd geboren in wat we nu een sleutelperiode kunnen noemen. Doordat er binnen België voor de verschillende taalgemeenschappen meer culturele autonomie ontstond, groeide in Vlaanderen de behoefte aan aangescherpte samenwerking met het buitenland. Bijna logischerwijs richtte men de blik in eerste instantie op Nederland. Die toenadering tot het noorden leidde in 1980 tot de oprichting van de Taalunie, een officieel orgaan dat een stimulerend beleid voor het Nederlands in Nederland en Vlaanderen (later ook Suriname) zou ontwikkelen en het Nederlands in de wereld zou ondersteunen. Een jaar later gingen in Amsterdam de deuren open van het Vlaams Cultuurhuis de Brakke Grond.

Mede onder impuls van de Stichting Ons Erfdeel gingen er stemmen op om ook de culturele toenadering tot en samenwerking met andere landen uit te bouwen. In Vlaanderen groeide het inzicht (eerst vooral in de particuliere sfeer, daarna ook bij een deel van de politieke wereld) dat goed nabuurschap essentieel is voor een taal- en cultuurgemeenschap. De naaste buur was de francofonie, die verdiende primaire aandacht. Bovendien was sinds het vastleggen van de taalgrens in België (1963) de angst voor het Franstalige cultuurimperialisme aan het wegebben. In die sfeer en context kwam Septentrion tot stand.

Aan de lippen van Hugo Claus

Een Franstalig tijdschrift uitgeven over Nederland en Vlaanderen, het bleef een boude onderneming. Toch kon Deleu naast topvertalers ook prominente figuren uit de Belgische en Franse academische en maatschappelijke wereld overhalen om toe te treden tot het adviserend comité. In de redactie zaten niet alleen Vlamingen maar onder meer ook een Fransman en een Nederlander.

Meteen kreeg het blad een zeker elan. Wie nu de eerste jaargangen van het tijdschrift doorbladert, zal niet verwonderd zijn dat het in de smaak viel. Septentrion bevatte als algemeen-culturele publicatie meteen een schat aan informatie over literatuur, beeldende kunst, allerhande andere kunstvormen en algemeen-maatschappelijke onderwerpen. Die informatie werd gebracht in uitgebreide artikelen, en na verloop van tijd ook in kortere stukken die de actualiteit van dichtbij volgden.

Een mooie vondst waren de Vlaamse en Nederlandse brieven, die elk op hun manier berichtten over het culturele en algemeen-maatschappelijke leven. Eind jaren 1970 vinden we de eerste van de spitant geschreven kronieken van Sadi de Gorter. Deze metgezel van het eerste uur en onvervalste passeur de cultures zou in elk nummer zo’n kroniek blijven publiceren en pas afhaken kort voor zijn dood in december 1994.

Vanaf 1986 verscheen Septentrion niet langer drie maar vier keer per jaar. De redactie slaagde erin steeds meer belangrijke pennen aan te trekken, auteurs en critici die (vooral in het Nederlandse taalgebied) veel gezag genoten.

De Franse pers bleef niet ongevoelig voor de missie en de waarde van het blad. Libération had het over Septentrion als “een rechtstreekse bijdrage tot een goede verstandhouding tussen de volkeren in het kader van een Europa dat met de dag meer verenigd raakt”. Er rolden ook vaker dikkere nummers van de persen, waarin dan een bepaald onderwerp diepgaander werd gepresenteerd. Een paar lukraak gekozen voorbeelden: themanummers over de hedendaagse Nederlandse poëzie en de hedendaagse Vlaamse poëzie, over James Ensor en over de Grote Oorlog. In het begin van de eenentwintigste eeuw waren er onder meer themanummers over de Schelde en de Maas, een Québecnummer en een nummer over de relatie tussen de Lage Landen en Parijs. Met die twee laatste voorbeelden zijn we al beland in de periode waarin Jozef Deleu geen hoofdredacteur meer was. Hij werd in 2002 opgevolgd door Luc Devoldere.

De themanummers vormden doorgaans de aanleiding om een culturele avond te organiseren. Die vond vaak plaats in prestigieuze zalen of op bekende plekken, zoals het Institut Néerlandais in Parijs, De Munt in Brussel, de Luikse opera of het koninklijk theater in Namen. De belangstelling was altijd groot en onder de aanwezigen bevonden zich soms gekroonde hoofden. Het hielp uiteraard dat er dikwijls namen op de affiche stonden die ook in de francofonie een belletje deden rinkelen. Zelfs Hugo Claus (1929-2008) las verschillende keren een paar van zijn gedichten in Franse vertaling voor. Telkens hing de zaal aan zijn lippen.

Een excursie naar het Noorden van Frankijk

Waar bevinden zich de meeste lezers van Septentrion? Het antwoord is vrij eenvoudig: in de hele francofonie. Maar je ziet wel drie kernen: Franstalig België, het Île-de-France en ook het noorden van Frankrijk (vooral de departementen Nord en Pas-de-Calais). Noord-Frankrijk heeft een historische band met Vlaanderen: tot 1713 behoorde een deel van dat gebied – Frans-Vlaanderen – tot de Zuidelijke Nederlanden.

Na de Tweede Wereldoorlog was de grensoverschrijdende samenwerking aanvankelijk een zaak van individuen. Eén van hen was Jozef Deleu. Zijn belangstelling voor Frans-Vlaanderen werd al even aangestipt. Die was niet toevallig.

Deleus geestelijke vader was de Vlaamse schrijver André Demedts, die rond zich een netwerk verzamelde van jonge mensen die de culturele band met Frans-Vlaanderen wilden aanhalen. Aanknopend bij de beginfase van het blad Ons Erfdeel richtte Deleu in 1976 De Franse Nederlanden – Les Pays-Bas Français op, een tweetalig algemeen-cultureel jaarboek, dat grosso modo berichtte over de banden van het Nederlandse taalgebied met de departementen Nord en Pas-de-Calais. Het verscheen tot en met 2018 op papier en leeft nu voort op de websites de-lage-landen.com en les-plats-pays.

Eind jaren 1980 traden de overheden op de voorgrond. In 1989 ondertekenden de provincie West-Vlaanderen en het département du Nord een samenwerkingsprotocol. Twee jaar later lanceerde de Europese Commissie het communautaire initiatief Interreg. Plots waren er grote budgetten beschikbaar waarvan overheden gebruik konden maken. Dat leidde onder meer tot de oprichting van de Eurometropool Lille-Kortrijk-Tournai.

Door de verschuiving van individu naar overheid werd de samenwerking tegelijk steviger en projectmatiger. Ook inhoudelijk veranderde er heel wat. Waar vroeger vooral geschiedenis, taal en cultuur op belangstelling konden rekenen, helde de balans meer en meer over naar infrastructuurwerken en economische samenwerking. In die snel wijzigende context steeg bij elke jaargang het nut van een algemeen-culturele publicatie als De Franse Nederlanden – Les Pays-Bas Français.

George Bush steekt geen stokken in de wielen

De datum van 20 maart 2003 zal altijd verbonden zijn met de Irakoorlog. George Bush begon met zijn coalition of the willing aan de aanval op het Irak van Saddam Hoessein. Er waren die avond dan ook heel wat sombere gezichten te zien tijdens de opening van het Salon du Livre in Parijs, naar goede gewoonte in de imposante Hall 1 aan de Porte de Versailles.

Voor Nederland en Vlaanderen was dit niet zomaar een editie van het Salon. Ze waren er samen eregast in een centrale stand. Daarmee werd een traditie voortgezet die in 1993 was begonnen op de Frankfurter Buchmesse. Ook op de boekenbeurzen van Barcelona en Göteborg waren beide “gastland”. Nu was de lichtstad aan de beurt. De organisatie en coördinatie van de stand berustte bij de voorganger van het huidige Nederlands Letterenfonds en het Vlaamse Fonds voor de Letteren, dat nu Literatuur Vlaanderen heet.

Beweren dat Vlaamse en Nederlandse schrijvers voor 2003 geen kans maakten op de Franstalige markt, doet de waarheid geweld aan. Zo won de Nederlandse romancier Jeroen Brouwers midden jaren 1990 de prix Femina Étranger. Maar die editie van het Salon du Livre in Parijs is toch een moment om te koesteren in de uitwisseling tussen de neerlandofonie en de francofonie. Het aantal literaire vertalingen zou niet meer terugvallen tot het bescheiden niveau van voorheen. En roman, essay- of dichtbundel maakte voortaan wat meer kans op belangstelling van pers en lezers en een Nederlandstalige auteur die een prijs won in Frankrijk of Franstalig België was niet meer per definitie een curiosum.

Bovendien kon de Nederlandstalige literatuur rekenen op een toenemend aantal zeer talentrijke literaire vertalers naar het Frans. De vertaalateliers georganiseerd in het Institut Néerlandais (later in het Nouveau Centre Néerlandais) speelden daarbij een belangrijke rol. Die ateliers werden lange tijd gesuperviseerd door Philippe Noble, tot Isabelle Rosselin de fakkel overnam. Daarmee zijn twee topvertalers genoemd. Om te vermijden dat er een naam wordt vergeten, komt hier geen lijstje met andere vertalers. Een blik op de lijst met winnaars van de Prix des Phares du Nord, de prijs voor literaire vertalingen uit het Nederlands naar het Frans, licht helaas maar een tip van de sluier op.

Septentrion was op het Salon du Livre al langer aanwezig met een eigen stand en zou nog meerdere jaren present tekenen aan de Porte de Versailles. Maar in 2003 was de stand een stuk groter dan anders. Dat had iets symbolisch. De rol die het tijdschrift speelde en speelt bij het bekendmaken van Nederlandse en Vlaamse auteurs in het Franse taalgebied is niet gering. In elk nummer is de Nederlandstalige literatuur prominent aanwezig, met overzichtsstukken, monografische artikelen en prozafragmenten of gedichten in Franse vertaling. Daar is ook werk bij van schrijvers die nog niet in het Frans werden vertaald. Voor meerdere uitgevers biedt Septentrion dan ook de eerste echte kennismaking met een auteur.

‘Le vent en poupe’

2003 lag in een periode waarin neerlandofonie en francofonie elkaar kennelijk met toenemende tevredenheid besnuffelden. Nadat het Franse Centre National du Livre in 1994 een editie van het literaire festival Belles Étrangères had gewijd aan Nederland was in het voorjaar van 1999 België aan de beurt. Schrijvers uit Vlaanderen en Franstalig België toerden samen door Frankrijk. Enkele auteurs vonden het bizar dat ze op een Frans initiatief hadden moeten wachten om elkaar te leren kennen, maar dat verhaal zou ons afleiden.

Begin 2002 vond een gebeurtenis plaats van geheel andere aard, maar daarom niet minder opvallend. Op minder dan een steenworp van de Champs-Élysées opende de Vlaamse Vertegenwoordiging (anno 2021 voluit Algemene Afvaardiging van de Vlaamse Regering in Frankrijk) haar deuren. Frankrijk had nu een rechtstreeks diplomatiek aanspreekpunt om in contact te treden met het Nederlandstalige deel van België.

We vermeien nog even in diplomatieke kringen. In hetzelfde jaar waarin Nederland en Vlaanderen eregast waren op het Salon du Livre werd de Conseil de Coopération franco-néerlandais opgericht. Dit orgaan, gezamenlijk voorgezeten door de twee ministers van Buitenlandse Zaken, telde een dertigtal Franse en Nederlandse persoonlijkheden en had als doel de betrekkingen tussen de Nederlandse en de Franse civiele samenleving te intensiveren.

Een van de vlaggenschipinitiatieven van deze raad waren de Erasmus-Descartes-conferenties, die jaarlijks gehouden werden, beurtelings in het Institut Néerlandais in Parijs en het Maison Descartes in Amsterdam (later herdoopt tot Institut Français). Franse en Nederlandse specialisten konden hun onderzoeksresultaten presenteren en hun expertise rond wisselende actuele (algemeen-maatschappelijke) thema’s delen.

2003 lag in een periode waarin neerlandofonie en francofonie elkaar kennelijk met toenemende tevredenheid besnuffelden

Er was nog meer heuglijk nieuws. Kort voor de geboorte van de Conseil de Coopération franco-néerlandais was ook le Réseau franco-néerlandais de l’Enseignement supérieur et de la Recherche (RFN) ontstaan. RFN, geleid door twee secretariaten (het ene gevestigd in Rijsel, het andere in Utrecht), had een drievoudige rol: informatie verzamelen en verspreiden, een dienstenbeleid ontwikkelen en de dialoog tussen de Franse en Nederlandse civiele maatschappij bevorderen. Een groot aantal initiatieven (studiereizen, steun voor conferenties, publicatie van boekjes, enz.) kwam tot stand en RFN kreeg ook een stem bij de uitreiking van de Prix d’Amsterdam. Het doel van deze prijs, die met 15.000 euro werd begiftigd, was om elke twee jaar een Franse student te belonen voor wetenschappelijk onderzoek naar de Nederlandse cultuur, geschiedenis, politiek en/of taal in Nederland. De veel oudere prix de Paris is grosso modo vergelijkbaar met de prix d’Amsterdam, maar dan in omgekeerde richting.

Het moge duidelijk zijn, er werd in het begin van de eenentwintigste eeuw aardig werk gemaakt van de bilaterale betrekkingen (cultureel en anders) tussen Nederland en Frankrijk. Medio 2006 verleidde dit Christiaan Kröner, de toenmalige Nederlandse ambassadeur in Frankrijk, kort voor zijn vertrek naar Washington tot een voorspelling: “Over tien jaar zijn Frankrijk en Nederland ongetwijfeld dichter naar elkaar gegroeid.” (NRC Handelsblad, 30 juni 2006)

De sfeer verandert

Wie in de loop van 2013 op bezoek was in het statige pand gelegen aan de Rue de Lille 121 in Parijs voelde de spanning. Het Institut dreigde dicht te gaan en op het eind van het jaar was het zover. Van op enige afstand bekeken was dat een vreemde beslissing. Had het Institut zes jaar eerder niet met veel enthousiasme zijn vijftigste verjaardag gevierd? Koningin Beatrix ging toen toch op bezoek? En was het programma in de Rue de Lille niet veel gediversifieerder geworden, met naast literatuur, muziek en beeldende kunst ook tal van boeiende algemeen-maatschappelijke onderwerpen die de aandacht trokken?

Er was echter een voorgeschiedenis. Al in 1989-1990 overwoog de Nederlandse overheid het Institut Néerlandais te sluiten. Dat leidde tot protest, ook in de schoot van de Tweede Kamer in Den Haag. Onder meer Frits Niessen (1936-2020), lid van de sociaaldemocratische PvdA, verzette zich met klem. Niessen was al sinds eind 1957 een daadkrachtige compagnon de route van Jozef Deleu. Tot en met 2016 bleef hij bij Ons Erfdeel vzw actief als adjunct-hoofdredacteur van alle publicaties.

Steevast verwezen de voorstanders van de sluiting van het Institut Néerlandais naar het kostenplaatje. Het Institut huisde in een pand dat eigendom was van de Fondation Custodia (kort na de Tweede Wereldoorlog opgericht door kunstverzamelaar Frits Lugt). De huur die het Institut aan de Fondation Custodia betaalde, was hoog. Maar straalde de Nederlandse overheid niet ook een verrassend gebrek aan animo uit voor een eigen cultureel instituut in hartje Parijs? Nederland heeft nooit gegrossierd in eigen culturele instituten extra muros en van de instituten die ze wel beheerde, werden de meeste al eind de jaren 1980 – begin de jaren 1990 afgestoten. Voor de presentatie van de Nederlandse cultuur in het buitenland schakelt men kennelijk bij voorkeur grote culturele instellingen in, zoals orkesten, balletgezelschappen en musea, of maakt men gebruik van fondsen als het Nederlands Letterenfonds of DutchCulture.

Hoe dan ook, de toon leek gezet. Twee jaar later sloot de Franse overheid het roemrijke Maison Descartes – Institut Français in Amsterdam. Het prachtige pand aan de Vijzelgracht werd in 2017 verkocht. Aan Nederlandse kant werd ondertussen bespaard op de middelen voor het Réseau franco-néerlandais. Het aantal medewerkers werd van drie tot één gereduceerd en het secretariaat werd ondergebracht bij de Nuffic, de Nederlandse organisatie voor internationalisering in het onderwijs. De voorspelling van ambassadeur Kröner kreeg stilaan een wrange bijsmaak.

Weg van de eigen navel

Dit verhaal neigt stilaan te veel naar kommer en kwel. Want er waren ook fonkelende lichtpuntjes. Het Nouveau Centre Néerlandais, te vinden op een verdieping van het voormalige Institut, heeft een belangrijke functie van zijn voorganger overgenomen: het hele jaar door organiseert het op verschillende niveaus cursussen Nederlands voor anderstaligen. De Nederlandse ambassade in Parijs schenkt veel aandacht aan cultuur. Een voorbeeld: samen met auteur en critica Margot Dijkgraaf, het Nederlands Letterenfonds en Literatuur Vlaanderen zette ze het project Les Phares du Nord in de steigers. Dat bracht tientallen Nederlandstalige auteurs naar de meest verschillende plekken in Frankrijk. Op enkele literaire festivals was Nederland eregast.

Hartverwarmend was de belangstelling voor de Nederlandstalige poëzie tijdens de Marché de la Poésie in Parijs in 2019. De Place Saint-Sulpice leek gastland Nederland met veel enthousiasme te ontvangen. Dat had ze vier jaar eerder ook gedaan met België. Vlaamse en Franstalig-Belgische dichters en dichteressen genoten er naast elkaar van de verdiende aandacht.

In België zelf was er ook een en ander gerealiseerd. In 2012 werd er – eindelijk – een cultureel samenwerkingsakkoord gesloten tussen de Vlaamse en de Franstalige gemeenschap. Het land heeft inmiddels ook een Dichter des Vaderlands (vandaag is dat de Franstalige dichter en jeugdboekenschrijver Carl Norac, die in 2022 wordt opgevolgd door Mustafa Kör) en in Brussel brengt literatuurhuis PassaPorta veel Nederlands-, Frans- en anderstaligen samen.

Twee jaar geleden stond Vlaanderen centraal op de Foire du Livre in Brussel. Het programma Flirt flamand op de stand van Literatuur Vlaanderen kende veel bijval. Maar wie zich nog de gemeenschappelijke Vlaams-Nederlandse presentaties herinnerde in Frankfurt, Parijs en andere steden, knipperde misschien toch met de ogen. Nergens werd in Brussel de link gelegd met Nederland. Overigens is Septentrion al sinds jaar en dag met een eigen stand aanwezig op de Foire du Livre, maar dat zal de lezer niet verwonderen.

Hoe gaat het ondertussen met Septentrion? Het tijdschrift blijft met evenveel enthousiasme zijn rol spelen van uitgestoken hand van de neerlandofonie naar de francofonie. Als de Belgische Dichter des Vaderlands Carl Norac in een interview met De Standaard vertelt dat hij de Nederlandstalige cultuur heeft leren kennen dankzij Septentrion, dan is dat een hart onder de riem. Maar de maatschappelijke context waarin het blad verschijnt, is veranderd. Het lijkt een algemene tendens geworden dat culturen en/of taalgebieden zich op zichzelf terugtrekken. Binnen de Vlaams-Nederlandse context wordt van overheidswege aan Ons Erfdeel vzw wel gevraagd de samenwerking met de Vlaamse en Nederlandse partnerorganisaties te verstevigen. Maar veel minder aandacht gaat naar de manier waarop Vlaanderen en Nederland zich (samen) aan andere cultuurgebieden kunnen presenteren. Zo is het symptomatisch dat deBuren, het Vlaams-Nederlands Huis voor cultuur en debat in de meertalige en multiculturele stad Brussel, alleen een Nederlandstalige website heeft. Ondanks de jaarlijkse schrijfresidentie in Parijs voor jonge auteurs uit Nederland en Vlaanderen (een interessant en vruchtbaar initiatief), blijft de behoefte van deBuren om via haar programmatie anderstaligen bekend te maken met de Nederlandstalige cultuur gering.

Er is niet alleen het terugplooien op zichzelf. Zeker sinds de financiële crisis van 2008 staan de subsidies voor cultuur en projecten rond cultuurpolitiek (of culturele diplomatie) onder druk. Zo moet Septentrion het sinds 2020 stellen zonder steun van de Vlaamse overheid. De Nederlandse overheid subsidieert het tijdschrift wel nog. Ons Erfdeel vzw blijft overtuigd van het nut van Septentrion, in een complementair model naast het webplatform les-plats-pays.com (dat in het voorjaar van 2019 werd gelanceerd en waarop het tijdschrift al jaren had geanticipeerd met een blog).

Net in een wereld waarin de eigen navel aan belang lijkt te winnen, vormt een periodieke publicatie als Septentrion een onmisbaar tegengewicht

Net in een wereld waarin de eigen navel aan belang lijkt te winnen, vormt een periodieke publicatie als Septentrion, die met respect maar onbevangen de taal- en cultuurgrenzen overschrijdt, een onmisbaar tegengewicht. De nieuwe hoofredacteur Hendrik Tratsaert en zijn ploeg timmeren naarstig aan de weg.

De auteur dankt Jozef Deleu, Luc Devoldere, Dirk Van Assche, Philippe Noble, Bram Buijze, Rudi Wester, en Dorien Kouijzer voor de informatie die ze hem toestuurden. Kritische kanttekeningen zijn volledig de verantwoordelijkheid van de auteur.

Hans

Hans Vanacker

redactiesecretaris en eindredacteur van Septentrion

Reacties

Reacties zijn gesloten.

Lees ook

		WP_Hook Object
(
    [callbacks] => Array
        (
            [10] => Array
                (
                    [000000000000290b0000000000000000ywgc_custom_cart_product_image] => Array
                        (
                            [function] => Array
                                (
                                    [0] => YITH_YWGC_Cart_Checkout_Premium Object
                                        (
                                        )

                                    [1] => ywgc_custom_cart_product_image
                                )

                            [accepted_args] => 2
                        )

                    [spq_custom_data_cart_thumbnail] => Array
                        (
                            [function] => spq_custom_data_cart_thumbnail
                            [accepted_args] => 4
                        )

                )

        )

    [priorities:protected] => Array
        (
            [0] => 10
        )

    [iterations:WP_Hook:private] => Array
        (
        )

    [current_priority:WP_Hook:private] => Array
        (
        )

    [nesting_level:WP_Hook:private] => 0
    [doing_action:WP_Hook:private] => 
)