Ook schrijversresidenties verlopen dezer dagen volledig virtueel. Zo was Thomas Heerma van Voss een maand lang digitaal te gast in Norwich. ‘Op den duur begon ik me een toekomst voor te stellen waarin alles virtueel moest.’
Zonder mijn huis te verlaten ben ik de afgelopen maand in Norwich geweest. Ik heb kennisgemaakt met twee lokale boekhandelaren, die me enthousiast hun winkel toonden, met medewerkers van de universiteit, met lokale schrijvers, met vertalers die gelijktijdig in Norwich verbleven, ik heb meegedaan aan twee literaire discussiepanels en ik heb een workshop gegeven aan een zeldzaam aandachtige middelbare schoolklas.
Alles voltrok zich via laptopschermen, en steeds als ik ergens werd aangekondigd, werd ik dan ook niet zomaar een writer genoemd: ik was heel oktober Norwichs virtual writer in residence.
Er bestaan schrijvers die zweren bij rituelen. Iedere dag nemen ze op exact hetzelfde tijdstip plaats aan hetzelfde bureau, met dezelfde muziek aan, hetzelfde kopje koffie voor hun neus. Gelukkig ben ik nooit zo’n schrijver geweest.
Een van de fijne bijkomstigheden, of misschien wel aantrekkingskrachten, van schrijven is voor mij dat het onder gewone omstandigheden altijd en overal uitgevoerd kan worden.
© Dragon Hall Norwich
Om die reden ben ik de afgelopen jaren in meerdere delen van Zeeland neergestreken, waar de sympathieke stichting ‘Schrijvers in Sluis’ steeds een ander huis uitzocht: ik werd wekenlang ondergebracht in een gigantische hoeve die bij een gesloten camping hoorde, ik woonde tijdelijk in een villa in een uitgestorven buitenwijk tegen de Belgische grens.
Ook schreef ik winters achtereen in een tuinhuisje op Texel, terwijl de grootste gedeeltes van mijn laatste roman tot stand kwamen in een desolate boshut in New Hampshire.
Op al die plekken schreef ik meer dan ik gewoonlijk doe. De dagen voelden doelgerichter, misschien gewoonweg saaier. Zelfs als ik thuis mijn agenda leegmaak, blijft er altijd die verleiding om mezelf af te leiden. Ook sinds corona zo veel bepaalt. Er blijven vrienden in de buurt, familie, bioscopen, sportvelden, er moet eens een loodgieter langskomen, bij de buren wordt geklust.
Het stond direct vast dat een residentie in Norwich dat ritme niet zou doorbreken. Het ging hier immers om een virtueel verblijf, zo werd duidelijk in de aftastende mail die ik over deze mogelijkheid kreeg: de cottage die gewoonlijk wordt gebruikt voor schrijvers was gesloten, maar of ik misschien zin en tijd had om via mijn scherm langs te komen?
De cottage die wordt gebruikt voor schrijvers was gesloten, maar of ik misschien zin en tijd had om via mijn scherm langs te komen?
Dat had ik. Wat hielp: min of meer toevallig ben ik twee keer in mijn leven in Norwich geweest, jaren geleden, een aangename stad, ik voelde me er direct thuis. Uiteraard was een virtueel verblijf een surrogaat voor een werkelijke komst, maar dit is ook een tijd voor surrogaten.
En zo verscheen Kate in mijn leven, een vriendelijke, consciëntieuze Britse vrouw van rond de vijftig. Vanuit haar idyllisch ogende huis in Norwich – ik zag glimpen van een grote tuin, veel groen, veel bomen – zette ze al mijn Zoomontmoetingen op; via Kate kwamen de boekhandelaren, de universiteitsmedewerkers, de leerlingen in mijn leven, ze arrangeerde aldoor nieuwe ontmoetingen, en Kate was degene met wie ik voortaan minstens eens per week afsprak.
“How’s the residency going?”, vroeg ze steevast.
“Fine”, zei ik steeds maar. “I think.”
Een enkele keer kwam ons gesprek niet veel verder dan dat, want Kates huis werd geteisterd door eekhoorns die regelmatig aan de internetkabels knaagden. Een beeld dat me om een of andere reden ontroerde. Alleen al om die reden was ik ergens deze periode graag alsnog naar Norwich afgereisd: om de eekhoorns aan de internetkabels van dat idyllische huis te zien knabbelen.
Desondanks, hoewel ik dat niet te zien kreeg, hoewel ik natuurlijk allerlei essentieels miste dat bij een stad hoort (geluiden, geuren, gesprekjes), en hoewel een kennismaking via een scherm onvermijdelijk onpersoonlijker en vluchtiger is dan wanneer je elkaar in de ogen kan kijken, deed mijn virtuele reis me goed. Meer dan ik voorzien had.
Mijn virtuele reis deed me goed. Meer dan ik voorzien had. Er gebeurde iets dat zich onttrok aan de eentonigheid van het leven nu
Er gebeurde tenminste iets dat zich enigszins onttrok aan de eentonigheid van de rest van het leven nu. Eens per drie, vier dagen daalde ik af naar Norwich, hetzij via het schrijfwerk dat aan de residentie verbonden was, hetzij via mijn scherm voor een Zoomsamenkomst. Nieuwe gezichten, nieuwe stemmen. Verhalen waarvan de afloop niet op voorhand te voorspellen was – goh, daar had ik de afgelopen tijd naar gehunkerd.
Geleidelijk raakte ik zowaar gehecht aan al dat digitale contact en aan Norwich, op een afstandelijke manier, maar misschien ben ik nooit op een andere manier ergens gehecht aan geraakt. Ik ondertekende mails met een groet uit Norwich, waar ik deze maand virtueel verblijf. Ik gaf twee extra workshops aan Britse middelbare scholieren, en op den duur begon ik me een toekomst voor te stellen waarin alles virtueel moest. Als er een nog dodelijker virus rondwaarde en mensen hun huis echt niet meer uit mochten.
Virtuele schrijversresidenties, virtuele vakanties, virtuele voetbalwedstrijden. Ik zag een toekomst voor mezelf weggelegd als virtuele echtgenoot, als virtuele voetbaltrainer van een amateurteam van een virtueel kind. Overal zou ik bij betrokken raken, maar nergens zou ik nog echt aanwezig zijn.
En toen was het voorbij.
“I’ve seen you more than writers when they’re here in our cottage”, zei Kate tijdens ons afrondende videogesprek.
Moest er op mijn virtuele verblijf nog een fysiek verblijf volgen?
Dat leek me een veelzeggende uitspraak, al wist ik niet of er vooral iets mee werd gezegd over mij, over dit virtuele contact of over de schrijvers die gewoonlijk in Norwich verblijven.
“And I’ve seen you more these weeks than my friends and family, than actually everyone”, zei ik, en het klopte. Ik dacht aan al die mensen die via Kate kortstondig in mijn leven waren verschenen, al die pixelachtige gezichten tegen wie ik steeds had beweerd: “One day we will actually meet”, ik moest immers iets zeggen om de gesprekjes af te ronden. Zou ik ze ooit zien? Moest er op mijn virtuele verblijf nog een fysiek verblijf volgen?
“We will meet”, zei Kate ook dat laatste gesprek, na een lange, ietwat ongemakkelijke stilte.
Ik knikte, maar ik weet niet of ze dat zag. Want op dat moment hing ze op en keek ik, zittend aan de keukentafel waaraan ik al maanden zit, naar een donker gevallen scherm waarop alleen nog stond: the host has ended the meeting.