In ‘Tot God’ lees je hoe Christophe Vekeman Gods genade vindt in een nieuwe Mazda
De compromisloze cool en bestudeerde ironie van Christophe Vekemans vroegere werk lijken ver weg in Tot God. Het is de schrijver menens met deze geloofsbelijdenis. Toch is het ook weer een vintage Vekeman, met het Woord als wapen.
Aan de vooravond van zijn zilveren jubileum als romanauteur dropte Christophe Vekeman (1972) in zijn De Standaard-column een bommetje: hij zou geen romans meer schrijven. Tot God is Vekemans eerste boek sinds die opvallende aankondiging. Wat is het dan wel? Men zou geneigd zijn het boek in te delen bij het genre dat in de Volkskrant-speak zo lelijk memoir is gaan heten, maar die vlag dekt niet helemaal de lading. Tot God is een essay, autobiografie, geloofsbelijdenis, gebedenboek, brievenboek, dichtbundel en sermoen ineen, maar noem het dus vooral géén roman.

© Mieke de Ley
Nu kon ik mij na Vekemans laatste boek Carwash (2021) niet van de gedachte ontdoen dat de auteur, een kleine kwarteeuw na zijn debuut als romanauteur, misschien wel (even) klaar was met de romanvorm. Zeker, Carwash was een herkenbare Vekeman, met een streepje country twang, de stilistische hoogglans die zijn proza zo kenmerkt en een kluts wereldmoede ironie. Maar de vorm van het boek – volgens de auteur de eerste musical in de wereldliteratuur – rook toch nadrukkelijk naar gimmick. Nu goed, nemen wij Vekeman op zijn woord, dan zijn het de “boze tijdsgeesten” die hem ertoe brachten fictie maar te laten voor wat ze is.
Tot God is dus a different kind of animal, maar ook weer geen volledig onvertrouwd terrein. Vekeman gebruikte de mix van non-fictie en persoonlijke getuigenis al met verve in zijn biografie van countryzanger Johnny Paycheck. Gold Johnny Paycheck (2016) als zijn seculiere geloofsbelijdenis (ter eer en meerdere glorie van westernlaars en cowboyhoed), dan staat er in Tot God toch nog wat meer op het spel: het geloof in God zelf.
Vekeman komt in dit boek naar voren als een man in crisis. Vijftig geworden, zelfverklaard romanauteur af en ingekapseld in zijn publieke imago als literaire westernheld des vaderlands. Op de boekenplank: een als voltooid te beschouwen romanoeuvre waar hij zelf maar weinig meer in ziet. Onvrede. Bizarre dromen. En dan gebeurt er iets bijzonders. In Oxford, op pelgrimstocht naar het graf van de door hem bewonderde schrijver C.S. Lewis, overkomt Vekeman een epifanie die zijn geloof in de verrezen Heer Jezus Christus voor eens en altijd bestendigt. Van die spirituele blikseminslag doet Vekeman het verhaal in een brief aan schrijfbroeder Peter Terrin en in de gedichten, zangen, preken en bespiegelingen die samen Tot God vormen.
De taal is, als steeds, gedragen, barok, tot de limieten van haar linguïstische draagvermogen opgerekt
Volkomen uit de lucht vallen doe je niet als Vekemanwatcher. Christophe en het christendom kruisten elkaar al eerder. Zoals wel vaker kom ik weer bij Vekemans debuut uit, het onvolprezen Alle mussen zullen sterven uit 1999. Voor een roman die nog helemaal gedrenkt is in het landerige grungegevoel van Generatie X wordt daarin opvallend vaak over God gerept. Al neemt de Allerhoogste vooral een wraakzuchtige, oudtestamentische gedaante aan, en geldt hij vooral als hoeder van wie rijdt in een Opel Kadett. Alle anderen kunnen het wel schudden. En het kan de protagonisten nadrukkelijk niets schelen – of zo laten ze toch uitschijnen.
Alle mussen zullen sterven verscheen in één band met enkele qua stijl en thematiek verwante verhalen waarin ook God een rol speelt. In het kortverhaal ‘Gisteren’ probeert de tienjarige ik-figuur, zoon van de koster-organist, tevergeefs de hymne ‘Mijn Herder zijt Gij o mijn Heer’ te spelen op het orgel. Meer dan wat incoherent geluid weet de kleine niet aan het instrument te ontlokken. Twee weken later overlijdt de vader van de verteller. Naar datzelfde ‘Mijn Herder zijt Gij’ wordt al vroeg in Tot God verwezen. De context van beide citaten kan niet harder van elkaar verschillen. Van het nihilisme in zijn vroege werk wil Vekeman nu afstand nemen. De compromisloze cool, de bestudeerde ironie, ze zijn schijnbaar verder weg dan ooit. Het is deze Vekeman menens. Maar voordat je denkt dat het boek alleen maar bloedserieus en theologisch-theoretisch is, stuit je toch weer op een passage die zo tragikomisch, zo snikkend en grimlachend ironisch is dat je niet anders kunt dan bedenken dat je hier een vintage Vekeman in handen hebt. Wie anders zou de aankoop van een nieuwe auto – geen Opel Kadett dit keer, maar een Mazda – aangrijpen als illustratie van zijn goddelijke berusting in de teleurstellende middelmatigheid des levens?
Volkomen uit de lucht vallen doe je niet als Vekemanwatcher. Christophe en het christendom kruisten elkaar al eerder
Ik geef toe dat de lectuur van Tot God me aardig uit mijn lood heeft geslagen. Het geloof, dat is wel een dingetje in het leven van schrijver dezes. Kan moeilijk anders, met een vader die godsdienstleerkracht was en een familie waarin de religieuze grootooms en -tantes niet op de vingers van twee handen te tellen waren.
Om Brouwers te citeren: “Mijn katholieke jeugd. Die dien je je niet zomaar voor te stellen als de jeugd van een jongetje dat toevallig katholiek is, neen, dat is een katholieke jeugd, met de nadruk op iedere lettergreep. Ik ben doordrenkt en doordesemd met katholiekheid.” Einde citaat. Overigens heb ik er niet voor gekozen om katholiek te zijn: niet lang na mijn geboorte werd ik door het sacrament van het doopsel opgenomen in de club en daarna kwam de opeenvolging van communie en vormsel. Het geloof wás er nog wel, maar als conventie, “iets van vroeger” waar – voor zover mijn puberende ik uit de vermolmde clichés uit ’s priesters prekenboek kon opmaken – geen antwoord op mijn vragen te verwachten viel. De cadeaus die bij die communies hoorden – de fiets, het horloge, de stereoketen – heb ik wel in christelijke vreugde aanvaard. Zo hypocriet was ik wel.
Laat ons toch vooral niet vergeten dat hier ook in literaire zin iets op het spel staat.
Sinds ik de jaren van het verstand heb bereikt, is mijn verhouding tot het goddelijke van zekerheid verstoken. Die paar keren dat ik door het oog van de naald ben gekropen in de afgelopen jaren, heb ik daarbij mijn overleven te danken gehad aan de goddelijke voorzienigheid of toch vooral aan de medische wetenschap c.q. de goede werking van het remsysteem van mijn Renault Clio? Ik noem zijn naam, bestorm hem met mijn vragen, zing ik maar even mee met ‘Mijn Herder zijt Gij’. In zoverre ik al met iemand over het geloofsvraagstuk debatteer, is het zonder enige vorm van stelligheid. Ik wéét het niet. Misschien schrijf ik er ooit nog eens iets over.
Dat stelt me ook als beschouwer van Tot God voor een moeilijkheid. Voor je het weet zit je niet zozeer een boek, maar andermans geloofsopvatting te recenseren. Dat is niet de bedoeling. Ja, voor wie in het laatste kwart van de twintigste eeuw opgroeide in katholiek Vlaanderen zullen de scènes die Vekeman beschrijft – de stoffige misvieringen, de nonkel-pastoors aan de tafel, het gesmiespel op het schoolplein – een belletje doen rinkelen. Maar die anekdotiek is niet waar het hier om gaat.

Laat ons toch vooral niet vergeten dat hier ook in literaire zin iets op het spel staat. Vekeman geeft zijn eigen draai aan liturgische genres als de psalm en het evangelie, belijdt zijn geloof op het snijpunt van liturgie en poëzie, hij besteedt een niet onaardige portie van het boek aan het sprokkelen van bewijs dat een en ander echt gebeurd is. De taal is, als steeds, gedragen, barok, tot de limieten van haar linguïstische draagvermogen opgerekt. Er wordt geen beetje verwezen naar door Vekeman bewonderde auteurs als Brouwers en Hermans, en ook naar eigen werk – hoezeer hij in dit boek ook twijfelt aan de merites van zijn vroegere boeken. Het Woord is nog altijd Vekemans weapon of choice, en bij God, hij hanteert het op vervaarlijke wijze. Ook Johnny Cash en Hank Williams krijgen een glansrol. De romanauteur Vekeman mag dan misschien zijn afgezwaaid, de schrijver Vekeman is nog springlevend.
“Ze zullen wel weer zeggen dat het allemaal literatuur is”, verzucht hij al vroeg in Tot God. Ja, en wat dan nog? Het levert toch maar mooi een boek op waar je als lezer mee worstelt, dat je dwingt om op zijn minst zelf ook eens aan het twijfelen te gaan, dat schuurt en wringt en toch ook zingt. Tot God is een orgelpunt in het oeuvre van Christophe Vekeman, en daarmee uit. Halleluja!
Christophe Vekeman, Tot God, De Arbeiderspers, Amsterdam, 2024, 272 p.
Geef een reactie
Je moet ingelogd zijn op om een reactie te plaatsen.