Deel artikel

literatuur

Godfried Bomans: chroniqueur van het kenterende katholicisme

22 december 2021 14 min. leestijd

Godfried Bomans overleed op 22 december 1971, maar echt gestorven is hij niet. De charismatische Nederlandse auteur, die in zijn betrekkelijk korte leven een groot en gevarieerd oeuvre bij elkaar schreef, wordt vijftig jaar na zijn dood nog steeds gelezen en zijn rijzige gestalte staat gebeiteld in het geheugen van veel Nederlanders en Vlamingen — als een monument.

Het is een standbeeld dat een serie veelal tegenstrijdige eigenschappen symboliseert: stijl, hoffelijkheid, lompheid, ironie, oubolligheid, humor, katholicisme, filosofie, melancholie, weemoed, nuance, romantiek, realisme, knusheid, gevoeligheid, egocentriciteit. En inmiddels kan daar aan toegevoegd worden: eenzaamheid. Met al deze facetten lijkt Godfried Bomans enkele decennia na zijn dood moeilijk grijpbaar, hoewel “men” hem zo goed denkt te kennen.

Bomans, geboren in 1913 in Den Haag, groeide op in een welgesteld gezin. Zijn jeugd en adolescentenjaren speelden zich af tegen het decor van “het rijke Roomse leven”, de periode waarin het rooms-katholieke geloof hoogtijdagen doormaakte en het leven van iedere katholiek dagelijks rijkelijk met de wijwaterkwast besprenkelde. Het gezin Bomans was een exponent van dit geloof, dat de jonge Godfried tweeslachtig beleefde.

Hij ging gebukt onder de naam die zijn ouders hem gegeven hadden, met dat zware "God" erin

Enerzijds was hij gevoelig voor sfeer en opsmuk van het katholicisme, anderzijds boezemden de daaraan verbonden dogma’s hem een verpletterende angst in. Hel, hemel en vagevuur. Dagelijkse zonde en doodzonde. De gedachten eraan hielden hem ’s nachts vaak uit de slaap. Hij ging ook gebukt onder de naam die zijn ouders hem gegeven hadden, Godfried, met dat zware “God” erin. Hij had liever Frits geheten.

Zijn ouders heeft hij als afstandelijke mensen ervaren. De vader, jurist en politicus, heeft hij later geportretteerd als een onbenaderbare vreemde met wie iedere vorm van normale communicatie onmogelijk leek. Over zijn moeder heeft hij weinig geschreven, maar ook zij bood hem weinig warmte en bleef op afstand. Godfried Bomans groeide op in een klimaat dat hem materieel alle denkbare comfort bood, dat het dagelijks leven kleurde met gebed en heilige missen, maar waarin affectie niet meer dan een aalmoes was. Het kind Godfried bedelde om die aandacht en warmte.

Al meteen in zijn eerste werken hanteerde hij de wapens die hij inzette tegen een in wezen onherbergzame wereld waarin hij zijn rol moest spelen: zijn humor, ironie en kolder. Pieter Bas verscheen in 1937, Erik of het klein insectenboek in 1941. Het waren jaren waarin de wereld onrustig was en in brand raakte. Een wereld die na 1945 nooit meer zou worden wat zij geweest was.

Na een aanvankelijke reconstructie van de tijd vóór 1940 in de jaren vijftig, die inmiddels wat al te hardvochtig opgeborgen zijn op de rommelzolder van benepenheid en saaiheid, sloeg in de jaren zestig de vlam in de pan. Jongeren, links georiënteerd, trokken zó hevig aan het tafelkleed van de nette burgerlijke samenleving dat theelichtje, koektrommel en de “rechtse” krant van de autoritaire vader op de vloer belandden. Alles moest anders. Woorden als “traditie” en “conservatief” kregen de status van een gotspe.

Vóór de grote maatschappelijke storm was in de katholieke kerk al een frisse wind gaan waaien. Paus Johannes XXIII had met het door hem bijeengeroepen Tweede Vaticaans Concilie veranderingen in gang gezet in een kerk die al eeuwen dichtgetimmerd was. In de praktijk groeide de bries die hij voorstond, zeker in Nederland gevoed door de revolutionaire tijdgeest, uit tot een stevige wind, die niet zelden de kracht van een orkaan aannam. Onwrikbare geloofswaarheden en -uitingen bleken minder schokbewust dan men gedacht had en gregoriaanse gezangen werden ingeruild voor geëngageerde protestsongs van Bob Dylan en Joan Baez.

Godfried Bomans heeft de uitkomst van deze vernieuwingen niet meer meegemaakt; hij stierf middenin dit tumult dat rammelde aan zijn levensfundamenten.

Domineren, regisseren

Juist het kenterend getij heeft in Nederland en Vlaanderen bijgedragen aan de status van Bomans, die in een sfeer van verwarring, vertedering, verbazing, ontheemding en bevrijding de dynamiek van alle ontwikkelingen gadesloeg en op de hem typerende wijze — ironisch en mijmerend — erover rapporteerde. Dat deed hij niet alleen in zijn cursiefjes voor de Volkskrant, die wij tegenwoordig columns zouden noemen. Al rond 1960 was hij geregeld op het beeldscherm te zien; het programma Hou je aan je woord had aan zijn bekendheid als schrijver die van televisiepersoonlijkheid toegevoegd.

In dat programma vielen Noord en Zuid samen: de Vlaming Karel Jonckheere presideerde een select gezelschap schrijvers, dat vernuftig met de Nederlandse taal speelde. Harry Mulisch was erbij, Hella Haasse en Victor van Vriesland. Maar het middelpunt was Bomans.

Zijn aandeel was opmerkelijk groter dan dat van literair hoger aangeslagen schrijvers als Mulisch en Haasse. Die hadden duidelijk nog moeite met de camera. Bomans debiteerde daarentegen, buitelend in de taal, geslaagde en minder geslaagde wijsheden, maakte grapjes en fabriceerde limericks. De zaal — de opnamen werden met publiek gemaakt — sloeg zich op de knieën, de kijkers thuis amuseerden zich.

Vrijwel geheel televisiekijkend Nederland was getuige van Bomans’ grappen en grollen; men beschikte in die dagen over slechts één net, maar in de grensstreken konden de zenders van de buurlanden ook ontvangen worden. Vlaamse kijkers, die “Nederland” in hun bereik hadden, maakten kennis met Bomans als televisiester en raakten eveneens gecharmeerd van hem.

Zijn status groeide in een hoog tempo toen hij meer en meer letterlijk zijn gezicht liet zien. In 1963 presenteerde hij het Grand gala du disque, een programma waarin hij artiesten “Edisons” uitreikte voor hun prestaties. Het werd een feestelijke uitzending met een smoezelig tintje. Gelouwerde zangeressen als Corry Brokken en het tienersterretje Françoise Hardy gebruikte hij als schietschijf om zijn komisch bedoelde pijlen op af te schieten en de grote Marlène Dietrich moest met zichtbare verbijstering een dubieuze toespraak ondergaan.

'Had mijn vrouw maar één zo'n been', grapte Bomans in een introductie voor Marlène Dietrich

Er werd door het publiek verschillend gedacht over Bomans’ uitreiking van de Edisons, maar zijn optreden kreeg in de loop van de tijd een bijna legendarische status. De grap die Bomans lanceerde in zijn introductie van Dietrich — “Had mijn vrouw maar één zo’n been” — is eindeloos vaak opnieuw vertoond en zit, wat beeld en tekst betreft, gegrift in veler geheugens. Dat geldt voor meer beelden van hem: ook fragmenten uit Hou je aan je woord worden geregeld uit het archief gelicht en herhaald. In al die fragmenten zie je een zich erg in zijn sas voelende Bomans. Hij genoot van optreden, in de schijnwerpers staan, publiek aan zijn voeten dat lachte en klapte. De respons was direct en strelend en smaakte naar meer. De televisie had hem ontdekt en hij had de televisie ontdekt.

Bomans wilde domineren, regisseren, lief en leuk gevonden worden. Die behoefte aan aandacht was er permanent; zijn televisieoptredens tonen hem poserend, schmierend en behagend. Hij kende al vroeg de mogelijkheden van het medium en buitte die op zijn manier uit — manifesteerde zich als een duizendpoot: entertainer, cabaretier, conferencier, clown, filosoof. Met zijn perfecte gevoel voor timing acteerde hij onhandigheid, verstrooidheid, plaatste hij terzijdes die hij quasi-nonchalant wegmompelde en wist zo telkens weer de lach aan het publiek te ontlokken. Werd hij zelf geïnterviewd, dan wist hij de interviewer bijna onzichtbaar te maken of op zijn best tot aangever te reduceren door zijn dwingende formuleringen en kwinkslagen. Hij bouwde op de televisie een imperium van publieksaandacht en -waardering.

De periode waarin Godfried Bomans zich volop aan de televisie overleverde, wordt wel beschouwd als de ondergang van zijn schrijverschap. Buiten journalistieke bijdragen, cursiefjes en wat gelegenheidswerk kwam er geen “groter” werk meer uit zijn handen. Bomans heeft de pech gehad dat hij in zijn beginperiode bijzonder sterk werk afleverde — Pieter Bas, Erik, Sprookjes — dat later deed verlangen naar minstens zulke stevige opvolgers.

Het is echter niet billijk zijn televisiewerk af te doen als pretentieloos geschnabbel. Veel van wat hij op het scherm presteerde, waren narcistische uitingen, maar als authentieke persoonlijkheid schreef hij televisiegeschiedenis.

De “televisiester” Bomans leeft in het collectieve geheugen van Nederlanders en Vlamingen minstens zo sterk voort als de schrijver. Sommige fragmenten van zijn optredens hebben, zeker door de veelvuldige herhalingen, de status van een “act” gekregen. Er zijn weinig schrijvers van wie zóveel beelden zich in het geheugen genesteld hebben. Dat hij ook nog schreef, was voor het grote publiek uiteindelijk nog slechts een afgeleide.

Het oude weg, het nieuwe nog niet onderweg

In de Nederlandse en Vlaamse huiskamers werd hij gezien als een genoeglijke gast die de grens tussen Noord en Zuid deed vergeten, altijd beschaafd bleef én een tikje ondeugend was.

Juist in de periode van schuivende normen en waarden bleef Bomans een herkenbaar solide instituut. Er was revolte, er waren happenings en demonstraties — tegen de oorlog in Viëtnam bijvoorbeeld — maar dat alles werd gedragen door een progressieve voorhoede, die pas veel later een breder maatschappelijk draagvlak zou krijgen. Het overgrote deel van Nederland en Vlaanderen bleef conventioneel. Voor deze mensen was Bomans het symbool van een overzichtelijke “burgerlijke” samenleving, juist in een tijd die menigeen als op hol geslagen beschouwde. Zijn humor was uitdagend, maar nooit grof. Daarbij bereikte Bomans een ruim publiek; in een nog verzuilde maatschappij was hij, de katholiek, niet kieskeurig en trad hij ook op voor de AVRO en de NCRV.

Bij de progressieven, dus vooral bij de jongeren, was de beeldvorming veelal anders. Daar zag men een zelfingenomen heer die alsmaar leuk wilde zijn en om zijn eigen soms flauwe grapjes lachte. Een heer die wat bekakt sprak — “Niewèèr” — en er, een doodzonde in die dagen, conservatieve denkbeelden op nahield. Zijn stukken in de Volkskrant werden als reactionair gezien en lokten een enkele keer heftige reacties uit in kringen van De Rode Jeugd.

Bomans zag dat in hoog tempo een cultuurtijdperk ten einde liep. Rationeel kon hij dat accepteren, gevoelsmatig deed het hem pijn

Maar Bomans was niet bevroren in tijd en mentaliteit. Met name de verschuivingen in het instituut dat zijn leven vanaf zijn vroegste jeugd gekleurd had, van warmrood tot inktzwart, brachten hem innerlijk in beweging. Verbaasd en geëngageerd sloeg hij de veranderingen in “zijn” kerk gade, keek hij naar het slopen van overbodig geworden biechtstoelen, luisterde naar preken over onderdrukking en solidariteit, observeerde meewarig de soms treurige coltruien van priesters en onflatteuze mantelpakjes van nonnen en ontdekte op de vlooienmarkt de gekneusde gipsen Heilige Agnes en Antonius. Het rijke Roomse leven, dat geschitterd had in groots vertoon, werd uitgekleed, in Nederland wat fanatieker dan in Vlaanderen.

Bomans zag dat in hoog tempo een cultuurtijdperk ten einde liep. Rationeel kon hij dat accepteren, gevoelsmatig deed het hem pijn. Met de afbraak van alle pracht en praal werd ook de sfeer van zijn jeugd gesloopt. IJlings legde hij een aantal opvallende exponenten uit zijn katholieke verleden vast op papier, in 1970 gebundeld in Beminde gelovigen. Het oude is weg, het nieuwe heeft nog geen duidelijke vorm, stelde hij hierin vast. Hij was zich er goed van bewust dat ondanks alle ratio de nostalgie kon toeslaan, maar wist ook dat dit een heimwee was naar de sfeer van een verloren jeugd. Wie nuchter terugkeek, wist echter: “Wij leefden in een zelfgenoegzaamheid, die wortelde in angst.” Het was een aforisme waarin vele katholieke Nederlanders en Vlamingen zich herkenden.

Bomans verpersoonlijkte het veilige, maar overwonnen verleden, het bevrijdende en tegelijk verwarrende heden en een nog onduidelijke toekomst

Samen met de katholieke Michel van der Plas publiceerde hij in 1969 In de kou, de neerslag van een serie gesprekken die zij gevoerd hadden over hun katholieke jeugd, de veranderingen en de toekomst, waarin hun kinderen met minder zekerheden en minder mystiek zouden leven. Bomans zag een nieuwe wereld ontstaan, waarin de dingen gewoon zichzelf betekenden, zonder dubbele bodems. Hij wist voor zichzelf dat terugverlangen naar de betrekkelijke nestwarmte van “vroeger” geen optie was. In alle opzichten was men volwassen geworden.

Zo werd Bomans symbool voor de hele ontwikkeling in de katholieke kerk. Hij verpersoonlijkte het veilige, maar overwonnen verleden, het bevrijdende en tegelijk verwarrende heden en een nog onduidelijke toekomst. Vele jaren na zijn dood, nu het Roomse leven aan de bedelstaf is geraakt en er nog maar weinig beminde gelovigen zijn, hebben zijn artikelen en verhalen over de kerk van zijn jeugd de status van essentieel cultuurmonument gekregen.

Voor het televisieprogramma Bomans in triplo (1970) reisde Bomans naar de kloosters waar zijn zus Wally en broer Arnold respectievelijk zuster en pater waren en voerde gesprekken over hun jeugd, functies, geloofsbeleving en het voortbestaan van geloof en klooster, bedreigd door afkalving van het katholicisme en teruglopende intredingen. In Nederland en Vlaanderen keek men ontroerd naar deze spraakmakende uitzending, waarin een mild filosoferende Bomans zich terughoudend opstelde en geen enkele poging deed de lachers op zijn hand te krijgen. Hij toonde zich van zijn beste, serieuze kant. Een kant die niet nieuw was, maar tot dan toe veelal was gemaskeerd met spot.

Een tot het wezenlijke afgepelde Bomans wandelde met zijn zus en broer in de relicten van een bijna verdwenen wereld. Bomans in triplo werd een ingetogen in memoriam van het traditionele kloosterleven, zoals dat vooral onder de grote rivieren zo welig gebloeid had. Het waren de laatste stuiptrekkingen van een katholicisme zoals met name oudere Vlaamse schrijvers als Ernest Claes en Felix Timmermans dat in hun werken verbeeld hadden.

Bomans heeft uitvoerig geschreven over België en Vlaanderen. In 1967 maakte hij voor Elsevier een serie artikelen, “Denkend aan Vlaanderen”, over het land dat hem vertederde en verbaasde. Vanuit een nogal generaliserend vertrekpunt, denkend in termen van “wij” en “zij”, kwam hij tot diverse, niet altijd flatteuze, typeringen van Vlaanderen en de Vlamingen. Hij dichtte “de” Vlaamse studente een opvallende bedeesdheid toe, vergeleek het doorsnee Vlaamse huiskamerinterieur met dat van een schiettent, constateerde in het buurland een volkomen ontbreken van pathos en meende er meer zonderlingen te zien dan in Nederland. Daarentegen bracht hij een onomwonden liefdesverklaring aan de warme, melodieuze taal en de Vlaamse tolerantie — én aan de cafés in Vlaanderen, waar hij graag kwam.

Vier jaar later, in het voorjaar van 1971 verbleef Bomans twaalf dagen in België, waar hij interviews afnam voor de televisieserie Een Hollander ontdekt Vlaanderen. De ietwat badinerende toon van enkele jaren eerder was verdwenen. Nederland was al enkele jaren op drift geraakt en Bomans zag zijn land in verandering. Vanuit deze sfeer, waarin alles in beweging was, benaderde hij Vlaanderen als een behouden veste met veel dierbaars. Uit de vragen die hij stelde en zijn reflecties op antwoorden van de geïnterviewden blijkt een niet-aflatende liefde voor “dit gezegende land”, dat voor hem meer dan Nederland innigheid en intimiteit herbergde.

Hij had het gevoel alsof het meteen na de Moerdijkbrug al “warmer” werd en getuigde in zijn interviews van liefde voor dorpspomp en buurtcafé, die appelleerden aan zijn behoefte aan knusheid. Ook nu bracht hij een ode aan het voor hem beminnelijke Vlaamse accent en de taalrijkdom met prachtige archaïsmen. Hij prees de Vlamingen verder om hun vriendelijkheid, tolerantie en respect voor andermans mening, waar Nederlanders zich doorgaans hinderlijk gedecideerd manifesteerden.

Bomans heeft zich nooit echt thuisgevoeld in zijn tijd, en het verdwijnen van de specifieke katholieke cultuuruitingen heeft dat versterkt. Hij was een romanticus, die verdwaald was in het hier en nu. Zoals het kind Godfried smachtte naar een andere naam, zo zocht de volwassen Bomans vluchtwegen om het leven genietbaar te maken. Zijn sprookjes en zijn humor boden uitkomst. De knusheid van de biedermeiertijd, de tijd van Dickens, had voor hem meer bekoring dan die van flatgebouw en passagiersvliegtuig. Hij had de illusie dat Vlaanderen, meer dan Nederland, nog iets vastgehouden had van een sfeer die hem dierbaar was.

Maar tijdens zijn bezoek in 1971 moest hij constateren dat ook Vlaanderen volwassen — “kaler”, schreef Bomans — was geworden. Het land van Ernest Claes en Felix Timmermans was opgegaan in het land van Hugo Claus en Louis Paul Boon. Lode Craeybeckx, in 1971 burgemeester van Antwerpen, zei later dat hij de indruk had dat Bomans enigszins teleurgesteld door Vlaanderen getrokken was. Hij had gehoopt nog iets van het rustieke, idyllische Vlaanderen terug te vinden, maar moest constateren dat ook beneden de rivieren het leven was doorgegaan. Pastoor Campens zaliger, een titel van Ernest Claes, had een symbolische lading gekregen.

Alleen op Rottumerplaat

Het beeld van Bomans werd opnieuw aangevuld en gewijzigd toen hij zich in de zomer van 1971 op uitnodiging van de AVRO en VARA liet verleiden tot een verblijf op het eiland Rottumerplaat. Weer was het de televisie die een essentiële bijdrage leverde aan de herinnering die Bomans zou nalaten. Het publiek maakte kennis met een kwetsbare, ontredderde, ineens verouderde man, die zich doodongelukkig voelde op het eiland, zonder mensen, door water gescheiden van de bewoonde wereld en slechts in gezelschap van krijsende meeuwen die hem angstig maakten. Voor het eerst sinds heel lange tijd was hij alleen, zonder gesprekspartners bij wie hij kon schitteren, zonder publiek dat voor hem applaudisseerde.

Teruggeworpen op zichzelf — maar wie was dat? Kon hij zichzelf nog terugvinden onder alle rollen die hij gespeeld had? De subliem formulerende schrijver. De humorist. De olijke presentator. Sinterklaas. De conferencier. De katholiek. De rusteloze echtgenoot en vader. De organisator van verwarring stichtende spelletjes en practical jokes, waarvan zijn vrienden — had hij die eigenlijk wel? — zo vaak het slachtoffer geweest waren. Bomans gleed op het eenzame Rottumerplaat vanuit zijn zelfreflectie weg in een depressie, die, zo leek het, uiteindelijk in een voorzichtige katharsis resulteerde. Hij dacht die dagen veel aan het verleden en zag, zo schreef hij in zijn dagboek, nu pas goed wie hij was, hoe hij zo geworden was en dat het zo had moeten zijn. “Zo is het allemaal gelopen en ik genees van mijn wonden.”

Veel tijd om dit inzicht te laten beklijven kreeg hij niet, want een half jaar na Rottumerplaat stierf hij onverwacht. Daarmee was zijn verblijf op het eiland voor velen legendarisch geworden. De Bomans van toen zoals hij op film en foto te zien was — moe, tobberig, desolaat — was nieuw en leek al in de greep te zijn van zijn naderende dood. Sindsdien heette het: hij had het op Rottumerplaat zó zwaar gehad, dat hij er aan bezweken is. De mythe Rottumerplaat voedt nog steeds de verbeelding: in 2008 werd op het eiland Terschelling een toneelvoorstelling rond Bomans’ eilandavontuur opgevoerd.

Het raadsel groeit

Bomans ging zijn graf in als de weemoedig filosoferende, zorgvuldig formulerende verteller, die het menselijk bedrijf met zijn sprookjes en humor fantasievoller gemaakt had dan het was. Een man die met zijn hang naar knusheid en huiselijke gezelligheid voor velen een identificatiepunt was en voor anderen het symbool van een benepen voorbije tijd. Tijdens zijn uitvaart verdrongen de mensen zich op de begraafplaats, om maar niets van het macabere festijn te hoeven missen. De massale aandacht was een prelude van de jaren daarna, toen Bomans zich bij een groot publiek mocht blijven verheugen in hevige belangstelling.

Postuum kantelde zijn naam toen bekend werd dat hij tijdens zijn huwelijksleven andere vrouwen gekend had. Die kennis versterkte het beeld van de eenzame Bomans, zoals die zich op het onbewoonde eiland gemanifesteerd had en maakte hem tevens raadselachtiger: wie was Bomans, die zo normatief en nobel naar buiten getreden was, in werkelijkheid geweest? Door zijn veelvuldige televisiebezoeken in de huiskamer meende “men” hem te kennen, maar nu bleek hij toch ook andere, onbekende kanten gehad te hebben. Naarmate meer anekdotes over hem naar buiten kwamen — over zijn egocentriciteit, zijn drang tot het ontregelen van mensen en situaties, zijn eenzaamheid — groeide het raadsel Bomans.

Wie in de huidige sfeer van verhard maatschappelijk en politiek debat naar oude beelden van Bomans kijkt, wordt bevangen door een zeker heimwee

De waardering van Bomans als schrijver is tamelijk constant gebleven, maar toch kan geconstateerd worden dat hij voor veel jongeren in Nederland en België een vergeten auteur is. Nu geldt dat voor meer schrijvers die al jaren dood zijn en net als Bomans een andere wereld, een overleefd tijdperk representeren. Voor Bomans in het bijzonder geldt dat zijn verzorgde, enigszins barokke taalgebruik veraf staat van de huidige “snelle” omgangstaal en dat zijn voorzichtige, afgewogen oordelen niet te verenigen zijn met de vaak felle standpuntbepaling in onze tijd.

Zijn humor, en dan vooral in zijn oudere werk, is voor de tegenwoordige lezer niet vrij van een zekere oubolligheid, en zijn thema’s — het katholicisme! — zijn voor een deel gedateerd geworden. Niettemin werd nog in juni 2008, naar aanleiding van een theaterprogramma over zijn populaire stripverhaalhelden Pa Pinkelman en Tante Pollewop, geschreven: “Zijn werk is moeilijk onder één noemer te brengen, maar hij was zeker een groot stilist. Het werk van Bomans heeft als kenmerk wendbaarheid, een groot gevoel voor humor en onverslijtbare ironie.”

Dezelfde eigenschappen kenmerkten zijn optredens op de televisie. Wie in de huidige sfeer van verhard maatschappelijk en politiek debat naar oude beelden van Bomans kijkt, wordt bevangen door een zeker heimwee. Een verlangen naar relativerend, genuanceerd commentaar, verpakt in ietwat breedsprakig, maar bovenal mooi en subtiel-ironisch Nederlands, dat zowel boven als beneden de grote rivieren zo gewaardeerd werd.

Deze tekst verscheen eerder in Het geheugen van de Lage Landen (Jo Tollebeek & Henk te Velde (red.), Ons Erfdeel vzw, Rekkem, 2009)
1625143633681

Gé Vaartjes

Neerlandicus en biograaf. Werkt aan een biografie over Godfried Bomans.

Reacties

Reacties zijn gesloten.

Lees ook

		WP_Hook Object
(
    [callbacks] => Array
        (
            [10] => Array
                (
                    [0000000000002ad70000000000000000ywgc_custom_cart_product_image] => Array
                        (
                            [function] => Array
                                (
                                    [0] => YITH_YWGC_Cart_Checkout_Premium Object
                                        (
                                        )

                                    [1] => ywgc_custom_cart_product_image
                                )

                            [accepted_args] => 2
                        )

                    [spq_custom_data_cart_thumbnail] => Array
                        (
                            [function] => spq_custom_data_cart_thumbnail
                            [accepted_args] => 4
                        )

                )

        )

    [priorities:protected] => Array
        (
            [0] => 10
        )

    [iterations:WP_Hook:private] => Array
        (
        )

    [current_priority:WP_Hook:private] => Array
        (
        )

    [nesting_level:WP_Hook:private] => 0
    [doing_action:WP_Hook:private] => 
)