‘Gelukkig dat de Taalunie er is, want vandaag zou ze wellicht niet meer opgericht worden’
De Taalunie is vandaag veertig jaar oud. Ons Erfdeel vzw heeft de oprichting van de instelling mee voorbereid en de werking altijd constructief en kritisch gevolgd. In deze bloemlezing laten we diverse stemmen aan het woord.
Op 9 september 1980 werd in het Egmontpaleis in Brussel het Taalunieverdrag plechtig ondertekend. Het was een staatsrechtelijk verdrag tussen twee landen, België en Nederland. De monarchen Beatrix en Boudewijn beslisten. De Belgische minister van Buitenlandse Zaken, de Franstalige Charles Ferdinand Nothomb, en de Nederlandse staatssecretaris van Europese en Buitenlandse zaken (niet de minister!), D.F. van der Mei, ondertekenden. Het verdrag werd na bespreking in beide parlementen geratificeerd in de Ridderzaal in Den Haag op 27 januari 1982. Als gevolg van de Belgische grondwetswijziging van 8/9 augustus 1980 werd het Verdrag door de Vlaamse Raad besproken, en niet door het Belgisch Parlement. Het Verdrag trad op 1 april 1982 in werking.
Ons Erfdeel vzw heeft de oprichting van de Taalunie mee voorbereid, ondersteund en begeleid. Zo besprak oprichter en oud-hoofdredacteur van Ons Erfdeel vzw Jozef Deleu al in 1977 het ‘Ontwerp voor een Nederlandse Taalunie’. We hebben de werking ervan sinds de oprichting altijd constructief en kritisch gevolgd.
In deze bloemlezing laten we diverse stemmen en verschillende algemeen secretarissen zelf aan het woord. Hun bijdragen contextualiseren en ritmeren de geschiedenis van de instelling.
© deSingel
Het begint al met de indrukwekkende bijdrage van Johan Fleerackers, die een ‘Verantwoording’ schreef in Ons Erfdeel 4/1980: het stuk verscheen in de dagen van de ondertekening van het verdrag. Fleerackers was als Vlaamse cultuurambtenaar – die titel is een understatement – de belangrijkste architect van de Taalunie en zeker een spin in het web in de aanloop naar de oprichting. Hij was ook de eerste Vlaamse voorzitter van de Raad voor Nederlandse Taal en Letteren, het belangrijkste uitvoerende orgaan van de Taalunie.
In zijn artikel schetst hij de voorgeschiedenis van het verdrag, en definieert scherp zowel de primeur als het unicum van dit verdrag tussen twee soevereine staten die niet meer of minder dan een stuk van hun soevereiniteit afstonden aan een supranationale instelling.
Hij bakent de opdracht van de Taalunie af, heeft het over het geloof in de “culturele integratie”, waarvan hij voorvoelt dat het, door het groeiende zelfbewustzijn van Vlaanderen, op de helling komt te staan.
Een paar zinnen uit dit stuk blijven nazinderen: “De Taalunie is van de staten ‘afgedwongen’.” “De Raad (voor de Nederlandse Taal en Letteren, LD) blijft het levend geweten van de Unie: blijkt de Raad zonder inspiratie, dan valt ook de Taalunie in puin.” En de slotzin: “De Taalunie heeft slechts zin in zoverre de Nederlandssprekende er in zijn dagelijks bestaan iets aan zal hebben.”
In Ons Erfdeel 1/1983 beschrijft Bernard de Hoog
de optuiging van de organen van de Taalunie na de ondertekening en de ratificatie van het verdrag. De Nederlander De Hoog moest de Taalunie op de rails zetten. Hij was de eerste algemeen secretaris van een instelling die nog geen vast huis had of een concrete werking.
Die zou er komen met de Vlaming Oscar De Wandel, die in Ons Erfdeel 2/1986 vijf jaar Taalunie onder de loep neemt. De Taalunie had tijd nodig om op dreef te komen. Er moest personeel gezocht worden en een standplaats. Obstakels van allerlei aard moesten worden opgeruimd. 1985 was het jaar van de doorbraak. Activiteiten begonnen zichtbaar te worden voor de buitenwereld.
Johan Fleerackers: ‘De Taalunie heeft slechts zin in zoverre de Nederlandssprekende er in zijn dagelijks bestaan iets aan zal hebben’
Greetje van den Bergh nam in 1993 het roer over. De Taalunie had toen al een kritische evaluatie en een reorganisatie achter de rug. In Ons Erfdeel 1/1996 blikte ze na vijftien jaar vooruit, in het besef dat de instelling op een cruciaal punt in haar ontwikkeling was gekomen. Ook de twintigste verjaardag, in 2000, was reden voor een evaluatie en vooruitblik, door Jan W. de Vries.
De volgende algemeen secretaris, Koen Jaspaert (1998-2004), had het in Ons Erfdeel 1/2004 over Suriname, dat in 2003 officieel lid was geworden van de Taalunie, naast Nederland en Vlaanderen. In 2015 evalueerde Lila Gobardhan-Rambocus tien jaar Suriname in de Taalunie.
Linde van den Bosch (2004-2012) staat in Ons Erfdeel 1/2011 stil bij de dertigste verjaardag van de eerbiedwaardige instelling om vast te stellen dat het geloof in de “integratie” is vervangen door samenwerking, dat de aandacht verschoven is van taal naar gebruiker en dat die taal variëteiten kent.
In 2018 nam de vorige algemeen secretaris, Hans Bennis (2017-2020), deel aan een debat over taalvariatie dat wij organiseerden. In het blad verscheen dit uitgebreide verslag.
Het stuk van Reinier Salverda in ons boek Het geheugen van de Lage Landen (2009) is zowat het beste overzicht van de lange, niet altijd makkelijke geschiedenis van dit belangrijke huis. Onthoud de slotregel van dit stuk: “Gelukkig dus dat de Taalunie er is, want vandaag zou ze wellicht niet meer opgericht worden.”
Ook in de toekomst blijven we de Taalunie nauwgezet volgen. In een volgend nummer van de lage landen zal de huidige directeur Kris Van de Poel het hebben over de plannen van de Taalunie rond leesbevordering.