Deel artikel

literatuur

Is er nog plaats voor experiment in onze literatuur?

21 februari 2022 10 min. leestijd

Hoe is het vandaag gesteld met experiment in de literatuur? Literair onderzoeker Jan-Bart Claus begeeft zich in de marge van de letteren, op zoek naar schrijvers die schuren, wringen en durven te falen.

Ik ben ervoor op mijn typvingers getikt, beste lezer, maar ik weiger u dit pleziertje te onthouden. “Schrijf een trendstuk over literaire experimenten van de laatste 10 jaar” was de opdracht die dit blad me toestopte. Een trendstuk over iets nota bene niet trendy. Terzelfdertijd schreef de eindredacteur met een nerveuze kordaatheid: “Je stuk mag dan over experimentele literatuur gaan, het is niet de bedoeling dat het zelf ook een experiment wordt. Kortom: houd het begrijpelijk.” Laat me u, en de eindredacteur, alvast geruststellen: dit stuk is (grotendeels) begrijpelijk.

Eropuit!

Waar was u op 9 april 2021? Ik zat thuis te scrollen op de gsm toen Das Mag de tien wijsheden van succesdebutant Tobi Lakmaker, u kent hem van De geschiedenis van mijn seksualiteit (2021), publiceerde. Ik verstuikte haast mijn vinger bij het lezen van de zesde: “Ik heb ook nooit helemaal begrepen waarom mensen met een hang naar experiment besluiten de kunsten in te gaan. Als je dingen graag mis ziet gaan, kan je naar mijn idee beter in een ziekenhuis gaan werken.” De toon laat er geen twijfel over bestaan: wie experimenteert of het experiment liefheeft, is geheid verloren. Je kunt net zo goed een sanatorium in.

Het is niet de bedoeling om Lakmaker hier naar een of andere obscure literaire beklaagdenbank te dagen. Maar zijn perceptie tekent wel een hedendaags wantrouwen tegenover experimentele literatuur. Dat bleek des te tastbaarder in het Paul van Ostaijen-jaar 2021. Terwijl we een avant-gardist pur sang vieren, lijken we de Van Ostaijens van vandaag uit het oog te verliezen (wat Geert Buelens in De Standaard al vaststelde). Dus: welke rol kan literair experiment nog spelen? Wie durft het uit te geven? Welke vormen neemt het aan? Met die vragen trek ik naar het sanatorium der experimentelen.

Welke rol kan experiment nog spelen?

“De afwijzing van het experiment hebben we sinds het begin van deze eeuw zien toenemen”, zegt Lars Bernaerts, ondervoorzitter van het Studiecentrum voor Experimentele Literatuur (SEL). “Tegelijkertijd moeten we beseffen dat het experiment per definitie een kunst in de marge is. Kunnen we nog over experimentele literatuur spreken als er een brede aandacht voor is?”

Lars Bernaerts: ‘Kunnen we nog over experimentele literatuur spreken als er een brede aandacht voor is?

SEL is een samenwerking van de Vrije Universiteit Brussel en de Universiteit Gent die academisch onderzoek stimuleert naar vormelijk innovatieve moderne Nederlandse literatuur. In 2015 bestudeerde SEL de breuken en bruggen, de verschillen en verbindingen, tussen de experimentele golven van de twintigste en de eenentwintigste eeuw. Wie bijvoorbeeld Ivo Michiels, Bert Schierbeek of Lidy van Marissing leest, ontdekt een ander soort experiment dan vandaag. “Het experiment van die oudere generatie ging, net zoals nu, aan de slag met het kritische potentieel van de taal, maar vandaag heerst er een grotere gevoeligheid voor identiteit, empathie en verbondenheid”, beschrijft Bernaerts.

Tegenwoordig lijkt het literaire experiment dat kritische potentieel verloren te hebben. “De kritische, emancipatorische literatuur is veranderd. Terwijl die vroeger meer verbonden werd met een experimentele schriftuur, wordt die nu meer verbonden met een realistische schriftuur.” Daarnaast is er meer vraag naar herkenbare onderwerpen en personages. “Elke periode kijkt anders naar literatuur en vandaag is er een voorkeur voor herkenbaarheid”, gaat Bernaerts verder, “fictie is meer autobiografisch geworden. Ook experimentele werken ontsnappen daar niet aan.”

Bernaerts: ‘Fictie is meer autobiografisch geworden. Ook experimentele werken ontsnappen daar niet aan’

Een vaak aangehaald gevolg is dat het onderscheid tussen fictie en non-fictie moeilijker te maken is. Een aantal vormexperimenten verkennen die problematiek. In Voor het vergeten (2018) stelt Peter Verhelst de rouw voor zijn moeder centraal in een hybride roman die mythe, kunst, poëzie, essay en internet samenbrengt. Waar bij Verhelst het personage nog grotendeels lijkt samen te vallen met de auteur, ontmantelt Lauwereyns in zijn Iets in ons boog diep (2016) het hoofdpersonage – dat net zoals de schrijver werkt aan een Japanse universiteit – tot chemisch-biologische processen die aan de grondslag van twijfel zouden liggen.

Schrijver-kunstenaar Michael Tedja, die in 2021 de Sybren Poletprijs voor experimenteel schrijven won, gaat een stap verder met zijn zichzelf vernietigende A.U.T.O.B.I.O.G.R.A.F.I.E. (2003). Op de achterflap verwijst NUR-code 641 nog naar het genre van de autobiografie, maar de copyrightpagina vermeldt plots NUR 301: literaire roman. En wie de roman leest, botst wel regelmatig op verwijzingen naar Tedja’s leven als Surinaamse kunstenaar, maar die worden toegeschreven aan Hermanus Frietpot, een fictief personage wiens naam verwijst naar een frying pan én een Zuid-Afrikaanse stad. Dat continue spel tussen herkenning en fictie intensifieert de tekst door de radicale vormentaal waarin cijfers, gedichten, prenten, essayistiek door elkaar razen. Als een versterker jaagt de tekst Tedja’s stem door je heen. In zijn recente roman Meta is haar naam (2021) gaat Tedja verder in op die spanning tussen autobiografie en fictie.

Bovenal tonen die romans het potentieel van de literaire vorm. Aan de hand daarvan verkennen zij de ruimte tussen fictie en non-fictie en reageren zij op een hedendaags literair vraagstuk. Maakt net dat die romans niet relevant? Stelt niet het experiment bij uitstek nieuwe vragen aan kunst en literatuur? “Ik wil zeker ook nog Tonnus Oosterhoff vermelden”, zegt Bernaerts. Diens roman Op de rok van het universum (2015) toont de creativiteit die het digitale biedt. De roman is een collage van YouTube-video’s, krantenartikelen en Wikipedialemma’s waartussen het verhaal van dierenarts Roelof doorsijpelt. “Experimentele werken zullen altijd worden uitgegeven”, sluit Bernaerts hoopvol af.

Maar wie geeft die uit?

Uitgeverij het balanseer, natuurlijk. Dat heeft zich de afgelopen jaren onderscheiden als uitgever van onconventionele literatuur, net als productiehuis De Nieuwe Oost, Lannoo-imprint Kritak of uitgeverij Koppernik. Oprichter Kris Latoir: “In de boeken die we uitgeven moet er iets gebeuren, er moet een kleine revolutie plaatsvinden.”

Latoir toont EN van beeldend kunstenaar Guy Rombouts, waarin elke regel twee begrippen verbindt door middel van het voegwoord en. “Cadans en dwang”: met die woorden vat de bundel zichzelf feilloos samen. Er ontstaat een fijn ritme, dat tegelijk heel dwangmatig aanvoelt. Opmerkelijk: de linkerpagina’s zijn ondersteboven geprint, waardoor je van twee kanten tegelijkertijd kunt lezen. Zo lijkt de bundel op een gezelschapsspel dat je met tweeën speelt (alle leeftijden welkom). “Guy Rombouts is een van de verdoken schatten in de hedendaagse kunst die we willen brengen”, zegt Latoir enthousiast.

Dergelijk spel blijkt exemplarisch voor de balanseertekst. “In het verhaal Tandafslag van C.C. Krijgelmans is het balanseer een orgie waarin de balans zoek is. Het balanseer is een feest van het zoeken naar een balans, of het net niet zoeken en gloriëren van de onbalans”, zegt Latoir. Het balanseer is een literair allesarsenaal waarin er naast poëzie, proza en essays ook elpees, chapbooks, performances, digitale en grafische kunst te vinden zijn. Balanseerkunst is overal en kan overal naartoe, zegt Latoir: “Onze kunstenaars zijn nomaden.”

Die nomaden zijn een bonte mix van jonge stemmen zoals Dominique De Groen, Arno Van Vlierberghe, Evelin Brosi, en Jeroen van Rooij, geflankeerd door ervaren rotten zoals Lucas Hüsgen, Harry Vaandrager en Pol Hoste. Wat opvalt: we vinden er taal- en vormspel naast en samen met maatschappelijk activisme. De Groens Offerlam (2020) en Van Vlierberghes Vloekschrift (2017) zijn bijvoorbeeld striemende bundels over consumentisme en kapitalisme. Daarnaast denkt Van Rooij in Dierengebeden en buitengebieden (2021) na over de grens tussen de digitale en de werkelijke wereld.

“Herkenbaar in die werken is de autofictie”, gaat Latoir verder, “er is een herkenbaarheid, maar ook een fictie, een taalverwarring, een taalspel.” Koen Sels’ Gloria (2019) toont hoe subtiel dat wel kan. Op het eerste gezicht lezen we een authentiek dagboekrelaas, maar de attente lezer merkt hier en daar de fictionele ingrepen van de protagonist. Dat is de balanceeract die de lezer uitnodigt tot meespelen. “We hebben weinig interesse in de klassieke roman, maar we hebben die wel nodig om antiromans te scheppen. Het experiment blijft een onttrekken aan en reageren op andere kunstvormen”, zegt Latoir.

De roman Thuis (2020) van Evelin Brosi (pseudoniem van Boris van den Eynden) biedt een radicaal, vormgericht voorbeeld van dat onttrekken. De tekst blikt terug op de Vlaamse soapserie Thuis, die al een kwarteeuw wordt uitgezonden, door een chronologische collage te maken van korte samenvattingen uit televisiegidsen. Het resultaat is een roman doorspekt met cliffhangers die nooit worden opgelost en waarin de personages felle ruzies na een paar zinnen al hebben bijgelegd. Dat genereert een stroom die als geheel erg vlot leest, ongeacht het ontbreken van hoofdstukken en alinea’s en de fijne bedrukking van de 490 pagina’s. Daarbovenop blijft het maatschappelijke in het vizier. Op De Reactor, een website voor literatuurkritiek, noemde Ewoud Goethals bijvoorbeeld de roman een absurd archief van het Vlaamse zelfbeeld.

Opmerkelijk: het gaat uitgeverij het balanseer voor de wind. In 2019 gaf ze jaarlijks gemiddeld een zestal publicaties uit, maar vandaag is dat aantal verdubbeld. “We willen vooral een merk, een label creëren”, zegt Latoir. “We doen niet aan marketing, hebben geen overaanbod, en werken hoofdzakelijk met freelancers voor de vormgeving.” Is het experiment dan aan populariteit aan het winnen? Latoir nuanceert: “Ik raakte eens aan de praat met een jurylid van een literaire prijs en hij beweerde dat het werk van Koen Sels niet zou passen in het onderwijs… Maar liever één markant boek uitbrengen dan drie grijze boeken.”

We zijn een subinfrastructuur!

Markante teksten brengen ook Maarten van der Graaff en Frank Keizer in hun online tijdschrift Samplekanon, dat in 2018 de Lokienprijs voor onconventionele, vernieuwende Nederlandstalige literatuur kreeg (in 2013 ging de bekroning naar het balanseer). Bij aanvang van ons gesprek tikken ze snel en scherp ideeën rond. “Wat is het tegenovergestelde? De well-made novel? Iets dat elke keer werkt? Dat is op zich niet interessant”, reageert schrijver Maarten van der Graaff op Lakmakers wijsheid die ik aan het begin van dit stuk citeerde. “De koppeling tussen het experiment en de maatschappij zoals die vroeger nog werd gemaakt lijkt vandaag verdwenen”, had mededichter Frank Keizer al voorgezet. Samplekanon experimenteert door maatschappelijke machtsverhoudingen in en door taal zichtbaar te maken. “Als er al zoiets kan zijn als een experimentele positie”, past Van der Graaff terug, “moet die zich richten tegen consolidatie, zichzelf beschouwen als een methode om het geslotene open te trekken. Men moet dus kunnen falen.” Keizer knalt finaal binnen: “Maar hét experiment, dat is voorbij.”

Op hun site krijg je niet meer achtergrondinformatie over het tijdschrift dan het motto Magazines are societies. “Dat is een citaat verwijzend naar de Amerikaanse dichter Jack Spicer waarmee hij zich wilde afzetten tegen poëzietijdschriften”, zegt Van der Graaff. “Spicer wilde dat zijn poëzie gemeenschappelijk geënt was, hij wilde deel zijn van een community. Hij wou weg van het institutionele van de tijdschriften, die hem regelmatig afwezen en die hij op zijn beurt afwees.”

Naar analogie wil Samplekanon een hiërarchieloze gemeenschap vormen, een community. Je kunt het vergelijken met een onbegrensd zwembad zonder banen en zonder redders, waarin essays, foto’s, illustraties, gedichten,… (Sample) en niet-Nederlandstalige poëzie (Kanon) gewichtig drijven. “We hebben geen missie”, zegt Keizer. “Er is wel een sociale functie en een interesse in literair werk opnieuw politiek maken, maar dat hoeft niet uitgesproken te worden. We brengen wat wij goed vinden. Voor het overige mag het ongrijpbaar blijven.”

“Are we the revolution? / Are we? / Are y’all?”, schrijft de Amerikaanse dichteres Gabriella Bates in haar poëziestrip In the Circus (2016). Net zo wil Samplekanon geen revolutie ontketenen. “Kunst moet terloops werken en moet onspectaculair zijn”, zegt Van der Graaff. “We zijn geen lefgozers, we zijn niet luid. We willen niet ontregelen, maar het veranderde laten voelen. We willen de context voelbaar maken in plaats van ons daarvan los te maken.”

Nele Buyst toont hoe dat kan in haar debuutbundel Regels (2020). “Wissel eens van perspectief”, lezen we in ‘VII’ uit de cyclus ‘Vuist’. Het blijkt een vuistregel voor de bundel waarvan je de hyperbewuste en zwevende taal enkel indirect kunt benaderen. “De intermenselijke ruimte, de formele en informele lijnen die bijvoorbeeld tastbaar zijn na een vergadering, wanneer mensen weer een andere rol aannemen, dat interesseert me”, zegt Buyst in een ander gesprek. “Dat kun je benoemen, maar je kunt het ook laten oplichten.” Dat doet ze in het slotgedicht ‘Ex Aequo’ door het mannelijke en vrouwelijke perspectief om te wisselen: “Zij doet haar deel van het huishouden. / Ik dacht dat hij het leuk vond. / Het mooiste geschenk is zijn maagdelijkheid.” Buyst: “Met taal kunnen we dergelijke hiërarchieën voelbaar maken, maar we moeten beseffen dat taal tegelijkertijd deel uitmaakt van die hiërarchieën.” Of zoals ze in ‘Safari’ schrijft: we zijn “geblinddoekt en gewapend met de taal”.

Samplekanon herdenkt de avant-garde. “We zijn niet zozeer een avant-garde zonder manifest. Eerder een avant-garde zonder voorhoede. Enkel zijhoedes”, vertelt Keizer. “Eén project kan namelijk zelden vooruitstrevender zijn dan een ander. Eigenlijk is het een experiment naar een nieuwe levensvorm”, maakt Van der Graaff opnieuw een één-tweetje. “We waren dan ook erg verrast met de Lokienprijs, omdat we opereren vanuit een marge en geen smaak willen bepalen of peilen.” Opnieuw werkt Keizer af: “We zijn en blijven een subinfrastructuur!”

De perceptie van het experiment als wereldvreemde kunstpraktijk lijkt toch te gemakkelijk

Terug thuis!

Welke antwoorden zitten er in de rugzak? In de eerste plaats lijkt de perceptie van het experiment als wereldvreemde kunstpraktijk te gemakkelijk. Experimentele literatuur lijkt langs de ene kant wel gericht te zijn op de taal en de vorm, maar literair experiment gaat maatschappelijke vraagstukken daardoor niet uit de weg. In de gesprekken kwam regelmatig terug dat het experiment zich wil verhouden tot wat er buiten de tekst gebeurt. Het bewustzijn van die verhouding lijkt het experiment bij uitstek eigentijds te maken.

“The point of play is to distract yourself from play being the point.” Zoals Jon Bois schrijft in zijn internetroman 17776 football, zo zijn het spel en het avontuur, dat vaak een vormelijke neerslag heeft, inherent aan literair experimenteren. Maar dat spel wordt ingezet. De schrijvers in de gevoerde gesprekken reflecteren wel degelijk over vraagstukken zoals het kapitalisme, identiteit, of klimaat. Het experiment verkrijgt relevantie doordat het maatschappelijke kwesties verkent in nieuwe vormen, en doordat het de literatuur nieuwe vormen voorstelt die een veranderd maatschappelijk of sociaal kader voelbaar kunnen maken.

Het experiment krijgt relevantie doordat het maatschappelijke kwesties verkent in nieuwe vormen

Daarom is het hedendaagse experiment net dat: hedendaags. Het spel tussen fictie en non-fictie is uiteraard van alle tijden, maar experimenteren met autobiografie en fictie lijkt daarvan een hedendaagse manifestatie. Dat literatuur daarvoor het internet betrekt in haar vormtaal versterkt dat hedendaagse karakter. Daarbovenop toont Samplekanon dat zelfs een begrip zoals avant-garde herdacht moet worden. Spelen doet met andere woorden nadenken over het spel zelf. Het experiment van vandaag vraagt een nieuwe taal om met die literatuur om te gaan.

Tot die gevonden is, gedijen experimentele teksten best aardig in de schaduw. Maar die schaduw mag geen gordijn van wantrouwen worden dat de experimentele traditie in de Nederlandstalige letteren wegstopt. Take it away, Oosterhoff: “Want de begrijpelijke zin verplaatst niet / maar de onbegrijpelijke zin verplaatst.”

Reacties

Reacties zijn gesloten.

Lees ook

		WP_Hook Object
(
    [callbacks] => Array
        (
            [10] => Array
                (
                    [00000000000029170000000000000000ywgc_custom_cart_product_image] => Array
                        (
                            [function] => Array
                                (
                                    [0] => YITH_YWGC_Cart_Checkout_Premium Object
                                        (
                                        )

                                    [1] => ywgc_custom_cart_product_image
                                )

                            [accepted_args] => 2
                        )

                    [spq_custom_data_cart_thumbnail] => Array
                        (
                            [function] => spq_custom_data_cart_thumbnail
                            [accepted_args] => 4
                        )

                )

        )

    [priorities:protected] => Array
        (
            [0] => 10
        )

    [iterations:WP_Hook:private] => Array
        (
        )

    [current_priority:WP_Hook:private] => Array
        (
        )

    [nesting_level:WP_Hook:private] => 0
    [doing_action:WP_Hook:private] => 
)