Faire theaterkritiek is geen consumentenadvies
Bij een recent debat over theaterkritiek schrok Evelyne Coussens van de vijandige bejegening in Nederland van recensenten die zich niet willen beperken tot dienstverlening aan het publiek en de theatermakers. In dit opiniestuk breekt ze een lans voor geïnformeerde, empathische en kritische reflectie. Dat is geen aanval op maar een cadeau aan de makers.
Begin september organiseerden Theaterkrant, NITE + Club Guy & Roni, De Brakke Grond en Het Nederlands Theater Festival een debat over theaterkritiek. ‘Naar een faire theaterkritiek’ heette het, en het bracht een zaal vol theatermakers en theatercritici samen om te spreken over de toekomst van de theaterkritiek – de kwaliteit, de rol en functie, de obstakels, de gewenste verhouding tussen makers en critici.
Al snel werd dat een pittig gesprek. Tegen de tijd dat ik werd ‘ingevlogen’ (zoals Nederlanders dat zo mooi zeggen) voor een perspectief vanuit Vlaanderen was de temperatuur in de zaal met tien graden gestegen en restte er nog één minuut spreektijd, dus schreeuwde ik snel iets wanhopigs in de microfoon over het verschil tussen reflectie en consumentenadvies. Toen was het tijd voor de borrel.
Bij deze een poging om alsnog een zinnige aanvulling te doen, vanuit Vlaams perspectief.
© Nichon Glerum
Afstand versus nabijheid
De theaterkritiek in Nederland staat onder druk, zoveel werd tijdens het debat duidelijk. In sterkere mate dan in Vlaanderen het geval is. Hoewel ook in Vlaanderen wordt gesproken over de manier waarop theaterkritiek wordt bedreven en door wie – zie bijvoorbeeld deze bijdrage over het perspectief van witte critici op het werk van makers van kleur – wordt het bestaan van kritische reflectie zelden betwist. Kwalitatieve reflectie – in haar uiteenlopende verschijningsvormen – vormt voor de sector, maar ook voor het beleid een belangrijke pijler onder een volwaardig kunstenlandschap. Binnen het Vlaamse Kunstendecreet wordt die functie naast productie, presentatie, participatie en ontwikkeling erkend als ‘sluitstuk’ van de waardeketen. Zonder reflectie is een kunstensector onaf en onvolledig, kan ze niet groeien en evolueren. Reflectie is voor een kunstenlandschap geen luxe, het is een noodzaak.
Ik schrok dus behoorlijk van de vijandige terminologie die tijdens het debat werd gehanteerd en die de kritiek an sich leek te willen delegitimeren – woorden zijn niet onschuldig, dat weten we intussen. ‘Salomonsoordeel’? ‘Ongezonde invloed op het ecosysteem’? Hoewel de verhoudingen tussen recensenten en theatersector ook in Vlaanderen niet frictieloos zijn – dát zou pas ongezond zijn – bestaat er beneden de Moerdijk bij mijn weten geen ‘kamp’ waartoe enerzijds recensenten en anderzijds theatermakers behoren. We zitten allemaal in hetzelfde kamp, dat van de passie voor het theater.
Reflectie is voor een kunstenlandschap geen luxe, het is een noodzaak
Wat recensenten en theatermakers in Vlaanderen wél van elkaar scheidt, is reflexieve afstand. Een pleonasme, want om te reflecteren is afstand een voorwaarde – probeer maar eens goed naar een foto te kijken met je neus tegen het papier gedrukt. Uiteraard betekent deze afstand niet dat er geen contact is tussen recensenten en makers, of gesprek, of betrokkenheid. Nog veel minder impliceert het dat de recensent ‘niets hoeft te weten’ over een gezelschap of de context van een voorstelling. De intellectuele – geïnformeerde, empathische – afstand is degene die de recensent juist in staat stelt om vanuit diens positie bredere lijnen te beschrijven, om verbanden te leggen, om een voorstelling te zien en in de wereld te zetten op een nieuwe, eigen manier.
Eerder dan dat de criticus in een recensie de ‘ene, juiste’ interpretatie neerpent (ingefluisterd door een maker of – o gruwel – een dramaturgische leaflet) stelt die een andere, misschien voor de maker wel ongekende analyse van het werk voor. Dat, ongeacht de positieve of negatieve teneur van de recensie, is het cadeau van de recensent aan de maker.
Dat het nemen van afstand problematisch lijkt te zijn – omdat een horizontale beweging wordt geïnterpreteerd als ‘elitair’; als verticaal dus – keert terug in nogal wat domeinen in onze samenleving; kijk maar naar de populariteit van gevaarlijke politieke concepten als ‘directe democratie’. Maar afstand nemen is niet hetzelfde als ‘zich verheffen boven’, het is louter ruimte maken voor datgene wat niet samenvalt met het eigene. Is dat bedreigend? Sla er 150 jaar psychoanalytische lectuur op na: juist een gebrek aan afstand betekent de dood. In dit geval: de intellectuele verstikkingsdood van een hele sector.
Autoriteit versus macht
Nemen we (minimaal) aan dat reflectie een legitieme bezigheid is, dan werd in Amsterdam alsnog de vaststelling gedaan dat de theaterrecensent vandaag aan autoriteit verliest. Filosoof Thijs Lijster schreef er vroeger al uitgebreid over in Where’s the Critic? (2009) en hij duidde het fenomeen nu opnieuw in een heldere bijdrage voor Theaterkrant Magazine. Verlies aan autoriteit is een verschijnsel dat breder gaat dan de kunsten (denk: de priester, de leraar, de dokter…) en op zich ook geen redenen geeft tot zorg – we moeten de oorzaak van dit verlies onderzoeken en kijken welke nieuwe vormen van autoriteit mogelijk en wenselijk zijn, zegt Lijster. Zelf schreef ik nog niet zo lang geleden in rekto:verso iets over mijn eigen evoluerend besef van subjectiviteit: een persoonlijke zoektocht die niet losstaat van de grotere, maatschappelijke discussies die de autoriteitskwestie bepalen.
© Koen Broos
Dit waren tijdens het debat de topics die ook in Vlaanderen worden besproken: de theaterrecensenten zijn te wit/westers, te hetero, te grootstedelijk, te beperkt in hun culturele perspectief om de steeds uitdijende vloed aan hybride vormen van theater te analyseren. Het is een belangrijk debat, ondanks het feit dat de discussie zich nogal vaak eenzijdig toespitst op het koppelen van identiteit (wie is de recensent, wat is zijn kader?) aan autoriteit – terwijl autoriteit ook te maken heeft met andere begrippen: integriteit bijvoorbeeld, nieuwsgierigheid, bereidheid tot leren, kennis van zaken, ervaring.
(Disclaimer: in alles wat hier wordt beweerd over de theaterkritiek ga ik ervan uit dat aan deze voorwaarden is voldaan, dat er geen onbekwame, luie, ongeïnteresseerde of rancuneuze recensenten in de zaal zitten. Als dat wel zo zou zijn is dat een probleem, zoals het binnen iedere beroepsgroep een probleem is wanneer mensen incapabel zijn – maar daarom gaan we het beroep niet afschaffen, toch?)
Alweer ontbreekt in dit rijtje discussiepunten het belang van auteurschap. Zelden gaat het over de manier waarop de recensent schrijft (los van zijn inhoudelijke kennis), over de woorden die hij kiest, over het verschil tussen een zoekende, onderzoekende en meevoelende recensie van één ster en een achteloze of respectloze formulering van datzelfde oordeel. Woorden doen ertoe, vorm doet ertoe, vorm is alles – recensies lijken wat dat betreft verdacht veel op kunst.
In schril contrast met de wegkwijnende autoriteit van de recensent blijft me uit het debat in Amsterdam daarnaast ook dit bij: de enormiteit van de macht die onze beroepsgroep in Nederland wordt toegekend. Dat verraste me, want: niemand gelooft de individuele mening van die onbekwame stukjesschrijver maar tegelijkertijd brengt die het bestaan van gezelschappen, huizen en zelfs de hele verdomde theatersector in gevaar? Hoe zit dat dan?
Niemand gelooft de individuele mening van die onbekwame stukjesschrijver maar tegelijkertijd brengt die het bestaan van gezelschappen, huizen en zelfs de hele verdomde theatersector in gevaar? Hoe zit dat dan?
Uiteraard is publiceren macht uitoefenen en kan de maker niet of nauwelijks terugspreken, en brengt de recensiepraktijk een zekere machtsverhouding met zich mee. Dat is ook in Vlaanderen het geval, maar beslist niet in deze proportie. Maken of kraken? Ik kreeg spontaan Anton Ego voor ogen, de culinair recensent uit Disney’s Ratatouille, die in staat is met één enkele pennenstreek hele restaurants de vernieling in te schrijven. Los van de vraag waarom een theaterrecensent zoiets zou willen doen met het object van zijn liefde (gelukkig noemde iemand uit de zaal recenseren een labour of love) en de voorgaande bedenking over auteurschap (de mogelijkheid tot constructief negatief recenseren) kan ik me alleen afvragen wie in godsnaam de recensent zoveel macht toekent. De recensent zelf niet, in ieder geval. Kan ook niet. Macht wordt je gegeven, door anderen.
Gidsen versus reflecteren
En nu begint de temperatuur, mijn temperatuur, pas echt te stijgen. Want wat is reflectie, voor wie en mét wie reflecteren we? Ik doe een losse gooi: reflectie is een publiek gesprek, in dit geval over het theater, waarbij zowel theaterrecensent, maker als publiek (de samenleving) is betrokken. Dit openbare gesprek is vanuit zijn aard een politiek gesprek. Reflectie is dus geen tool, het is een doel. Het is geen middel tot iets anders – het verkopen van kaartjes, het werven van nieuwe publieksgroepen – maar een essentieel onderdeel van een democratische uitwisseling over de waarde en de betekenis van theater. Enkel in die zin is de recensiepraktijk ‘autonoom’: niet in de zin dat ze ‘losstaat’ van de sector, wel dat ze zich onttrekt aan de commerciële logica waaraan ook de kunstensector ten diepste onderhevig is. Zoals opnieuw bleek, daar in Amsterdam.
Nogmaals: er valt veel te verbeteren aan de manier waarop die uitwisseling vandaag gebeurt en aan de diversiteit van de deelnemers. Maar als aan recensies en recensenten bovenmatig veel macht wordt toegekend, is dat toch vooral omdat sector en beleid zélf hardnekkig doorgaan met het vernauwen van het politieke gesprek tot een commercieel gesprek. Achter recensies verstoppen zich subsidiënten, programmatoren, producenten en andere gatekeepers – de hoeders/houders van de échte macht (ik heb in ieder geval geen centen om een productie te financieren). Die hebben blijkbaar voldoende aan het tellen van sterren om hun subsidies toe te kennen, een voorstelling te programmeren, een artistieke samenwerking aan te gaan.
© Bas de Brouwer
Als het écht zo is dat recensies ‘maken of kraken’, dan betekent dat simpelweg dat al deze professionelen geen tijd hebben om een jong gezelschap te leren kennen en te volgen, geen ruimte om de artistieke kwaliteit van een compagnie zelf te onderzoeken, geen zin om vertrouwen te schenken voorbij een mislukte première. Een degelijke recensie, zoals in het debat meermaals werd gezegd, is geen thumbs up of thumbs down maar laat ruimte open voor twijfel, interpretatie, gesprek. Van een professionele theatersector mag verwacht worden dat ze dit gesprek met aandacht volgt, oppakt en verder zet, los van de teneur van de recensie. Gidsfunctie, my ass. Het is snel even Waze opzetten terwijl de essentie van het werk eruit bestaat door het landschap te cruisen en met de locals te spreken. Wie zich als professional in het theaterveld enkel laat gidsen door recensies neemt zijn job niet serieus.
Maar ‘het’ publiek dan, het lezerspubliek? Ook media als Theaterkrant en de Vlaamse recensiewebsite Pzazz zeggen het: ‘Recensies zijn er voor het publiek.’ Ik zou die zin graag eens aangevuld zien. ‘Recensies zijn er voor het publiek… dat meer wil weten, dat mee wil nadenken, dat deel wil nemen aan dit gesprek over de kunsten?’ Over het lezerspubliek als een verzameling burgers dus? Helemaal akkoord! Vandaar ook dat recensies vrij moeten zijn van jargon, intellectualistische uitspattingen, sectorintern geneuzel of andere drempels die de tekst ontoegankelijk maken voor deze brede cultuurgeïnteresseerde groep mensen. (O ja, liefst ook van sterren. ‘Diepgang’ hoort dan weer niet thuis in deze lijst.) Voor het publiek dat wil ‘gegidst’ te worden, dat nood heeft aan een snelle richtingaanwijzer naar conversie, dat wil toegeleid worden ‘op maat’, kortom voor het publiek als een verzameling hongerige consumenten is er de marketingafdeling en zijn er de bevlogen publieksbemiddelaars en publiekstoeleiders die zich uitstekend en creatief van hun taak kwijten. Maar zij leveren service, geen reflectie.
Wie zich als professional in het theaterveld enkel laat gidsen door de sterren bij een recensie neemt zijn job niet serieus
Laat marketing marketing zijn. Laat reflectie reflectie zijn, en veranker het belang ervan in onafhankelijke organisaties die kwaliteit leveren en zo de sector mee helpen groeien. In Vlaanderen wordt die onafhankelijkheid min of meer gegarandeerd door de beleidsmatige functie ‘reflectie’ en de subsidiëring van enkele culturele tijdschriften. De kaarten liggen in Nederland anders, dat maakt de zaken er niet makkelijker op. Maar het voorstel van Simon van den Berg in Theaterkrant Magazine lijkt een uitstekend begin: trek als sector zelf een harde lijn tussen marketing- en reflectiebudget. Breng de vermeende ‘macht’ van de recensent terug tot reële proporties – recensies zijn geen sterren, sterren vormen geen basis voor artistieke beslissingen tot samenwerking, productie, presentatie of subsidiëring. En eigenlijk zelfs niet voor de aankoop van een theaterticket.
Is dit naïef, werkt het ‘in de realiteit’ niet zo? En wat als we nu eens die realiteit veranderden, in plaats van ons erbij neer te leggen?
Dát wilde ik dus nog even zeggen.
Reacties
Geef een reactie
Je moet inloggen om een reactie te kunnen plaatsen.
Uitstekend artikel! Recent heeft de Nederlandse acteur Pierre Bokma aan het eind van zijn Zomergasten-gesprek nog de staf gebroken over recensenten, heel verfrissend. N=1, dar kwam het op neer, een persoonlijke mening en meer niet.
Distantie is de sleutel maar in het kleine wereldje niet eenvoudig.
En dan die vrees bij makers (vanwege subsidie) en sommige recensenten om politiek om niet te voldoen aan zelf opgelegde al dan niet politiek correcte normen kan tot benauwdheid of zelfs censuur leiden. Zie het eind van deze recensie (N=1) https://www.netkwesties.nl/1858/orkater-neemt-prachtig-mee-worstelingen.htm