Even radicaal uitzoomen. Patricia van Peter Terrin
Terrin schrijft over de disciplinering die mensen zichzelf opleggen en hoe ze daarbij strijdmakkers zoeken.
In 2006 verscheen er een interview met James Salter in NRC Handelsblad, afgenomen en opgeschreven door Maartje Somers. Een van de kwesties die zij aan Salter voorlegde, was dat zijn personages “leeftijdsloos lijken, zelfs als ze pas even in de dertig zijn”. Salter stemde in met de observatie en antwoordde dat zijn personages inderdaad “midlife” zijn en dat midlife nu eenmaal heel lang doorgaat. “Het begint op je vijfendertigste en eindigt misschien pas als je bijna zestig bent. En ook dan ben je nog niet meteen oud.”
Astrid uit Peter Terrins Patricia bevindt zich in die leeftijdsfase. Ze behoort tot die groep die vol in die decenniadurende bubbel zit van huwelijk, kind en werk. Zit ze er nog niet lang genoeg in om haar leven als “het” leven te zien, als iets waarvan ze zich niet kan voorstellen dat het ook iets heel anders had kunnen wezen? Ze is ook nog maar 39 en nog maar vijf jaar moeder van zoon Louis. Hoe dan ook, op een dag neemt ze, terwijl ze aan het bellen is met haar schofterige baas (“het was alsof uit zijn kippennek uitsluitend geluiden kwamen die verwijtend klonken”) en Louis in bad doet, een ingrijpend besluit. Nadat haar telefoon uit haar hand is gevallen en ze het ding daarna morsdood uit het badwater heeft opgevist, loopt ze uit haar leven weg. Ze laat het kind in het bad achter, stapt het huis uit en bevindt zich korte tijd daarna in haar auto op de snelweg. Waarheen weet ze dan nog niet, ze lijkt alleen zeker te weten dat ze weg wil. Ze ziet wel wat er gebeurt. Voorlopig maar niet terug.
De uitdaging voor de lezer bestaat eruit om dit opmerkelijke tafereel, dat zich al op de eerste pagina’s van Patricia voordoet, te duiden. Tenminste, dat deed ik, terwijl ik eerlijk gezegd ook al een beetje voorvoelde dat Terrin me nooit echt dé sleutel zou toewerpen, hooguit géén sleutel of juist een hele bos. Terrins Yucca was de beste Nederlandstalige roman van 2016, maar ook niet bepaald “sluitend” of in elk geval, voor mij dan, eerder rafelig in z’n uitwerking dan gepolijst(en dat in die suggestieve, gelikte stijl).
Is Astrids daad een absurde, zoals Camus zijn Meursault ooit een goeddeels onverklaarbare moord liet plegen? Terrin geeft ons wel een paar spreekwoordelijke krantensnippers waarmee we aan de slag kunnen. Allereerst is het natuurlijk bijzonder opvallend dat Terrin Astrid weg laat lopen van een situatie die bestaat uit dé twee elementen van het door Salter gedefinieerde “midlife”-leven: werk en kind – terwijl dat laatste dan ook nog voortvloeit uit een derde belangrijk element, de (langetermijn)relatie. Terrin reikt je hier iets mee aan, dat kan niet anders, Astrids opwelling wordt ingegeven door deze factoren, niet door de stand van de zon, een even voordien genuttigde fles wijn of een migraineaanval. Die baan en dat kind, dat zijn relatief nieuwe omstandigheden – heel andere in elk geval dan die waarmee ze in haar (vroege) jeugd te maken had.
En dat is dan ook het spoor waarop Terrin haar zet. Astrid zoekt haar inmiddels geestelijk afgebrokkelde vader op, een vriendin van vroeger, ze bezoekt de plaats waar ze opgroeide en ze trekt op met Roman, een jongen van twintig die een ongecompliceerd en licht artistiek leven leidt met feest, verdovende middelen en zelfgemaakte zwart-witfoto’s. Ze slaapt ook met hem, maar zoiets als de drang naar overspel ligt niet echt ten grondslag aan haar plotselinge absentie. Ze maakt gewag van het “aanspreken van een krediet” dat ze “jarenlang heeft opgebouwd”, het heeft er kortom de schijn van dat ze zichzelf dit uitstapje vergunt. Anderen gaan een weekend weg of een avond de kroeg in, Astrid stapt even uit het leven. Ze zoomt, nogal radicaal weliswaar, uit.
Het zal niet verbazen dat Terrins thema de vervreemding is en dat Patricia herinneringen oproept aan de romans van Haruki Murakami, Robbert Welagen (In goede handen) of, ouder, aan Bleekers zomer van Mensje van Keulen. Ook in die romans handelde het over gegoede burgers die de mogelijkheden onderzoeken van een plan B, voortkomend uit het Unbehagen dat het voorbeeldige maar voorspelbare middenklasseleven aanhangt.
De echte crux komt bij Terrin pas in het tweede deel van zijn roman, als hij Astrid laat terugkeren naar haar vertrouwde leven. Ze “is” er weer, ze kan weer de vrouw zijn voor David, de moeder van Louis en de collega van een team professionals dat steevast “de boys” wordt genoemd. Maar…zijn zij er nog? Zijn zij dezelfde?
Terrin doet me over het algemeen wat te geforceerd raadselachtig in Patricia – telkens weer stelt hij de onzekerheid, het niet kunnen doorgronden van een situatie of waarneming centraal –, maar dit deel is erg sterk. Het lijkt wel alsof men niet weet wat men aan moet met Astrids vermissing, een woord dat helemaal niet overdreven is gezien het feit dat David haar even daarvoor in een krant nog als “overleden” verklaarde middels een rouwadvertentie. Interesseert het haar vrienden niet of is het een taboe, een rimpeling in een wateroppervlak dat zo strak mogelijk dient te blijven?
Ik kwam uiteindelijk uit bij de conclusie dat Terrin in deze roman in wezen schrijft over de disciplinering die mensen zichzelf opleggen en dat ze daarbij strijdmakkers zoeken, mensen die in een vergelijkbaar pakket zitten en die bereid zijn om, net als zijzelf, een verhaal te bewaken. Dat verhaal kan te beklemmend voelen soms, alsof er ook wat essentieels verloren gaat in dat streven naar die aller- allerbeste, geluidloze, vloeiende overtocht richting de fase van pensioen en kleinkind. En dan mag je er even uitstappen, dat mag heus, maar je moet zeker niet te lang wachten met je terugkeer. Want alles lijkt misschien stil te staan, de overtocht gaat onverdroten verder en de passagiers aan boord veranderen wel degelijk.