Deel artikel

literatuur recensie

Ergens echt kunnen thuiskomen: ‘Het einde van de straat’ van Angelo Tijssens

20 november 2024 6 min. leestijd

In de tweede roman van Angelo Tijssens storten het huis, het huwelijk en het leven van de verteller in. Dankzij Tijssens’ subtiele taal en stijl voelt die ramp zowaar liefdevol aan – en kan het herstel beginnen.

Hoe heter het wordt, hoe eenzamer de verteller in Het einde van de straat zichzelf terugvindt in de villa van zijn schoonouders, aan het eind van een doodlopende straat.

In deze tweede roman van (scenario)schrijver Angelo Tijssens (1986), die we kennen van zijn debuut De randen en zijn medewerking aan de Lukas Dhonts films Girl (2018) en Close (2022), wordt op nauwgezette wijze een huwelijk ontmanteld én nieuw leven ingeblazen.

Aan het woord is een schilder die in het schuurtje, te midden van de spullen van zijn schoonouders, doeken maakt en vooral in zichzelf opgaat. Zijn doorbraak moet nog komen, en tot die tijd probeert hij zichzelf serieus te nemen en het hoofd te bieden aan twijfels over de galeriehoudster met wie het contact nu eens heel warm en dan weer geheel bekoeld eenrichtingsverkeer is. Hij heeft ook twijfels over zijn werkruimte: “Dit is geen atelier, wat ik mezelf ook probeer wijs te maken. Dit is een opslagplaats voor ongewenste dingen, spullen die het huis niet in mogen, te vuil, te gevaarlijk.”

Zijn partner is Nicolas, een jongeman die het razend druk heeft met werk en steeds minder thuis verschijnt. Wanneer die opbiecht dat hij verliefd is geworden op een collega – een vrouw nota bene – lijkt de afstand onoverbrugbaar te worden. Ondertussen tast de verteller de grenzen van intimiteit af met Enkidu, de pakketbezorger die naakt poseert in zijn atelier. Hier loopt de spanning op, versterkt door een hittegolf die almaar extremere vormen aanneemt. Het groen in de tuin droogt in rap tempo uit, de buitenruimte wordt door de hitte onbegaanbaar. De verteller trekt zich terug in het door de airco gekoelde huis, waar hij wacht op het omslagpunt: in het weer, in zijn carrière, in zijn huwelijk.

Uiteindelijk komt de regen, het puin, het instorten: de verwoesting van de straat door een enorm zinkgat en een overstroming van de villa. Een nieuwe fase wordt afgedwongen: er is geen wachten of verstoppen meer. Het is zogezegd het einde van de straat én van het huwelijk dat daar werd vormgegeven. Na de verwoesting kan er een nieuw leven worden gevormd, dit keer met een gedegen fundament.

In Het einde van de straat worden zowel het huwelijk als de ambitie van de verteller langzaam, laag voor laag, afgepeld. De jonge schilder is zoekende naar wie hij is in relatie tot de buitenwereld, naar wat zijn rol is: “Later die avond kijk ik hoe hij vakkundig de vaatwasser vult. En ik denk: misschien is dit tijdelijk – hij werkt hard en ik ben op zoek naar – ja, naar wat eigenlijk?”

Het is bijzonder knap hoe de schijnbare vernietiging van dit leven boven alles liefdevol aanvoelt: de hitte geeft in eerste instantie het beeld van een vakantiestemming in de villawijk, het maakt rustig en loom in plaats van alert. De crisis waarin het huwelijk verkeert leidt nooit tot scheldende tirades of andere lelijkheid, maar zet de relatie in een korte sluimerstand: Nicolas gaat voor zijn werk op reis en de verteller blijft alleen in het huis achter. De onrust sluimert zacht op de achtergrond en de tederheid, de aandacht voor kleine schoonheid, verdwijnt nooit. Het naderende onheil voelt nergens dramatisch. Alles gaat stuk op het moment dat het stuk moet: het dwingt een verandering af die noodzakelijk is voor de personages, en biedt bovendien een realistische voedingsbodem voor een nieuw en sterker begin.

Het geweld, de angst en het besef buiten de conventies vallen, zijn met zo’n lichte toets aangebracht dat ze het boek nergens zwaar maken

Ook de worstelingen met de homoseksuele relatie passeren op een kalme, trefzekere manier, vrij van sensatie: het geweld (de verteller is bij een bushokje in elkaar geslagen), de angst voor dat geweld (hand in hand lopen of niet) en het besef buiten de conventies vallen, zijn met zo’n lichte toets aangebracht dat ze subtiel en teder invoelbaar zijn en het boek nergens zwaar maken.

In de roman wordt herhaaldelijk gesteld dat mensen bewust bezig zijn met een houding aan te nemen. Het gaat over ongemak, onrust en de rituelen en zelfopgelegde regels om de dreiging van een oncontroleerbare situatie te sussen:

Ik dweil, met blote voeten in het water, het poetsen zal alles beter maken, het zal alles oplossen en hoe meer stof en gruis en dorre blaadjes, dode insecten, haar en droge aarde ik verwijder, hoe vaker ik de zakloze stofzuiger leegmaak, met elke emmer troebel water, kom ik dichter bij hem, bij zijn terugkeer. De schone lei, het onbeschreven blad. Ik kan alles zijn en wij kunnen alles worden.

De ingreep van de natuur die in haar extremiteit een kale eerlijkheid (alles is kapot) en daarmee een nulpunt afdwingt in het huwelijk, is een goede vondst.

De stijl van Tijssens versterkt de bijzondere subtiliteit van de inhoud. Die is opmerkzaam en bedachtzaam. De verteller beschouwt en overdenkt zijn leven, dat langzaam stilvalt. Hij onderneemt weinig en zit vaak in zijn hoofd, hij analyseert de omgeving liever dan dat hij er actief aan deelneemt. Tijdens een treinrit aanschouwt hij een echtpaar, waarbij hij fijnzinnig opmerkt: “Een ouder koppel zit recht tegenover elkaar, allebei met een krant en een rode balpen. Ze vullen kruiswoordraadsels in. Ze praten niet. Ze zoeken woorden voor de horizontale en verticale as, niet voor elkaar. Zij brengt geregeld de pen naar haar lippen, een oude gewoonte. Als kind kauwde ze op de achterkant van haar potloden, tot die vochtig waren en ze stukjes hout op haar tong voelde. Jaren later, op onbewaakte momenten, maakte ze nog steeds dezelfde beweging […].” Na een witregel besluit de verteller treffend: “Ze zijn uitgepraat of ze kunnen zonder taal alles zeggen wat ze willen.”

De taal is gewogen en Tijssens vertrouwt de lezer om de stilte zelf te interpreteren

Geregeld valt er een witregel, of bestaat de alinea uit één zin. De taal is gewogen en Tijssens vertrouwt de lezer om de stilte zelf te interpreteren. Hij geeft geen sluitende beschrijving van wat er precies gebeurt of duiding van wie er aan het woord is, maar hij laat de lezer ook niet in verwarring achter. De taal is speels (sommige hoofdstukken zijn volledig in kapitalen), raak en zo nu en dan ook humoristisch:

Kassa drie is nu ook geopend.

 Meteen zijn er wachtenden die achter mij stonden die zich op de vrije band storten. Iemand koopt twee flessen koolzaadolie en een pak rubberen handschoenen en ik stel mij daar geen vragen bij.

Ook toont Tijssens zich sterk in vergelijkingen, zoals: “[…] hoe de kleinste druppel angst je hele zijn overneemt, als een druppel kleurstof in een glas water”. En: “Zo gaat de zin omhoog als bij een kind dat een gedicht vanbuiten leerde en niet zeker weet of dit de juiste regel is.”

Op sommige momenten klinkt er in de roman een imaginaire stem van een makelaar die potentiële kopers een rondleiding geeft door de villa (waarvan het niet zeker is of ze daadwerkelijk te koop staat). Deze stem spreekt in kapitalen en laat op een bijzondere manier zien waar dit boek in de kern over gaat:

“NU ZULLEN WE DE PRODUCTIE LANGZAAMAAN TOT EEN HALT ZIEN KOMEN, OMDAT DE DRANG OM WERELD TE SCHEPPEN ONDERGESCHIKT RAAKT AAN DE DRANG OM EEN NEST TE BOUWEN, OM TE DOEN WAT HIJ VOOR ZICHZELF NOOIT MOGELIJK ACHTTE, WAT HEM ALTIJD AL, VAN KINDS AF AAN WERD ONTZEGD: ERGENS ECHT KUNNEN THUISKOMEN.”

Duidelijk wordt dat dit de verteller is die zichzelf toespreekt. Het is de kritiek vanuit het oogpunt van een toeschouwer, die stelt dat hij als kunstenaar niet optimaal tot werken komt (zijn productie zou tot een halt komen), omdat een thuis vinden uiteindelijk belangrijker is.

Alles wat de verteller wil is thuiskomen, in zichzelf, in zijn ambitie en in zijn relatie. Stille nette straten bieden niet noodzakelijk een gelukkig, geordend leven. De verteller (en zijn partner) hadden een crisis nodig om op de juiste plek te belanden. En dat blijkt uiteindelijk een eindje weg van het einde van de straat in een villawijk.

Angelo Tijssens, Het einde van de straat, Borgerhoff & Lamberigts, Gent, 2024, 244 p.

Femke Brockhus Keke Keukelaar

Femke Brockhus

Schrijfster

Foto: © Keke Keukelaar

Geef een reactie

Lees ook

		WP_Hook Object
(
    [callbacks] => Array
        (
            [10] => Array
                (
                    [00000000000029170000000000000000ywgc_custom_cart_product_image] => Array
                        (
                            [function] => Array
                                (
                                    [0] => YITH_YWGC_Cart_Checkout_Premium Object
                                        (
                                        )

                                    [1] => ywgc_custom_cart_product_image
                                )

                            [accepted_args] => 2
                        )

                    [spq_custom_data_cart_thumbnail] => Array
                        (
                            [function] => spq_custom_data_cart_thumbnail
                            [accepted_args] => 4
                        )

                )

        )

    [priorities:protected] => Array
        (
            [0] => 10
        )

    [iterations:WP_Hook:private] => Array
        (
        )

    [current_priority:WP_Hook:private] => Array
        (
        )

    [nesting_level:WP_Hook:private] => 0
    [doing_action:WP_Hook:private] => 
)