Een opmerkelijke advertentie van een fastfoodketen leidt bij historicus Elwin Hofman niet alleen tot een nieuwe culinaire sensatie, maar zet hem ook aan het denken over de plaats van erfgoed in onze samenleving.
De Belicatesse. Een Luikse wafel doormidden gesneden met daartussen een hamburger. Daarmee probeerde de Belgische fastfoodketen Quick me onlangs te verlekkeren. Quick beloofde met de snack een “unieke food mash-up tussen Belgische smaken”. Niet dat tenenkrommende mengsel van Engels en Nederlands trok mijn aandacht, maar wel de slogan die bij de advertentie hoorde: “erfgoed smaakt goed”. Als zelfs fastfoodketens erover beginnen, weet je dat er iets met erfgoed aan de hand is.
© Quick
De bekommernis om erfgoed is niets nieuws. Al sinds de Franse Revolutie zijn er inspanningen om de erfenis van het verleden te beschermen. Die beweging versterkte nog na het spoor van vernietiging dat de Eerste en Tweede Wereldoorlog trokken. In 1972 begon Unesco met haar lijst van ‘werelderfgoed’. Lange tijd lag de nadruk op erfgoed van bakstenen en mortel, maar na dertig jaar kwam ook “immaterieel erfgoed” op de radar van het toonaangevende instituut, zoals verhalen, rituelen en eetcultuur.
Rond het jaar 2000 barstte de erfgoedhype ook in de Lage Landen los. Optimisme over de toekomst verdween, maar het verleden leek houvast te bieden. Politici van allerhande signatuur namen gretig deel aan de drang naar erfgoed: in 2004 vaardigde Vlaanderen het eerste Erfgoeddecreet uit; in 2009 ontstond in Nederland de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed. Sindsdien stapelen de wetten, decreten en organisaties met erfgoed in hun naam zich op.
Voor historici was iets tot ergoed verklaren een acte van geloof, het versterkte vooroordelen en clichés in plaats van ze in vraag te stellen
“Erfgoed is van belang voor de toekomst van Vlaanderen,” zo luidde het in het Vlaams regeerakkoord van 2019, “voor het debat over identiteit en voor de zoektocht naar wat ons allen bindt”. Musea, archieven, documentatiecentra, heemkundige kringen: voortaan leek hun belang vooral te liggen in hun status als hoeders van erfgoed.
Erfgoed gaat om wat we uit het verleden willen behouden en waarderen. Dat verleden is natuurlijk ook waar historici zich om bekommeren. Aanvankelijk trokken historici hun neus op voor al het erfgoedgedoe. De Amerikaanse historicus David Lowenthal had het in 1996 smalend over een ‘heritage crusade’. Iets tot erfgoed verklaren was een akte van geloof; het versterkte vooroordelen en clichés in plaats van ze in vraag te stellen. Het ging om koesteren in plaats van kritisch bestuderen. Uit Lowenthals kritiek kwamen de zogeheten Critical Heritage Studies voort, een discipline die kritisch bevroeg wiens belangen erfgoed diende. In de Lage Landen kwam die discipline tot voor kort nauwelijks van de grond.
Erfgoed dreigt ook voor academici een fetisj te worden
De afgelopen tien jaar is ook de kijk van historici op het verleden veranderd. In de jaren negentig en nul was het mantra dat het verleden een ‘vreemd land’ was. Historici bestudeerden het verleden met een afstandelijke blik. Ze benadrukten dat het verleden voorbij was. Maar sinds ongeveer 2010 zijn we veel meer gaan waarderen dat het verleden blijft doorwerken in het heden. Het verleden is geen vreemd land meer; hoogstens een buurland. De hedendaagse geschiedbeoefenaar kijkt minder met afstand en meer met betrokkenheid naar het verleden. Tal van academische historici werken samen met de groepen wiens verleden ze onderzoeken en delen hun autoriteit met hen. En dat betekent dat erfgoed voor historici belangrijker is geworden. Erfgoed is het meest zichtbare overblijfsel van het verleden in het heden.
© Elwin Hofman
Dat merken we. Vorig jaar werden in Nederland nieuwe sectorplannen voor de geesteswetenschappen uitgevaardigd. Daarin staat ‘Cultureel Erfgoed & Identiteit’ als een van de twee interdisciplinaire thema’s waarin de komende jaren meer moet worden geïnvesteerd. In de afgelopen drie jaar richtten zowel de Universiteit Antwerpen, de KU Leuven als de Universiteit Gent een nieuwe opleiding ‘Erfgoedstudies’ in. De masteropleiding waarin ik zelf doceer, aan de Universiteit Utrecht, veranderde zijn naam vorig academiejaar van ‘Cultuurgeschiedenis van modern Europa’ naar ‘Cultuurgeschiedenis en Erfgoed’.
De controverses die erfgoed oproept staan centraal in veel van ons onderzoek en onderwijs. Maar de scherpte van de jaren negentig, toen het hele idee van erfgoed des duivels leek, is gemilderd. Meer dan voorheen gaat het er ook om banden met het erfgoedveld en met de samenleving te smeden (en studenten voor te bereiden op een baan in de erfgoedsector). Dat is wellicht een goede zaak. Samenwerken levert meer op dan roepen in de woestijn.
Maar erfgoed dreigt ook voor academici een fetisj te worden. Dat erg verschillende dingen – het digitaliseren van middeleeuwse stadsrekeningen en het vieren van sinterklaas, de conservatie van schilderijen van Van Gogh en deelname aan de vinkenzetting – nu samen onder de noemer ‘erfgoed’ vallen is niet per definitie een goede zaak. Historici en andere wetenschappers die de lokroep van het erfgoedveld horen moeten zich blijven afvragen hoe ze zich tot de hedendaagse erfgoedpolitiek willen verhouden.
Dat brengt me terug bij de reclame van Quick. Het hamburgerrestaurant heeft duidelijk door dat erfgoed in de lift zit. Het hoopt dat het ook zijn (commerciële) belangen kan dienen. Het versterkt tegelijk de idee dat erfgoed, in wat voor vorm dan ook, iets is om trots op te zijn. Als kritisch historicus moest ik dan ook de proef op de som nemen. Ik trok naar mijn meest nabijgelegen filiaal. Smaakt erfgoed goed? Stevig, fris en zoet, dat wel. Maar het miste knapperigheid. En achteraf viel het toch ook wat zwaar op de maag.