Context bij cultuur in Vlaanderen en Nederland

Publicaties

Context bij cultuur in Vlaanderen en Nederland

Emotie, please
0 Reacties
© Convertkit / Unsplash
© Convertkit / Unsplash © Convertkit / Unsplash
column Thomas Heerma van Voss
literatuur

Emotie, please

Een ongeïnformeerde podcastmaker stelt Thomas Heerma van Voss de meest persoonlijke vragen. In zijn drang om te behagen speelt de schrijver het spel mee. ‘Dit is privé, dacht ik, maar mijn mond was alweer geopend en de taal vond haar weg naar buiten.’

We hadden elkaar nog nooit ontmoet, maar de presentator begroette me als een oude vriend. Welkom in de podcaststudio! Goedlachs wees hij naar de stoel waar ik moest plaatsnemen. Koffie, thee? Nee, dan kunnen we beginnen. Daar ligt alvast een papier voor je klaar. “De rode lamp gaat aan, de opname starrrrrrrt.”

Dat papier bleek een soort bloemlezing te zijn van uitspraken die ik in eerdere interviews had gedaan. Of ik ze meteen even wilde voorlezen? De flarden die ik ooit in een logische context uitsprak klonken me nu, terwijl ik braaf gehoor gaf aan het verzoek, nogal fel in de oren.

Over mijn ouderlijk huis. Over mijn jeugd, wat ik als puber allemaal had gemist, dingen waarover ik me onmachtig voelde. Had ik dit allemaal werkelijk ooit beweerd? Ik viel kort stil, las toch maar de laatste paar zinnen, nam een grote slok water.

Na dit intro kondigde de presentator me aan met de mededeling dat ik voor De Correspondent schreef. Alsof daar mijn grootste prestatie in school, alsof ze na al die jaren eindelijk iemand van dat medium hadden binnengehengeld.

Mijn hemel, De Correspondent, in welke online uithoek hadden ze dit biografietje opgeduikeld?

Aarzelend verbeterde ik de presentator – ehm, tja, ik schreef tegenwoordig voor andere bladen, De Correspondent was iets van vroeger, ooit, ver weg.

Kwam ik nu pedant over? Moest ik zoiets juist feller zeggen?

De presentator knikte en zou dat het hele gesprek blijven doen. Ik had mijn zin nog niet afgemaakt of dat hoofd tegenover me ging alweer aanmoedigend op en neer, zoals een docent een verlegen leerling door een spreekbeurt probeert heen te loodsen.

Ik sprak over mijn recente verhalenbundel. Knik, knik, knik. Oeh, ja, eenzaamheid, ja, een jongen die naar Philadelphia reist, ja, de dunne lijn tussen een sympathiek en antipathiek hoofdpersonage, hmmmmmmmja, interessant.

De fictie – waar de presentator zo te zien weinig mee had – bleek een omweg naar de Gevoelens

Vervolgvragen bleven uit, ik begon te twijfelen of hij de titel van mijn bundel kende, behalve heel enthousiast bleek de presentator ook bijzonder ongeïnformeerd. Wel begon hij tamelijk onverhoeds over een recensie die in een krant was gepubliceerd. “Daar staat dat dit je beste boek is! Wow. Hoe vóélt dat?”

Er was alweer genoeg over de inhoud gepraat. De fictie – waar de presentator zo te zien weinig mee had – bleek een omweg naar de Gevoelens. Knik, knik, emotie please. In een poging bescheiden te blijven mompelde ik iets algemeens – ach, ja, één recensie, niet te veel waarde aan hechten – maar mijn reactie klonk niet heel sprankelend. Ik probeerde het gesprek terug naar mijn verhalen te sturen, knik, oké, knik.

Toen drukte de presentator op een knop en klonk er een felle piep.

Een robotstem leidde een rubriek in. Mechanische zinnen over de moeilijkste tijd in je leven. De presentator glimlachte naar me. Namen en rugnummers graag, Thomas – waar, wanneer, hoe. En welk gevoel hoorde daarbij?

Er viel een korte stilte.

Ik zei dat mijn vader recent was gestorven. Ook dat wist de presentator niet, ik wilde er ook helemaal niet over praten, waarom bracht ik het ter sprake? Toch bleef ik doorpraten. Ter plaatse raakte ik ineens ontzettend vermoeid van mijn drang om te behagen, om met interessante antwoorden te komen. Zulke persoonlijke snippers moest een interviewer toch ook verdienen? Louis van Gaal heeft het deze weken steeds over leveren, zijn spelers moeten leveren, hij moet leveren, en ik kreeg het idee dat ik sputterend iets vergelijkbaars probeerde, daar in dat warme hok in Hilversum.

Ik slikte mijn oprispende verontwaardigde wedervragen in – waarom nodig je me uit als je geen letter van me hebt gelezen, wat wil je uit een gesprek halen als je me niet eens voor de vorm even googelt – en speelde zo goed mogelijk mee. Ik bleef elke stilte verdrijven, gooide er af en toe ook maar een glimlach tegenaan. Lange, ietwat zwalkende antwoorden verlieten intussen mijn mond, zinnen die keurig op hun pootjes landden maar toch geen werkelijk effect leken te hebben.

Knik, knik, knik, knop, bliep – ha, daar is alweer onze rubriek over liefde. In welk stadium van de liefde ik me bevond?

De presentator keek me hoopvol aan. Die vaste indeling in rubrieken leek hem vrijheid te geven om zonder bruggetje of logische aanleiding de meest persoonlijke vragen te stellen.

Dit is privé, dacht ik als eerste, maar mijn mond was alweer geopend en de tegemoetkomende taal vond haar weg naar buiten.

Mijn gedachten versprongen naar een tuinfeestje waar ik was, deze zomer. De paar aanwezige schrijvers hadden zich – toeval? instinct? – in een kringetje verzameld en het gesprek belandde op interviews. Lachend probeerde men elkaar te overtreffen, wie had de gênantste anekdote? “Oef, die ene keer dat ik in een boekhandel in Oss zou worden geïnterviewd en zelf mensen op straat moest werven”, hoorde ik.

Een schrijver was onlangs tweeënhalf uur naar een bibliotheek gereden waar de organisator haar opwachtte met de zin: “Er heeft zich niemand opgegeven. Gek, bij Van Dis vorige week was het ontzettend vol.” Een andere schrijver zei dat toen ze jaren terug het Boekenweekgeschenk had geschreven een interviewer tegenover haar plaatsnam die geen idee had wie ze was, en dat luisteraars in de boekhandel bedankten voor haar boek – ook al was het gratis.

De vraag die niemand stelde, en die onuitgesproken in mijn hoofd bleef zitten, was natuurlijk voor wie dit hele spel werd gespeeld

De vraag die niemand stelde, en die ook in die studio in Hilversum onuitgesproken in mijn hoofd bleef zitten, was natuurlijk voor wie dit hele spel werd gespeeld. Ja, de oorzaken zijn aan te wijzen, mensen doen mee aan zulke gesprekken omdat in de cultuurwereld iedereen moet happen naar steeds minder zuurstof, ik ging ook naar deze studio simpelweg omdat ik weinig te kiezen had, omdat mijn plek anders zo zou worden ingevuld door iemand anders, en uiteraard, er is weinig geld voor de voorbereiding van een interviewer. En toch, dacht ik: krimpt dit alles op deze manier niet onvermijdelijk nog verder?

Knik, knik, knop, knip, knop – ik lette even niet op en er werd een bandje afgespeeld van een vriend, die ze kennelijk bij wijze van gratis interim-redacteur hadden benaderd om een audiobericht over mijn schrijfwerk in te spreken.

Even later lazen robotstemmen matig interessante tweets over mij voor.

Ook hierbij: driftig geknik. Het gesprek sleepte zich tot het einde, de presentator gooide nog een paar muntjes in de machine, maar mijn geratel leek hem steeds minder te bereiken. Misschien dwaalden zijn gedachten wel af naar de gast die hier morgen zou aanschuiven, die in dezelfde mal zou worden geperst.

“En, wat heb je meegenomen?”

God, dat was waar ook, per mail was me van tevoren gevraagd of ik een voorwerp wilde achterlaten en een ander voorwerp uit de studio wilde meenemen; ruilhandel tussen de gasten. Uit mijn rugzak griste ik het boekje waar ik zojuist in de trein aan begonnen was en dat ik eigenlijk nog wilde uitlezen. In plaats daarvan nam ik maar een essay van een eeuw geleden mee, in een nieuwe editie verschenen, met een voorwoord van Bas Heijne dat “inleidend essay” heette en dat even lang was als het betreffende essay zelf.

Knik, knik, knik, nog een piep, het was voorbij.

Ik stond al op de gang toen er toch nog een vraag kwam: een fotootje, de presentator en ik, voor op de socials?

Klik, klik.

Grijnzend werden we vastgelegd.

Bedankt, was een heel mooi gesprek, tot vermoedelijk nooit meer. Vergeet je de reiskosten niet te declareren?

Ik dacht aan de andere schrijvers die ook zulke interviews hielden, ik probeerde me voor te stellen hoe die erbij zaten, in de interviewstoel, in de trein terug

Daar ging ik, we hadden niets meer te bespreken, ik was verwerkt.

In de trein terug las ik niets, geen tweet, geen letter van Bas Heijne. Ik staarde naar buiten terwijl ik naar Hilversum boemelde. Wachten, overstappen, weer wachten. Ik probeerde na te gaan wat het laatste was wat ik ooit voor De Correspondent schreef – een ietwat niksig interview als ik me niet vergis, met drie Amsterdamse rappers. De hoofdredactie had er een bizar ronkende titel boven gezet, iets met stemmen van een generatie, een kreet die het stuk geenszins waarmaakte.

Had ik destijds tegen de hoofdredactie wel weerstand geboden? Ik dacht aan het tuinfeestje, aan de andere schrijvers die ook zulke interviews hielden en vergelijkbare tochtjes maakten, ik probeerde me voor te stellen hoe die erbij zaten, in de interviewstoel, in de trein terug.

‘s Avonds kreeg ik een bericht van mijn vriendin. “Interessant!” Erna zag ik haar minutenlang typen, toen volgde het tweede bericht: “Vind ‘t ook altijd gek om je zo te horen! Dat je dan zoveel meer zegt dan gewoonlijk. En ik je dan via de radio beter leer kennen dan als we samen zijn.”

Thomas Heerma van Voss

Terreinverlies

Een dikke pot inkt

Aanmelden

Registreer je of meld je aan om een artikel te lezen of te kopen.

Sorry

Je bezoekt deze website via een openbaar account.
Je kunt alle artikelen lezen, maar geen producten kopen.

Belangrijk om weten


Bij aankoop van een abonnement geef je toestemming voor een automatische herabonnering. Je kunt dit op elk moment stopzetten door contact op te nemen met emma.reynaert@onserfdeel.be.