Deel artikel

literatuur recensie

Een schaamteloze staat van zijn: ‘Oersoep’ van Bregje Hofstede

30 oktober 2023 4 min. leestijd

Het wemelt van de prachtige formuleringen, rake observaties en rijke ideeën over taal, liefde, schrijverschap en ouderschap in de derde roman van Bregje Hofstede. Oersoep is een zoektocht naar de juiste taal, waarin de intiemste momenten en een mystieke beleving langskomen.

“Het probleem als je niemand kunt aanraken is dat je zelf ook niet meer aan jezelf komt, dat je stilvalt en verstijft.” Deze zin legt treffend de kern bloot van Oersoep, de nieuwe roman van Bregje Hofstede (1988). In deze roman raakt de hoofdpersoon (gelijkend op de auteur zelf) tijdens haar bevalling los van zichzelf. Het blijkt bijzonder moeilijk om weer bij zichzelf te komen: als moeder en partner is het al te makkelijk om te verdwijnen in een ander. Ze moet opnieuw haar eigen contouren ontdekken, door af te tasten waar anderen eindigen en zijzelf begint.

In een lange, haperende gedachtestroom (de tekst moet soms een moment stilvallen of even uiteenvallen door de weeën) maken we de bevalling mee. Hier ontstaat een constante wisselwerking tussen het fysieke en het geestelijke, de verteller wordt in en uit haar lijf getrokken, van haar baarmoeder, naar haar hoofd, naar een ander universum en weer terug:

Zeeziek word ik hiervan, het klotst en golft maar, zulke hoge golven heb ik nog nooit meegemaakt, o daar komt er eeeeeeh eeh eh
Alsof
Alsof de oceaan mijn ingewanden meesleurt in het springtij.
De Atlantische oceaan, niet de stille.

De radeloze ontbering van een barend lichaam wordt zowel inhoudelijk als in de vorm invoelbaar gemaakt: de letters schieten de zin uit, tuimelen over de bladzijde naar beneden, of worden de bladzijden lang herhaalde uitspraak “Dit kan niet”, om steeds verder te vervagen. De machteloosheid van het proces is geduid in de constatering “[…] dat ik steeds opnieuw word stukgeknepen door mijn eigen lijf”. Dat ze mogelijk niet kan terugkeren naar wie ze was voor deze bizarre reis (“Misschien kom ik nooit terug”), lijkt dan ook een terechte twijfel.

Tijdens het baren komt er een bijzondere beleving van de werkelijkheid tot stand: het bewustzijn van de verteller lijkt niet langer meer besloten te liggen in haarzelf, maar waaiert uit over de hele ruimte. Ruimte en tijd volgen andere wetten en taal wordt ontoereikend om hier woorden aan te geven: “Bij die plek zonder tijd die de woonkamer wegduwde. Taal is niet gemaakt voor die plek.”

De beleving doet mystiek aan. Niet geheel toevallig wordt een deel van de roman gevormd door een brief aan de inmiddels overleden vriendin Hade (afgeleid van Hadewijch, naar de dertiende-eeuwse dichteres en mystica). Deze terugblik, waarin we Hade als hechte vriendin in wording leren kennen en lezen over een ontluikende passie voor rugby, vormt een kleine geschiedenis van begeerte. Het wordt duidelijk dat in de verteller al langer de behoefte bestaat om een prangende honger te stillen, zoals Hadewijch de impact omschrijft die een aanraking van de ander op haar heeft: “zo goed dat het niet vol te houden is, zo goed dat ze wegsmelt en er niets van haar overblijft.”

De zoektocht naar de juiste taal blijft voortduren in het nieuwe leven als ouders dat de verteller en haar vriend Warre moeten ontdekken. Wanneer er van alles stokt in de communicatie (“Jezus. Communiceer jij alleen per roman?”), kan het lichaam op een andere manier spreken: door middel van seks. In de lust en liefde die de verteller voor Warre voelt, domineert een sterke behoefte om zich over te geven, om machteloos te worden “overgenomen”. Onder deze herhaaldelijke, rauwe overgave gloort de wens om zichzelf te verliezen: “Wat ik haat is misschien niet zozeer mezelf als het zelf. Het afgesloten zijn.” Schijnbaar ongefilterd wordt dit verlies van het zelf beschreven, waarin pijn én genot tot stand komen.

Zonder enige schroom komen de intiemste momenten lang

Zonder enige schroom komen zo de intiemste momenten langs, zoals wanneer de baby uit haar borst drinkt, terwijl ze haar partner aanmoedigt om haar vanachter te penetreren. Ook eet ze eens uitgekotste patat uit zijn schaamhaar (“rossig nestje”) nadat ze hem tot achter in haar keel bevredigt, en likt ze genoeglijk aan zijn oksels. Ze vertaalt haar gevoel voor Warre veelvuldig naar de fysieke, seksuele daad: “Mijn lichaam moest hem helemaal uitdrinken, die kelk die opdook uit de plooien van zijn balzak.”

Taal is een motief dat niet alleen het volwassen onvermogen blootlegt om de wereld om zich heen te doorgronden, maar ook het onvermogen van een klein kind dat de wereld nog in taal moet leren vatten. Een van de grootste verschillen tussen kind en volwassene, stelt de verteller, is de onmetelijke schoonheid van de verrassing: dat de werkelijkheid nog geen voorspelbare omgeving is geworden die werkt in patronen van oorzaak en gevolg, maar dat iedere afzonderlijke gebeurtenis met een poëtische intensiteit beleefd kan worden:

Maar na een tijdje stopt dat gevoel dat alles kan gebeuren en kun je gaan geloven dat je het allemaal begrepen hebt, en de enige taal waarin nog wordt gesproken over ontdekkingen is die van de kansdichtheid, de normaalverdeling, het significante verschil van cijfers achter komma’s, en als je hypothese typt maakt de spellingcorrectie daar automatisch hypotheek van. En dat vond ik normaal.

Opvallend is de schaamteloosheid waarmee Hofstede schaduwzijden en diepe verlangens weet bloot te leggen

Oersoep schetst het prille gezinsleven in een tochtig huis in een klein Frans dorpje, hoe het kindje van een baby in een peuter verandert en hoe de verteller zich voortdurend verhoudt tot haar moederrol, de bevalling en wie zij voor zichzelf is. Door het bijwonen van psychedelische ceremonies lijkt ze de surrealistische ervaring van de bevalling, de unieke verruiming van het bewustzijn, opnieuw op te zoeken. Uiteindelijk besluiten ze terug te verhuizen naar een appartement in Nederland.

Het wemelt in Oersoep van de prachtige formuleringen, rake observaties en rijke ideeën over taal, liefde, schrijverschap en ouderschap. Hofstede laat een vrijheid in haar taal zien, in de soms haperende vorm, de neologismen als “fonkelvoelen”, “gedachteverkrachter”, “ontaal”, en de schaamteloosheid waarmee ze schaduwzijden en diepe verlangens weet bloot te leggen. In deze roman gaat ze diep. Oersoep is te lezen als een staat van zijn, een samensmelten met een partner, een kind en een nieuw leven. Dit vraagt een verlies van het zelf, dat dreigt te verdwijnen in een basaal systeem van behoeftes vervullen. Hoe hier uiteindelijk een ijzersterk personage uit naar voren komt, is een indrukwekkende prestatie.

Bregje Hofstede, Oersoep, Das Mag, Amsterdam, 2023, 214 p.

Femke Brockhus Keke Keukelaar

Femke Brockhus

Schrijfster

Foto: © Keke Keukelaar

Reacties

Reacties zijn gesloten.

Lees ook

		WP_Hook Object
(
    [callbacks] => Array
        (
            [10] => Array
                (
                    [00000000000029120000000000000000ywgc_custom_cart_product_image] => Array
                        (
                            [function] => Array
                                (
                                    [0] => YITH_YWGC_Cart_Checkout_Premium Object
                                        (
                                        )

                                    [1] => ywgc_custom_cart_product_image
                                )

                            [accepted_args] => 2
                        )

                    [spq_custom_data_cart_thumbnail] => Array
                        (
                            [function] => spq_custom_data_cart_thumbnail
                            [accepted_args] => 4
                        )

                )

        )

    [priorities:protected] => Array
        (
            [0] => 10
        )

    [iterations:WP_Hook:private] => Array
        (
        )

    [current_priority:WP_Hook:private] => Array
        (
        )

    [nesting_level:WP_Hook:private] => 0
    [doing_action:WP_Hook:private] => 
)