Deel artikel

Lees de hele reeks
literatuur column

‘Een natuurtalent, was ik ooit in mijn leven zo genoemd?’

16 maart 2021 4 min. leestijd Thomas Heerma van Voss

Voor opnames bij een online schrijfworkshop mag Thomas Heerma van Voss nog eens de deur uit. ‘Iedere paar minuten kwam een nieuw compliment naar me toe gedwarreld. Ik kan het niet ontkennen, ik was gevleid.’

Voor het eerst in tijden had ik weer een valide reden om de trein te nemen, want in het Literatuurmuseum in Den Haag werd een workshop gefilmd en ergens in die kantoortjes boven het museum was besloten dat ik een geschikte workshopdocent zou zijn.

Daar ging ik, in een verder lege coupé Amsterdam uit. De schrijver die eindelijk weer een dagje op stap mocht, die vandaag niets hoefde te verzinnen of typen maar slechts hoefde te praten.

Zoals bekend kan bijna geen schrijver van uitsluitend boekverkoop leven. Om de boeken heen dient te worden voorgelezen, er moeten interviews gegeven worden en anekdotes worden gereproduceerd, als het er enigszins in zit brengt een uitgever je het liefst hoogstpersoonlijk naar de tv-studio waar je in een paar minuten een vergeten kunstenaar mag bewonderen. Eerder merkte ik op deze plaats al op dat het verschil tussen de schrijver en de entertainer soms minimaal is, en ik krijg de indruk dat dit verschil sinds ik dat schreef alleen nog maar kleiner is geworden.

Het Literatuurmuseum was uiteraard gesloten. Door een zijingang werd ik naar binnen geleid. Een lege gang, lege trappen, lege zalen. Zoals altijd wanneer ik hier was, wilde ik het liefst vrijelijk door de ruimtes dwalen, langs die imposante verzameling van handgeschreven brieven en manuscripten, langs al die literaire historie die hier op een paar etages was samengebracht (de trombone van Hotz! De stofzuiger van Vestdijk!).

De camera’s stonden al klaar. Ik kreeg een microfoontje opgeplakt door de uiterst vriendelijke regisseur en ik moest gaan zitten aan een lege vergadertafel. Voor mijn neus lag een stapel oude typoscripten, mijn stoel werd door twee felle lampen verlicht. Het idee was helder: in een filmpje van veertig minuten zou ik me richten tot een onspecifieke groep middelbare scholieren, die ik aanspoorde om drie schrijfopdrachten te doen. Om de aandacht zo veel mogelijk vast te houden zou alles straks vlot gemonteerd worden, met veel locatiewisselingen en tussenshots. “We beginnen met de derde schrijfopdracht”, kreeg ik van achter de camera te horen. “Laten we maar gewoon beginnen en kijken hoe het gaat.”

Half improviserend en lichtjes zwetend stak ik van wal. Van tevoren had ik steekwoorden opgeschreven, maar omdat ik nu de camera in moest kijken, negeerde ik mijn aantekeningen.

Toch kwamen de woorden betrekkelijk soepel mijn mond uit. Ik benadrukte het belang van een goede openingszin, las voor uit het door Mulisch zelf geredigeerde manuscript van Voer voor psychologen, vroeg de leerlingen zelf aan een verhaaltje te beginnen.

“Geweldig”, kreeg ik van achter de camera te horen. “Echt goed en helder. Je bent een natuurtalent.”

Ik kan het niet ontkennen, ik was gevleid. Mijn schouders zakten iets omlaag en het zweten hield zowaar op. Een natuurtalent, een natuurtalent, was ik ooit in mijn leven zo genoemd?

Toch moest de opname opnieuw. “Voor de zekerheid.” En daarna ook een derde en vierde take. Ik wist niet meer wat ik precies had gezegd dus was vooral bezig mijn zinnen van de eerste keer hardop terug te halen.

Toen ik het had over “associëren” werd de opname onderbroken: dat woord werd te moeilijk geacht voor middelbare scholieren. Later op de dag gebeurde hetzelfde toen ik het had over een “manuscript”, een “cliché” en “redactie”.

Uiteindelijk waren we anderhalf uur bezig met het vastleggen van deze ene simpele schrijfoefening, wat me lang leek voor een natuurtalent. Toch bleef de regisseur opvallend positief, “heel goed”, “hartstikke fijn” – iedere paar minuten kwam een nieuw compliment naar me toe gedwarreld, ook toen we ons naar andere ruimtes in het Literatuurmuseum verplaatsten voor de andere schrijfoefeningen.

In het uitgestorven museumcafé introduceerde ik mezelf (“vergeet het museum niet te noemen”, zei een medewerker van het museum) en had ik vier takes nodig om de onzichtbare leerlingen een oefening uit te leggen over het beschrijven van grote gevoelens. “Vermijd voorspelbare zinnen”, zei ik, al had ik op datzelfde moment het idee dat ik mijn eigen voorschrift negeerde, ik vond dit een nogal voorspelbare oefening.

Onder toeziend oog van Frans Kellendonk en Jules Deelder – hun gezichten in grove halen geschilderd – benadrukte ik het belang van een goede, levendige decoromschrijving, het sprekende detail. “Je moet altijd weten waar je personages zich bevinden.”

Weer klonken er complimenten van achter de camera, hoewel de opnames inmiddels flink uitliepen.

Er moesten ook tussenshots gemaakt worden, voor wanneer de leerlingen tijdens mijn workshop aan het schrijven waren. Peinzend diende ik heen en weer te lopen voor een boekenkast, nergens naartoe. Ik moest een wc in- en uitstappen, een naslagwerk openslaan, doen alsof ik schreef, en door het intrigerende, raamloze museumarchief dwalen langs ladekasten en dozen, eindeloos veel dozen.

“Hartstikke goed”, kreeg ik te horen nadat ik een lade had opgetrokken.

Hoe ik door een gangetje liep was “naturel en sterk”.

Complimenten die de eerdere lof devalueerden. En terwijl ik door dat museum heen en weer bleef lopen, zogenaamd denkend aan schrijfsels maar in werkelijkheid bezig met allesbehalve mijn schrijven, kwamen fantasieën van jaren terug bovendrijven. Jeugddromen eigenlijk, nooit concreet geworden en daardoor vrijwel vergeten: dat ik ooit in films zou spelen, niet als ster maar als stille, belangrijke bijrol. Veelbetekenende blikken, een paar stevige oneliners. Mijn ex zei ook weleens dat ik dat goed kon, acteren. Maar verder dan een fantasie ben ik nooit gekomen, ik heb niet eens getest of ik het talent had, ik durfde niet – misschien is dat gebrek aan durf op zich al een gebrek aan talent.

Dichterbij dan dit zou ik nooit bij die dromen komen, besefte ik. Eigenlijk speelde ik een schrijver, omgeven door al die stapels papier, door alles wat was overgebleven van decennia aan andere schrijvers.

Eenmaal in de trein terug was ik uitgeteld, te moe om nog werk te doen.

Terug in Amsterdam vroeg een vriendin die ook filmpjes maakt hoe het geweest was.

“Ze zeiden dat ik een natuurtalent ben.”

“Ah, ja, dat zeg ik ook weleens als ik een nieuw iemand voor de camera heb, vooral bij onzekere types. Om ze gerust te stellen.”

Reacties

Reacties zijn gesloten.

Gerelateerde artikelen

		WP_Hook Object
(
    [callbacks] => Array
        (
            [10] => Array
                (
                    [0000000000002a860000000000000000ywgc_custom_cart_product_image] => Array
                        (
                            [function] => Array
                                (
                                    [0] => YITH_YWGC_Cart_Checkout_Premium Object
                                        (
                                        )

                                    [1] => ywgc_custom_cart_product_image
                                )

                            [accepted_args] => 2
                        )

                    [spq_custom_data_cart_thumbnail] => Array
                        (
                            [function] => spq_custom_data_cart_thumbnail
                            [accepted_args] => 4
                        )

                )

        )

    [priorities:protected] => Array
        (
            [0] => 10
        )

    [iterations:WP_Hook:private] => Array
        (
        )

    [current_priority:WP_Hook:private] => Array
        (
        )

    [nesting_level:WP_Hook:private] => 0
    [doing_action:WP_Hook:private] => 
)