Een jeugd vol rauwe, lijfelijke herinneringen: ‘Autobiografie van mijn lichaam’ van Lize Spit
In haar eerste non-fictieboek graaft Lize Spit haar jeugdherinneringen op. Op extreem intieme en openhartige wijze vertelt ze de geschiedenis van haar lichaam en van haar lastige relatie met haar ouders – in de hoop op toenadering met die laatsten.
Na Het smelt (2015) en Ik ben er niet (2020) – allebei psychologische romans – kreeg Lize Spit (1988) vaak de vraag in welke mate haar boeken autobiografisch waren en in hoeverre ze met haar eigen jeugd overlapten. Autobiografie van mijn lichaam lijkt een antwoord op die vragen. Spits eerste non-fictieboek is autobiografisch van insteek: naar aanleiding van haar moeders diagnose – terminale slokdarmkanker – gaat ze in op haar jeugd en haar relatie met haar ouders.

© Daniil Lavrovski
In moederboeken is er vaak een toenaderingspoging waarbij de schrijver een zekere afstand tot de moeder probeert te overbruggen, vaak nadat zij is overleden. Meestal gaat die poging gepaard met het besef dat de moeder een individu is dat zelfs door haar kind nooit helemaal gekend kan worden.
In Spits moederboek is die afstand nog sterker voelbaar. Het aankomende verlies benadrukt de stilte die tussen moeder en dochter heerst. Spit vraagt zich af: “Zijn er ouders die makkelijker te verliezen zijn dan andere? Heb ik zulke ouders, omdat ik niet echt een goede band met ze heb?” Tegelijk lijkt juist dat gebrek aan een band de wens te verhevigen om de afstand tot de moeder te verkleinen. “We moeten beginnen te praten met elkaar, volgens mij hebben wij nog nooit eens gewoon eerlijk met elkaar gepraat”, besluit Spit nadat haar moeder haar via de mail op de hoogte heeft gebracht van haar ziekte.
Na jaren van zwijgen met de ongeneeslijk zieke moeder gaan praten blijkt niet gemakkelijk. Daarom richt Spit zich eerst tot haar eigen lichaam
Maar na jaren van zwijgen plots met de moeder gaan praten blijkt – ondanks de tijdsdruk van het nakende overlijden – nog niet zo gemakkelijk. Daarom richt Spit zich eerst tot haar eigen lichaam. Door dat lijf te onderzoeken, kan ze de herinneringen uit haar kindertijd aanboren en haar onveilige jeugd proberen te verwerken. De noodzaak daarvan is duidelijk: “Er zitten allemaal kinderen met opgerolde herinneringen in me die met de vuisten roffelen tegen het strakke vlies van dit volwassenenlijf.”
In het opschrijven van haar lichamelijke herinneringen is Spit extreem eerlijk, tot in de intiemste details zet ze de geschiedenis van haar lijf uiteen. Dat kun je als een subversieve daad zien: gezien het een vrouwenlichaam betreft, komen bijvoorbeeld de eerste ongesteldheid en seksuele ervaringen aan bod – zaken waar je in onze literatuur niet zo vaak over leest en die nog vaak op weerstand botsen. De kwetsbaarheid waarmee Spit haar lichaam tentoonstelt en het fysieke ongemak dat ze beschrijft, raken de lezer. Zoals haar thuissituatie instabiel en onveilig was, is ook haar lichaam geen toevluchtsoord maar eerder iets wat zich tegen haar keert – of iets waar zij zich tegen keert. Spit voelt een sterke scheiding tussen lichaam en geest, waarbij ze “het liefst zou willen blijven snijden, tot enkel [haar] hoofd overblijft”.
Toch hangen lichaam en geest met elkaar samen: Spits ongelukkige jeugdjaren komen ook fysiek tot uiting. Onder de blootgelegde geschiedenis van haar lichaam ligt een diepere laag, een psychologische laag waarin Spit zich zo mogelijk nog naakter toont dan in haar lichamelijke beschrijvingen. In de dagboekfragmenten uit haar vroege jeugd, toen Spit ongeveer tien jaar oud was, grijpen niet alleen de vele uitingen van fysiek ongemak aan. Wat vooral bijblijft, is Spits bewijsdrang en haar extreme hechting aan alles en iedereen, zoals aan huisdieren die maar blijven overlijden, aan juffen die met zwangerschapsverlof gaan, aan kampleiders. Iedereen wordt gemist omdat “kinderen bij gebrek aan stevige hechting binnen het gezin (…) zich vastgrijpen aan alles wat ze buiten het gezin (…) kunnen vinden”.
Waarom Spit zich thuis lastig kon hechten wordt duidelijk uit de beschrijvingen van de giftige relatie tussen haar ouders en de schaduw die haar moeders alcoholisme over het gezin werpt. In een poging dichter tot haar moeder te komen bespreekt Spit ook eerlijk haar eigen copingmechanismen (waaronder schrijven), want “dan zouden de gelijkenissen (…) opvallen”. Zodoende is alcohol drinken ook voor Spit “de ultieme toenadering tot [haar moeders] lichaam”.
In de openhartige beschrijvingen van haar eigen verslavingen schemert een zeker begrip door van Spit voor haar moeder
In haar openhartige beschrijvingen van haar copingstijlen en verslavingen schemert dan ook een zeker begrip door van de dochter voor haar moeder. Het pijnlijke proces van een groeiende verslaving, waarbij de vrije keuze van de verslaafde weggenomen wordt, beschrijft Spit als een lichamelijke ziekte – iets wat ze als diabetespatiënt ook met haar eigen lichaam ervaart. Tegelijk is er het blijvende effect van haar moeders verslaving op Spit: haar obsessieve tellen en controleren van wat mensen drinken, het altijd alert zijn op mogelijke uitgangen in een ruimte, haar wantrouwen naar mensen toe.
Als Spits moeder overlijdt, is de toenadering dan ook niet volledig gelukt. Hoewel ze wel een zekere rust voelt, denkt Spit nog altijd soms: “Wie is deze vrouw in godsnaam. Van alle mensen die ik ken, is zij diegene die ik het minst begrijp.” In een taal vol vergelijkingen blijft Spit daarom tot op het laatst naar duiding zoeken, gedreven door het eerdergenoemde gevoel van noodzaak. Maar dat gevoel zorgt er ook voor dat de hoeveelheid intieme, lichamelijke details en herinneringen zo groot is dat je er als lezer in verzwelgt. Welke herinneringen, tussen alle andere die getoond worden, benaderen nu echt datgene waar Spit bij wil komen of wat ze wil overbrengen?
Je kunt je ook afvragen in hoeverre het individuele verhaal in Autobiografie van een lichaam een universeel verhaal kan zijn. In haar toch wel omvangrijke boek (bijna vierhonderd pagina’s) verwijst Spit bijvoorbeeld nooit naar de ervaringen van andere schrijvers, kunstenaars of filosofen om haar herinneringen in een bredere context te plaatsen en zo op de proef te stellen.

Tegelijk werken de intieme lichamelijke herinneringen en de bewonderenswaardig eerlijke inkijk in de psychologische toestand van haar en haar ouders wel degelijk binnen de context van dit persoonlijke moederboek, dat tegelijk een onderzoek vormt naar Spits eigen jeugd. Spit laat goed zien dat een lastige band met een ouder niet plotsklaps verbetert als die ouder ongeneeslijk ziek wordt, maar neemt juist de factoren die de band met de ouder lastig maken onder de loep.
Het zwijgen doorbreken en de band met haar moeder herstellen mogen dan wel niet helemaal gelukt zijn, de manier waarop Spit vragen oproept over ouder-kindrelaties en de gevolgen daarvan op iemands zelfbeeld is dat wel.
Lize Spit, Autobiografie van mijn lichaam, Das Mag, Amsterdam, 2024, 389 p.
Geef een reactie
Je moet ingelogd zijn op om een reactie te plaatsen.