Een hoopvol teken: Stedelijk Museum Amsterdam toont moderne Surinaamse kunst
De tentoonstelling Surinaamse School in het Stedelijk Museum in Amsterdam is een mooie gelegenheid om de moderne kunst uit Suriname eens van naderbij te bekijken. Kunsthistoricus Paul Faber praat ons in vogelvlucht bij over de belangrijkste artiesten en stromingen. Tegelijk geeft hij zijn mening over deze expo: ondanks de soms merkwaardige keuzes valt er in elke zaal te genieten van bijzondere werken. Nog tot 11 juli te zien.
Al op 12 december 2020 opende in Amsterdam Surinaamse School – Schilderkunst van Paramaribo tot Amsterdam. Niet veel later moest deze tentoonstelling over Surinaamse kunst alweer dicht, een droevig corona-lot dat het Stedelijk Museum deelde met de andere culturele instellingen in Nederland. Gelukkig zijn de deuren van deze expo intussen heropend: nog tot en met 11 juli kan de kunstliefhebber zijn of haar nieuwsgierigheid bevredigen.
Terechte nieuwsgierigheid, want er zijn de afgelopen tijd niet heel veel kansen geweest om Surinaamse kunst te zien. Tot 1975, toen deze Nederlandse ex-kolonie onafhankelijk werd, waren er met enige regelmaat tentoonstellingen en studeerden of woonden en werkten er altijd wel kunstenaars in Nederland. Maar de onafhankelijkheid veroorzaakte een waterscheiding: sommige kunstenaars kozen voor een bestaan in Nederland, anderen kozen juist voor het verse vaderland.
© collectie René Tosari
Met een staatsgreep in 1980 en de beruchte decembermoorden in 1982 drong de wig dieper de samenleving in. Verschillende kunstenaars, verzamelaars en intellectuelen ontvluchtten het land, toonaangevende kunstenaars-docenten als Jules Chin A Foeng (1983) en Nola Hatterman (1984) overleden, anderen zochten taai hun eigen weg.
Pas in de jaren 1990 ontstond er weer toenadering tussen de jonge republiek en het oude moederland. Dat leidde tot een grote overzichtstentoonstelling in 1995: Twintig jaar beeldende kunst in Suriname toonde werk dat tussen 1975 en 1995 in Suriname was gemaakt, en was allereerst in het Surinaams Museum in Paramaribo te zien. Vervolgens ging de expositie met enkele aanvullingen in 1996 naar het Stedelijk Museum in Amsterdam. Pas een kwarteeuw later is er een vervolg gekomen: eind 2019, begin 2020 met De Grote Suriname Tentoonstelling in de Amsterdamse Nieuwe Kerk, al was moderne kunst daar slechts een onderdeel van een brede tentoonstelling over de Surinaamse (cultuur)geschiedenis. En nu dus met Surinaamse School.
Deze expo in het Stedelijk Museum is geen chronologisch vervolg: de huidige tentoonstelling gaat juist verder terug in de tijd en probeert de wortels van de moderne kunst in Suriname dieper uit te graven. De oudste werken stammen uit het begin van de twintigste eeuw, en het recentste werk stamt uit 1991, al leggen de tentoonstellingsmakers de scheidslijn rond 1984-1985 (nadien richten de kunstenaars zich veel maar op de Caribische en Latijns-Amerikaanse wereld). Ook kijkt deze tentoonstelling niet alleen naar de kunstwereld in Suriname zelf, maar in algemene zin naar Surinaamse kunst, met werk van kunstenaars die in Suriname zijn geboren en/of actief zijn, als van Surinaams-Nederlandse kunstenaars die in Nederland zijn geboren of naar Nederland zijn geëmigreerd.
Eerste en tweede golf
Over de roots van de moderne Surinaamse kunst viel nog wel pioniersarbeid te verrichten. In de bescheiden literatuur over Surinaamse kunst worden voor de vooroorlogse periode altijd een paar namen genoemd de Griek Pandellis, Rustwijk en Wim Bos Verschuur. Zij beoefenden als eersten in hoofdstad Paramaribo de beeldende kunst in westerse zin. Deze pioniers gaven tekenlessen en maakten werk in de marge, meestal naast andere werkzaamheden. Bos Verschuur bijvoorbeeld was onderwijzer, politicus en vakbondsleider. Maar met zijn tekenlessen openden hij en een handvol lotgenoten een deur voor een volgende generatie jonge Surinamers: zij zagen dat je met tekenen en schilderen bijzondere dingen kon doen.
Privécollectie
Pas na de Tweede Wereldoorlog komt daar ook werkelijk ruimte voor. Door de oorlog zelf wordt de roep om meer zelfstandigheid sterker. Enkele jonge Surinaamse talenten reizen af naar Nederland om zich verder te bekwamen aan een kunstacademie. De eerste drie, Erwin de Vries, Rudi Getrouw en Stuart Robles de Medina, wagen in 1947 en 1948 de oversteek. Na hun terugkeer in de jaren ’50 vormen zij de voorhoede van een opkomend Surinaams modernisme. Erwin de Vries groeit uit tot de bekendste en succesvolste Surinaamse kunstenaar tot dan toe.
© Jacob Merkelbach / Wikimedia Commons
Niet veel later ontstaat een tweede golf. Dat is in zekere zin het werk van Nola Hatterman, een Amsterdamse kunstenares die al voor de oorlog enige faam had verworven met schilderijen in de stijl van de Nieuwe Zakelijkheid, en toen ook al vaak met Surinaamse modellen werkte. Na de oorlog voelde ze zich nog sterker verbonden met de Surinaamse zaak en ze verhuisde in 1953 definitief naar Paramaribo. Ze gaf er tekenlessen aan het Cultureel Centrum Suriname (CCS) en ontfermde zich over jonge talenten, ook al zij het zich financieel niet konden veroorloven. In 1961 werd ze directeur van een (bescheiden) tekenschool.
Drie van haar leerlingen – Armand Baag, Ruben Karsten en Jules Chin A Foeng – stappen in 1961 op de boot om in Nederland verder te studeren. Baag bleef in Europa, bekeerde zich na enkele omzwervingen weer tot de schilderkunst en bleef tot zijn dood werken aan een omvangrijk oeuvre.
collectie Patrick Chin A Foeng, Leiderdorp / Foto: Gert Jan van Rooij
Chin A Foeng keerde na zijn opleiding terug naar Suriname, en zette er verschillende kunstopleidingen op. Hij was een gedreven en experimentele kunstenaar maar ook “Surinamist” in hart en nieren, overtuigd van het feit dat Surinamers hun lot in eigen hand moesten nemen. Van hem zijn verschillende werken te zien in het Stedelijk Museum. Karsten keerde ook terug en volgde later Hatterman op als directeur van de kunstschool in Paramaribo.
Vanaf de jaren ’60 en ’70 werd met veel elan kunst gemaakt in Suriname, wat opmerkelijk is voor een land met een kleine bevolking: rond 1970 telde Suriname nog geen 400.000 inwoners. Qua stijl en inhoud waaiert de kunst vele kanten uit. Ze is dan ook niet gemakkelijk onder één noemer te vangen. In de kleine kunstgemeenschap kent iedereen elkaar, maar probeert ook iedereen een eigen weg te vinden. Bij gebrek aan een museum met duidelijke voorbeelden experimenteren kunstenaars met verschillende stijlen. Op die manier doorlopen ze zelf de moderne kunstgeschiedenis.
Qua stijl en inhoud waaiert de kunst vele kanten uit. Ze is dan ook niet gemakkelijk onder één noemer te vangen
Een grote kunstmarkt is er niet, kunstenaars kunnen niet van hun kunst leven en maken werk in hun vrije tijd. De grote etnische verscheidenheid van de bevolking en de roep om een eigen Surinaams geluid en karakter vormen drijvende krachten, zeker in de jaren rond de onafhankelijkheid. In de diaspora, vooral in Nederland, proberen individuele kunstenaars hun eigen weg te vinden, met wisselend succes.
Deels chronologische, deels thematische tentoonstelling
Om deze complexe ontwikkelingen recht te doen, kozen de samenstellers van Surinaamse School voor een deels chronologische, deels thematische indeling, waarbij ze zich beperkten tot de schilderkunst. In de allereerste zaal wordt de bezoeker enigszins in verwarring gebracht. We zien hier foto’s van de zussen Anna en Augustus Curiel, twee begaafde fotografen die voornamelijk in de jaren 1920 en ’30 actief waren. Hun foto’s geven een meeslepende indruk van de stedelijke Surinaamse samenleving van die periode, maar een relatie met de schilderkunst is er niet.
© Tropenmuseum / Nationaal Museum van Wereldculturen
De echte voorlopers vinden we in de daaropvolgende zalen. De handvol werken van Rustwijk, Pandellis en Bos Verschuur die boven water zijn gekomen, maken duidelijk waarom hun rol altijd marginaal is gebleven: het zijn zeer bescheiden, academische werkjes. De provinciaalse atmosfeer van het vooroorlogse Paramaribo bood weinig ruimte voor artistieke dadendrang. Wie meer ambities had vertrok naar Nederland, zoals Leo Glans, van wie er enkele mooie portretten te zien zijn. Hij bleef in Nederland en stierf jong aan lepra.
Collectie Stedelijk Museum Amsterdam
Nola Hatterman krijgt daarna een eigen zaal, waar te zien is hoe haar werk evolueerde. Naast elkaar hangen haar inmiddels bekende portret van Louis Richard Drenthe in de stijl van De Nieuwe Zakelijkheid uit 1930, naast Het West-indisch dansfeest
uit 1948. Ondanks de stilistische verandering getuigen alle werken van haar warme affectie met de zwarte mens, met wie ze zich steeds meer vereenzelvigde. In haar Surinaamse werken benadrukte ze de schoonheid van zwarte mensen en gaf ze ruimte aan de thematiek van de slavernij. Met die thematiek en met haar activiteiten als docent wist ze een grote groep jonge kunstenaars te inspireren. Een vroeg werk van Rinaldo Klas, Ontsnapt, laat die erfenis duidelijk zien.
© Gert Jan van Rooij
Na de zaal over Hatterman volgen grotendeels thematisch ingerichte zalen over achtereenvolgens het portret, religie, geschiedenis, vormexperimenten, internationalisering, leven en spiritualiteit. Die thema’s zijn nogal ongelijksoortig en ruim bemeten, waardoor ze een flinke overlap vertonen. Het is voor de bezoeker daarmee onmogelijk een historische lijn te volgen. Het oeuvre van individuele kunstenaars is vaak over meerdere thema’s verspreid en het begrip Surinaamse School is gebruikt als een breed sleepnet voor “kunstenaars met een Surinaamse achtergrond”, waarbij soms merkwaardige keuzes zijn gemaakt. Zo krijgt de bezoeker ook geen zicht op het specifieke kunstklimaat in Suriname.
© Gert Jan van Rooij
Toch valt er in elke zaal veel te genieten, al was het maar omdat deze werken zelden te zien zijn. Dat heeft niet alleen te maken met zuinig museumbeleid maar ook omdat er veel particuliere bruiklenen hangen. Zo zijn er fijne verrassingen te vinden in de portrettenzaal: het kleine snelle portret van schrijver Albert Helman door Erwin de Vries, een zelfportret van Cliff San A Jong in renaissancestijl en het vlot gepenseelde portret van prostituee Maxi Linder door Nic Loning.
Overheersend is het grote familieportret van Armand Baag, in grote monumentale vormen en hevige kleuren. Baag is met vele werken in vrijwel alle zalen aanwezig. Zijn werken hebben meestal een flink formaat en zijn zwaar aangezet. Hij is ook een van de weinigen die grote scènes met veel figuren aandurft. Zo domineert hij enigszins het beeld van de tentoonstelling, zeker in de zalen over religie en spiritualiteit. Dat vertekent de blik op de kunst die in Suriname zelf is gemaakt: die vertoont eerder weinig religie en spiritualiteit.
collectie Joyce, Sura et Surina Baag, Amsterdam
De werken van de eerder genoemde pioniers van het modernisme – Erwin de Vries, Stuart Robles de Medina en Rudi Getrouw – krijgen een plaats onder de noemer ‘Vormgevingsexperimenten’. Zij gingen inderdaad het verst in hun artistieke verkenningen, en omarmden ook de abstractie, iets waar Nola Hatterman niets van moest hebben. Overheersend is hier het werk Het magische oog van Erwin de Vries, dat het Stedelijk Museum in 1963 aankocht. Het is een groot, somber indrukwekkend voorbeeld van materie-schilderkunst (waarbij schilderijen reliëf kregen en er ongebruikelijke materialen door de verf werden gemengd). En in feite is het ook een voorbeeld van museumkunst: dit formaat is niet voor particulier gebruik gemaakt.
© Gert Jan van Rooij
Maar ook hangt hier een mooi abstract werk van Getrouw in zijn typische zachte, lyrische kleurgebruik, en een fraai bijna muzikaal experiment van Robles de Medina. Hans Lie, een van de meest onstuimige kunstenaars uit de jaren 1960 en ’70, blijft hier met één werk nogal onderbelicht.
© collectie T.P. Flu / Foto Gert Jan van Rooij
In de zalen over ‘Internationalisering’ en ‘Leven’ is het zoeken naar individuele werken die de moeite waard zijn, zoals die van Ron Flu. De thematische samenhang is erg oppervlakkig: in de zaal met als thema ‘Leven’ zie je bijvoorbeeld werken die op de (toen actuele) geschiedenis van Suriname ingaan, met een dik opgelegde symboliek, maar evengoed ook scènes uit het dagelijks leven, en twee mango’s op een krukje.
Tussen de thematische zalen is nog een ruimte vrijgemaakt voor kunstenaar Jules Chin A Foeng. Maar daar zijn vooral veel werken te zien van enkele leerlingen, met name van René Tosari, die vooral met grafiek uit zijn kortstondige revolutionaire periode aanwezig is. Werk van Chin A Foeng zelf is verspreid over andere zalen, waaronder fotorealistische werken waarmee hij eind jaren 1970 een nieuwe weg insloeg.
Uitzonderlijke werken, onvolledige expo
Surinaamse School in het Stedelijk Museum bevat bijzondere werken die het waard zijn gezien te worden. Maar tegelijk krijg je de indruk dat de (vele) samenstellers er niet helemaal zijn uitgekomen met het concept van de expo. Dat heeft zeker te maken met de wordingsgeschiedenis ervan. Het begon met een voorstel van onderzoekster Ellen de Vries om een tentoonstelling te maken over Nola Hatterman. Het museum kon dat idee niet geheel omarmen, waardoor het concept van de tentoonstelling onderweg verschillende keren is aangepast. En dat is voelbaar.
Collectie Niemel, Rotterdam
Sommige kunstenaars ontbreken: Ruben Karsters bijvoorbeeld, toch ook een belangrijke leerling van Nola Hatterman. Van anderen is juist weer heel veel werk te zien, of is het zelfs curieus dat ze in dit overzicht opgenomen zijn. Ook blijven prominente kunstenaars onderbelicht. Van de in 2021 overleden Soeki Irodikromo zijn verschillende mooie werken te zien maar verspreid over verschillende zalen. Van anderen is lang niet het beste werk te zien, bijvoorbeeld van Paul Woei. Bepaalde omissies hebben vermoedelijk een praktische oorzaak. Verreweg het meeste werk komt uit Nederlandse collecties en dat is voor een tentoonstelling met als titel Surinaamse School toch een te grote beperking.
Toch bevat de tentoonstelling vele verrassende en opmerkelijke ingrediënten, die naar meer smaken. Het is ook een hoopvol teken dat het Stedelijk Museum in deze tijden van globalisering een bredere en meer open visie op het begrip moderne kunst lijkt te ontwikkelen.