Heeft er in Vlaanderen nog iemand over Congo geschreven naast Jef Geeraerts? Zeker: Paul Brondeel verkocht destijds 30.000 exemplaren van zijn roman Ik, blanke kaffer (1970). Deze ‘weerbarstige parel’ is zopas heruitgegeven door Vrijdag.
Een dood oeuvre weer tot leven wekken, dat was het doel waarmee literatuurcriticus Wout Vlaeminck enkele jaren geleden een uitgebreid essay wijdde aan Paul Brondeel (1927-2009), de man en zijn oeuvre. Van het een kwam het ander, en nu ligt er een nieuwe editie, bij uitgeverij Vrijdag, met een pertinent essay van Vlaemincks hand.
Eindelijk erkenning voor een roman die veel te lang uit beeld verdween door wat je het Jef Geeraerts-monopolie kunt noemen: de kolonie als domein van één vedette, een literaire Kongo-Vrijstaat waarin slechts één versie van de feiten telde. Die met de naakte zwarte vrouw op de cover.
Verhaal van een vervreemding
Wat een contrast met de cover van mijn eigen exemplaar van Paul Brondeels Ik, blanke kaffer, een uitgave uit 1970: een robotfoto van een witte man, doortrokken met bruine streepjes: verknipt, gefragmenteerd. Juist daarom is Ik, blanke kaffer zo’n ontdekking. Omdat het een fundamenteel ánder boek is, hoewel het zich ook in Congo afspeelt. Alleen: niet Congo, niet het koloniale avontuur, niet de heimwee naar een discutabel “verloren paradijs” staat bij Brondeel op het spel. Deze roman gaat niet ‘over’ Congo. Sterker nog, dit verhaal had zich overal elders kunnen afspelen.
Hoe dat komt? Daarvoor is een blik op titel en ondertitel al voldoende. Ik, blanke kaffer heeft als ondertitel: het verhaal van een vervreemding. Als je weet dat ‘kaffer’ ook ‘vreemdeling’ kan betekenen, bots je in één titel twee keer op datzelfde woord, ‘vreemd’. Hier is een auteur aan het woord die een rekening te vereffenen heeft met het bestaan zelf. Vreemde. Vreemdeling. Étranger. Het ligt er overduidelijk op: Ik, blanke kaffer is in de eerste plaats een existentiële roman. En misschien ook wel een van de weinige romans uit ons taalgebied met een authentieke angry young man aan het woord.
Een Calimeroschelp als tropenhoed
Protagonist is Adriaan Cafmayer, een jonge West-Vlaming die midden jaren 1950 besluit om zijn geluk te beproeven in de kolonie. Idealisme of zucht naar avontuur moet je je daar niet bij voorstellen. Cafmayer verdient in België amper genoeg om ‘arm maar proper’ van te vegeteren in een opkamertje aan de zijde van zijn vrouw Josiane. Het heet zelfs dat de echtelieden op zondag gaan wandelen, maar niet te ver, om hun schoenen niet te snel te verslijten. Dus dan maar de boot op en koloniaal worden.
Cafmayer doet in staccatostijl verslag van zijn wedervaren: kribbig, constant verongelijkt, een Calimeroschelp als tropenhoed, ambras met de hoteliers, de douaniers, de Franstaligen, de Vlamingen, de zwarten.
Altijd en overal een vreemde
Een streber, deze Cafmayer, een zenuwlijder, een neuroot. Een man ook die beseft dat ‘erbij horen’ voor hem een onmogelijke taak is. Altijd en overal een vreemde blijven, een buitenstaander. Niet de panache hebben om het echt te maken in Congo, met de nek aangekeken worden als pendelaar in Vlaanderen, bij terugkeer gewantrouwd om zijn status als ex-koloniaal. Een man die uiteindelijk zichzelf niet meer herkent, die eerst met verbazing, dan met onverschilligheid akte neemt van zijn eigen aftakeling.
Jaloers baasje ook, Cafmayer. ‘Zijn’ Josiane bloeit in Congo helemaal open, en terwijl Cafmayer kapseist in de onafhankelijkheidschaos, viert zij hoogtij als societyfiguur. Blijven over voor Cafmayer: een religieus gekoesterde woede, en de drank. Als verhaal van een persoonlijk echec is Ik, blanke kaffer bijzonder sterk, en heeft het die koloniale backdrop niet nodig. Het type Cafmayer komen we overal tegen, van Albert Camus tot John Osborne.
Drinken, chicaneren en hoereren
Zegt het boek dan helemaal niets over Congo zelf? Toch wel. Als vernietigende zedenschets van de mores onder de Belgische kolonialen is het boek onovertroffen, wellicht omdat de seksuele recordbranie van Geeraerts in de avonturen van Cafmayer ontbreekt. Brondeel schildert de laatste generatie Belgen in Congo af als een stelletje geborneerde kleinburgers, die menen dat ze hun kolonie kunnen runnen als een soort ‘groot-België’ met beter weer. De onafhankelijkheid zien ze tegemoet met een air van ‘’t koelt wel zonder blazen’, en verder houden ze zich onledig met drinken, chicaneren en hoereren.
Als vernietigende zedenschets van de mores onder de Belgische kolonialen is het boek onovertroffen
Vinden Geeraerts’ protagonisten nog manieren om aan die druilerige realiteit te ontkomen, dan duwt Brondeel zijn lezers met de neus op de onbenulligheid die het dagelijkse leven in ‘onze’ Congo kenmerkte. Brondeels kolonialen zijn onderkruipers van het ergste soort, bange parvenu’s die hun angst voor de zwarten verdoezelen in grove racistische praat en intussen de dagen aftellen tot ze met de centen op zak terug kunnen naar België.
Verongelijkte Vlaming
Binnen die constellatie stelt de getergde Cafmayer zich op als een ‘blanke’ kaffer. Zo roept hij het stereotype op van de Vlaming als ‘blanke neger’, tweederangsburger onder de Franssprekende kolonialen, quantité négligeable in het Congolese complot van de Belgische bourgeoisie, waartoe hij nooit zal behoren.
Maar Cafmayer is wel benepen genoeg om zich te kunnen verkneukelen in het feit dat hij, als blanke in Afrika, nog de kans heeft om te trappen naar wie nog lager op de ladder staat: de zwarten. Een verongelijkte Vlaming zoals je ze elders nog wel vindt, ook vandaag. Desgewenst heeft hij ook een tirade in huis tegen de Brusselaars of de vakbonden, of de kerk. In het volle besef dat België, waarnaar hij finaal terugkeert, een nieuw getto zal worden.
Dit alles vertelt Brondeel in een hortende, ademloze stijl die de lezer geen rust gunt. De taal kan Cafmayers woede en wantrouwen amper bijbenen, de zinnen schieten snel naar alle kanten, op het tempo van Cafmayers rusteloze, paranoïde geest. Het is, kortom een heel andere toon, dan het gewelddadige hedonisme bij Geeraerts, en net daarom een meer unsettling lezing van het Belgische koloniale ‘avontuur’.
Uitgeverij Vrijdag, de familie-Brondeel en Wout Vlaeminck hebben de moeite gedaan om het stof van deze weerbarstige parel te blazen en een geactualiseerde toelichting toe te voegen. Ze verdienen hiervoor alle lof.