Dood doet leven. ‘De geesten’ van Yves Petry
Het is ondertussen al twintig jaar geleden dat provocateur-zinzoeker Yves Petry (1967) met de roman Het jaar van de man debuteerde. Met De geesten is hij in zijn onverdroten zoektocht naar authentieke spiritualiteit nu toe aan zijn zevende roman. En het moet gezegd: wie van een roman meer verwacht dan een spannend verhaaltje of een rist mooie woorden, blijft bij Petry ook deze keer zeker niet op zijn honger zitten.
Petry is eigenlijk een parabelschrijver die de lezer met zijn personages en verhalen graag optilt naar een hogere realiteit achter de gewone dingen en mensen. Hij geeft te denken en gebruikt daarvoor een elegante stijl waardoor ook de hardste filosofische noten met de nodige charme kunnen worden gekraakt. In De geesten draait de parabel – vrij naar Franz Schubert – rond de arts en de dood.
© Joris Casaer
Hoofdpersonage Mark Oostermans is een briljante student-geneeskunde die na een stukgelopen liefdesrelatie voor een avontuurlijke job als derdewereldarts in een naamloos Afrikaans vluchtelingenkamp kiest. Als palliatieve arts in opleiding was hij al vaak met de dood in aanraking gekomen, zoals die keer toen een terminale patiënt hem toesprak: “Weet je wat het ergste is aan doodgaan, dokter? (…) De verwarring. Dat je zonder toekomstperspectief eigenlijk niet meer weet wat je echt voelt, wat je echt denkt. (…) In werkelijkheid betekent doodgaan niet zozeer dat je leven spoedig zal ophouden als wel dat het je zo vreemd wordt.” Geconfronteerd met de Afrikaanse miserie onder een loden zon beseft de protagonist pas echt hoe overweldigend de dood het leven maakt. Hij wordt in die levensverdieping geholpen door zijn gesprekken met Jeroen Ullings, hoofd van het kleine medische team ter plekke en vooral interessant als intellectuele sparringpartner. Ullings is een uitgetreden jezuïet die met zijn spitante monologen Oostermans de ogen opent voor het mysterie van de dood én het leven. Hij doet soms denken aan dat andere beroemde jezuïetenpersonage uit de wereldliteratuur: Naphta uit De toverberg van Thomas Mann.
Alleen is Oostermans geen onbeschreven blad, zoals Hans Castorp in Manns roman dat is. Hij heeft al weet van de manier waarop het leven in ogenblikkelijke belevenissen een plotse glans kan krijgen: tijdens het luisteren naar muziek bijvoorbeeld, bij het voorspel van de liefdesact of het contempleren van de natuur. Die “tranceachtige toestand” van “omvattend verlangen” leidt bij Oostermans tot een “mystieke hunkering”. De liefde en het leven, zoals het is, kunnen hem niet bekoren. De momenten van vervulling – “het gevoel dat je in de wereld past en de wereld in jou” – zoekt hij in de Afrikaanse woestijn, waar de natuur in al haar kosmische kracht het menselijke gewriemel buitenspel zet en daarbij de kier opent naar een intense werkelijkheidsbeleving voorbij goed en kwaad. En voorbij leven en dood.
In de Nederlandstalige letteren is Petry dé epifanieverzamelaar bij uitstek
Ook in de vorige romans van Petry gingen de hoofdpersonages steevast op zoek naar piekmomenten waarin plots alles klopt. In de modernistische literatuur sinds Marcel Proust en James Joyce is de jacht op deze zogenaamde epifanieën zelfs vaste prik geworden. In de Nederlandstalige letteren van vandaag is Petry in die zin dé epifanieverzamelaar bij uitstek. Dat verklaart misschien waarom hij met zijn existentialistische modernistische romans niet direct een publiekslieveling is, ook al heeft hij in de voetsporen van die gereputeerde literaire voorgangers wel iets heel aparts te vertellen
Zonder het te beseffen komt de lezer in De geesten terecht in een animistisch universum, waarin alle wezens en dingen een ziel hebben, zoals ook de titel suggereert, met alle gevolgen vandien. Ullings, de kluizenaar in dit woestijnepos, is geen mensenvriend en gaat uiteindelijk als zuilenheilige in zijn martelaarschap ten onder. Oostermans staat erbij en kijkt ernaar, maar discussieert dus ook met de heremiet en met zijn ex-liefje thuis over het provocerende evangelie van Ullings: “Hoe zou ze hebben gereageerd als ik haar gezegd had dat het ware onderscheid tussen leven en dood niet hier wordt gemaakt, niet in de droom die wij ons bestaan noemen, maar ergens buiten de tijd?”
Dat klinkt tamelijk zweverig, maar Petry neemt zijn tijd om je voor te bereiden op zijn deus ex machina. Hij laat de lezer uitgebreid kennismaken met het ongenoegen dat opspeelde bij Oostermans’ vroegere (liefdes)leven en bij zijn schoorvoetende ontdekking van die andere realiteit die hij in Afrika uiteindelijk echt leert kennen. Alles begint met “klutsverlies”, het tussen haakjes zetten van je eigen ego. Op het einde van zijn odyssee keert Oostermans terug naar zijn vroegere liefje in de hoop op ultieme verlossing. Hij schrijft haar een welsprekende brief waarin hij zijn nieuwe credo bezingt in een zinsperiode die je in de meeste Nederlandstalige romans nooit zult tegenkomen:
“Probeer je de metamorfose in te beelden die iemand ondergaat wanneer hij midden in de bloei van zijn leven, terwijl de goede en de kwade krachten aan hem trekken en zijn hart nog krachtig pompt en zijn longen massa’s lucht verplaatsen en zijn klieren feilloos alle nodige berekeningen maken – wanneer zo iemand er dan ineens toe komt de dood op te vatten als een verheldering; niet als een zwart scherm aan het eind van de weg of een vierkant van stilte waarachter je spoorloos verdwijnt, niet in de eerste plaats als ultieme vernietiging, zoals hij gewend was te doen, maar als een verandering van perspectief waaraan je je dient over te geven, het meest ware deel van de waarheid, een wijziging in het lichtspectrum die zichtbaar maakt wat altijd onzichtbaar was en omgekeerd.”
Petry kreeg ooit de weinig bekende Tzum-prijs voor beste literaire zin en scoorde de prestigieuze Libris Literatuur Prijs voor De maagd Marino (2010). Ook in die bekroonde roman was de dood, meer bepaald de castratie van het hoofdpersonage, het opstapje naar hoger honing.
Petry doet zijn reputatie van intelligente provocateur én zinzoeker opnieuw alle eer aan
Of De geesten bij de jury’s van de boekenprijzen in de smaak zal vallen, is af te wachten. Maar dat Petry zijn reputatie van intelligente provocateur én zinzoeker ook nu weer alle eer aandoet, staat vast. Zo cynisch als Michel Houellebecq zijn verhalen inkleurt, zo humanistisch klinkt Petry. Eigenlijk breekt hij een lans voor atheïstische religiositeit, zoals wijlen de vrijzinnige filosoof Leo Apostel (what’s in a name?) ooit met verve deed.
Met onze huis-, tuin- en keukenfilosofie zullen we nooit een zinvol bestaan kunnen leiden, suggereert Petry. En al zeker niet met de plat egoïstische “verwerkelijk jezelf”-psychologie van allerlei levensstijlgoeroes die momenteel bon ton is. Nee, dan kun je beter je licht opsteken bij het soms weerbarstige maar altijd verhelderende proza van pater-sater Petry.