Deel artikel

Lees de hele reeks
literatuur column

Dit Poolse leven

27 maart 2023 7 min. leestijd Thomas Heerma van Voss

De ene schrijft, de andere schreef. De ene woont in een grootstad, de andere op een onopvallend strookje land in Polen. Op bezoek bij een vriend vraagt Thomas Heerma van Voss zich af op welk punt hun wegen zich afsplitsten. ‘Had het net zo goed omgekeerd kunnen gaan, dat ik de afgelopen jaren maar twee zinnen had geschreven?’

Pas toen ik door Auschwitz-Birkenau rondliep, realiseerde ik me: hier ergens in de buurt moet hij zich bevinden.

Tom. De jongen die ik twintig jaar geleden leerde kennen via een muziekforum. We schreven over hiphop, corrigeerden elkaars stukken, raakten gelijktijdig geïnteresseerd in literatuur, begonnen beiden met fictie schrijven en bleven elkaars werk lezen. Af en toe troffen we elkaar ook los van onze schermen, dan gingen we naar de bioscoop of naar een hiphopconcert, maar het zwaartepunt van ons contact bevond zich bij onze correspondentie.

Gaandeweg schreef ik steeds meer en Tom steeds minder. Hij ging werken in een vleesfabriek in Zaandam. Toch bleef hij, met een plichtsgetrouwheid die ik nooit helemaal kon peilen, alles lezen wat ik schreef. Op den duur hielp hij me ook met facturen, losse klusjes, website-updates, boekhoudingskwesties.

Dat is hij altijd blijven doen, ook toen hij in de vleesfabriek verliefd werd op een van zijn collega’s. Ze kwam uit Polen. Ze overtuigde hem om samen naar Polen te verhuizen. Vanaf daar kon hij makkelijk administratief werk voor de fabriek doen. En voortaan werden mijn teksten dus ook daar gelezen en van bondige kantlijncorrecties voorzien; dat worden ze nog steeds. En nu, opeens, was ik toevallig in de buurt, alsof ik mijn mails met flinke vertraging achterna reisde.

De ochtend na mijn bezoek aan Auschwitz-Birkenau ging ik bij Tom langs.

Hij bleek zich schuil te houden in Rzezawa, een slaperig dorpje met nog geen drieduizend inwoners. Om me heen: een paar rijen met functionele gezinswoningen, amper bijgehouden voortuinen waar af en toe een blaffende hond tegen het hek sprong.

Het adres dat Tom per mail had doorgegeven bleek zich aan de rand van het dorp te bevinden. Een bakstenen huis dat min of meer op de spoorlijn lag, een dor grasveld waarover een drukke hond heen en weer holde.

Even dacht ik: ik heb me vergist, Tom heeft geen hond, hier leeft hij niet, natuurlijk niet, waarom ben ik hier in vredesnaam beland? Toen kwam hij op zijn pantoffels naar buiten geslenterd en begroette me achteloos. Hoelang hadden we elkaar niet gezien? Elf, twaalf jaar? De laatste keer was denk ik bij een concert van de Amerikaanse rapper Guilty Simpson geweest, of toch bij die vreemde documentaire over Snoop Doggs carrière als reggaezanger?

We gingen naar binnen. In de keuken was Toms echtgenote druk doende met het bereiden van een lunch, aanlokkelijke etenswalmen vulden de ruimtes. Maar het was, zo maakte ze met woorden en ook armgebaren duidelijk, niet de bedoeling dat we in haar buurt kwamen.

Tom gaf me een rondleiding door de rest van het huis. Overal hingen foto’s van hem en zijn echtgenote, soms ook met hun baby erbij. Die baby bleek inmiddels een enthousiaste vierjarige, die me in een mengsel van Pools, Engels en Nederlands zijn imposante verzameling dinosaurussen toonde.

“Prachtig”, zei ik zo nu en dan.

Tom zei weinig, maar leek toch content. Alles aan hem had iets aangenaam onderkoelds. Dat maakte het contact met hem ook zo makkelijk. De plichtplegingen sloegen we doorgaans over, we hadden elkaars telefoonnummer niet eens, maar mailden nog altijd dagelijks.

Nu las hij zijn zoontje een boekje over dinosaurussen voor. “Wist je dat Thomas een schrijver is?” vroeg hij. “Een echte. Hij schrijft boeken.”

Dat maakte op de vierjarige zo te zien weinig indruk.

Ik keek naar Toms wat aarzelende glimlach, het gezicht dat nauwelijks veranderd leek sinds onze laatste ontmoeting. Hij wees op zijn verzameling hiphopcd’s, die grotendeels overeen kwam met wat ik thuis in de kast had staan en waar we net als vroeger direct begeesterd over spraken. Daarna liet hij me zijn boekenkast zien – allemaal keurig geordende Nederlandstalige literatuur – en zijn computer, die in de hoek van de kamer stond, met half uitzicht op een muur, half op de spoorlijn waar elk kwartier een trein overheen donderde.

Dus hier, in dit hoekje in Rzezawa, belandden mijn mails, werden al mijn schrijfsels als eerste gelezen, hier werden mijn website en administratie bijgehouden.

Terwijl ik naar het scherm keek, schoot me een theorie te binnen waar iemand me laatst over vertelde, de Helsinki Bus Station Theory. Die houdt kort gezegd in dat er vanaf hetzelfde station verschillende buslijnen vertrekken. Stel je voor dat er allemaal schrijvers in die bussen zitten – ze vertrekken vanaf dezelfde plek, maar de een stapt eerder uit dan de ander, sommigen verliezen zich in zijprojecten waar de rest geen aandacht voor heeft of niet voor benaderd wordt, gaandeweg ontstaan er steeds meer verschillen tussen de schrijvers, de buslijnen hebben andere richtingen, carrières nemen meer en meer verschillende wendingen.

Ik dacht aan de eerste schrijfsels die Tom en ik hadden uitgewisseld, rond 2005. Die van hem waren strakker dan de mijne, hij koos voor zijn verhalen en gedichten vaak verrassende perspectieven, ik weet nog dat ik ze regelmatig met enige jaloezie las. Waarom was hij gestopt en ik niet?

Dus hier, in dit hoekje in Rzezawa, belandden mijn mails, werden al mijn schrijfsels als eerste gelezen, hier werden mijn website en administratie bijgehouden

“Schrijf je ooit nog?” vroeg ik tijdens de lunch.

De tafel stond inmiddels vol met schalen. Eieren, zelfgebakken brood, een soort aardappeltaartjes met zalm en komkommer, nog meer ei, Toms vrouw serveerde een mand vol chocolaatjes.

“Laatst schreef ik twee zinnen”, zei Tom. “Verder: nee, eigenlijk al jaren niet.”

Had het net zo goed omgekeerd kunnen gaan, dat ik de afgelopen jaren maar twee zinnen had geschreven?

Toms dagen bestonden uit computerwerk voor de fabriek. Of hij verder mensen sprak? “Nee.” Dat zei hij heel kalm, zelfs tevreden. Vrienden kwamen amper langs. Hij kende hier niemand behalve zijn schoonouders, maar die spraken alleen Pools en dat verstond Tom niet. Ik wilde vragen wat hij hier precies deed, en waarom hij al die jaren zich zo trouw is blijven ontfermen over wat ik doe, maar zijn zoontje trok de aandacht door de platenspeler aan te zetten.

Even later zei zijn echtgenote dat ze geen werk had, ze was housewife. Ze had slecht geslapen van stress over welke lunch ze vandaag moest serveren. Meer en meer kreeg ik de indruk dat ze hier al tijden geen bezoek van buitenaf hadden gehad.

Ik wilde niet onbeleefd zijn, dus bleef ik eten, ook toen ik geen honger meer had. Ik stopte een ietwat droge deegbal in mijn mond waar zijn echtgenote lang mee bezig was geweest, a new recipe.

“In Poland we say: guest is god”, zei Toms vrouw na een tijdje. “And also: two people, three opinions. Anyway. How was Auschwitz?”

In hoofdlijnen vertelde ik over mijn bezoek. Dat er geen aanleiding was geweest behalve mijn verlangen om die plek tenminste één keer in mijn leven te zien. Ging ik erover schrijven, informeerde Tom. Die vraag stelde iedereen die ik over mijn trip had verteld. Het antwoord was nee. Ik had helemaal niets te zeggen over wat Mulisch eens de eenzaamste plek op aarde noemde, alleen door zwijgen te beschrijven.

Toen het eten eindelijk op was, wisselde Tom zijn pantoffels in voor schoenen. We gingen de hond uitlaten – tegen de hond sprak hij wel een paar woorden Pools, al leek het beest daar niks van te begrijpen. Toms vrouw en zoon bleven thuis achter. Het was zaterdagmiddag, de zon scheen voor het eerst in tijden. Maar de bevolking van Rzezawa leek daar niet van onder de indruk. De straten waren nog altijd leeg, het centrale plein was leeg, de winkels waren leeg.

Terwijl we een verlaten speeltuin naast de kerk overstaken, doorbrak Tom de minutenlange stilte. “En ga je hier nu over schrijven? Over mij, hier?”

Ik probeerde zijn stem te peilen. Achterdochtig, jaloers? Content? Onverschillig?

Ik kwam er niet uit en antwoordde iets vaags, weetniet, wieweet.

“Dit Poolse verhaal moet iemand anders maar schrijven”, zei ik daarna.

De straten waren nog altijd leeg, het centrale plein was leeg, de winkels waren leeg

We waren alweer straten verder – vanuit vrijwel alle voortuinen blaften honden ons toe, verder liep hier niemand rond – toen Tom zei: “Ik begrijp het. Dat verhaal moet ik natuurlijk schrijven. Maar ik kom er niet toe.”

Was dat erg? Ik dacht aan de Helsinki Bus Station Theory. Aan collega-schrijvers met wie ik ooit in boekhandeltjes voorlas en die inmiddels waren verdwenen, of juist voluit doorgebroken. En ik dacht aan wat de bedenker van die theorie in een interview had gezegd: dat mensen die creatief werk doen zich altijd vergelijken en vergeleken worden met anderen. Dat de crux betrekkelijk overzichtelijk is: je moet gewoon blijven schrijven, doorgaan, steeds weer. “It’s simple. Stay on the bus. Stay on the fucking bus.”

Misschien ben ik blijven zitten waar Tom uitstapte, komt ons verschil daar op neer. Misschien liet hij zich ontmoedigen door de eerste de beste afwijzing en ging ik – uit koppigheid, uit gebrek aan alternatieven, uit zelfovertuiging – toen juist door.

Vlak langs het spoor liepen we terug.

Ik vroeg Tom of hij het eigenlijk wel op prijs stelde dat ik hem altijd maar die mails bleef sturen. “Tuurlijk. Dan blijf ik toch nog een beetje betrokken.”

Een antwoord dat me in al zijn eenvoud ontroerde. Mocht u hierna ooit nog een letter van mij lezen, besef dan dat die eerst in een Pools dorp gekeurd is en daarna pas de buitenwereld mocht betreden. (Ook deze column las hij als eerste.)

Terug bij zijn huis merkte Tom dat hij geen sleutel bij zich had. Hij belde niet aan omdat hij bang was dat hij zijn zoontje zou wekken. Zachtjes klopte hij op de ruit. Er kwam geen reactie. Minuten verstreken. Toms houding verraadde geen spoor van ongeduld, zoals alles leek ook dit hem te overkomen – was dit juist de opperste staat van geluk, die kalmte?

Mocht u hierna ooit nog een letter van mij lezen, besef dan dat die eerst in een Pools dorp gekeurd is en daarna pas de buitenwereld mocht betreden

Zo stond ik daar, op dat onopvallende strookje land, omringd door blaffende honden en lege straten, naast iemand die in zekere zin meer van me wist dan ieder ander en die ik de komende jaren hoogstwaarschijnlijk niet zou treffen.

Een trein denderde voorbij. Zouden passagiers kunnen zien wie van ons hier leefde?

Tom liep een rondje om zijn huis, keek door enkele ramen naar binnen, keerde terug. “Ik heb succesvol contact gelegd met de bewoner van dit pand”, zei hij droog.

Het was wachten tot de voordeur openging. Een van ons zou naar binnen gaan, terug naar dit Poolse leven, de ander zou vertrekken en woorden zoeken voor wat hij recht voor zich zag en wat hij toch niet helemaal begreep.

Reacties

Reacties zijn gesloten.

Gerelateerde artikelen

		WP_Hook Object
(
    [callbacks] => Array
        (
            [10] => Array
                (
                    [000000000000291a0000000000000000ywgc_custom_cart_product_image] => Array
                        (
                            [function] => Array
                                (
                                    [0] => YITH_YWGC_Cart_Checkout_Premium Object
                                        (
                                        )

                                    [1] => ywgc_custom_cart_product_image
                                )

                            [accepted_args] => 2
                        )

                    [spq_custom_data_cart_thumbnail] => Array
                        (
                            [function] => spq_custom_data_cart_thumbnail
                            [accepted_args] => 4
                        )

                )

        )

    [priorities:protected] => Array
        (
            [0] => 10
        )

    [iterations:WP_Hook:private] => Array
        (
        )

    [current_priority:WP_Hook:private] => Array
        (
        )

    [nesting_level:WP_Hook:private] => 0
    [doing_action:WP_Hook:private] => 
)