Deel artikel

samenleving recensie

De wereld een stamcafé: ‘Filosofie van de kroeg’ van Hans Schnitzler

20 november 2024 6 min. leestijd

Hoe kunnen mensen op een authentieke en betekenisvolle manier samenleven? Filosoof Hans Schnitzler zoekt het antwoord in het café, dat hij ziet als een voorbeeld voor een werkzame samenleving.

Voor hij zich over het café boog, schreef de Nederlandse filosoof Hans Schnitzler (1968) drie belangwekkende boeken waarin hij de invloed analyseert van de digitale revolutie op het individuele en maatschappelijke leven. In Het digitale proletariaat (2015) verdedigt hij de stelling dat er een nieuw proletariaat is ontstaan: informatieverwerkers, loonslaven van technologiebedrijven die beschikken over massale hoeveelheden data. In het essay Kleine filosofie van de digitale onthouding (2017) gaat hij na hoe jongeren, die zijn opgegroeid in een wereld die continu online is, reageren op een offlineperiode. Door hun digitale detox komen problemen aan de oppervlakte die eigen zijn aan het hedendaagse leven. Sommigen krijgen na enkele uren al ontwenningsverschijnselen. Een digitale verslaving maakt ons wereldvreemd. We creëren immers een persoonlijke virtuele wereld waarin we steeds meer tijd doorbrengen. In het derde deel van de reeks over het digitale tijdperk, Wij nihilisten. Een zoektocht naar de geest van digitalisering (2021), focust hij op de wijze waarop techmiljardairs ons doen en laten steeds meer controleren en aansturen. In snel tempo werden we allemaal computernerds, geobsedeerd door algoritmes. Zo dreigen we uit het oog te verliezen wat het betekent om een echt en volwaardig menselijk leven te leiden.

Net als zijn eerdere boeken is ook Schnitzlers recente Filosofie van de kroeg eerder compact, en ook nu bespreekt hij in kort bestek een reeks grote vragen. In enkele uren is het boek uitgelezen, maar je kan er maandenlang over nadenken. Deze keer staat niet de digitaliseringsgolf die over ons heen spoelt centraal. Over het essentiële probleem dat hij in deze tekst aan de orde stelt, braken filosofen zoals Plato en Aristoteles zich al het hoofd: hoe kunnen mensen op een authentieke en betekenisvolle manier samenleven?

Schnitzler schrijft bijzonder helder en vervalt slechts uitzonderlijk in filosofisch jargon. Zo wil hij onderzoeken wat de “mogelijkheidsvoorwaarden” zijn voor een leefbare samenleving. Die vraag valt uiteen in enkele deelproblemen, zoals hoe we het evenwicht kunnen bewaren tussen collectieve en individuele belangen, wat we kunnen doen aan een toenemend gevoel van machteloosheid, afgunst en rivaliteit, en wat de juiste afstand inhoudt tussen privé en collectief, tussen een individu en de gemeenschap.

Schnitzler gaat te rade bij filosofen zoals Albert Camus, Hannah Arendt, Helmuth Plessner, George Steiner, Jürgen Habermas, Roland Barthes en Simone Weil. Hij baseert zich weliswaar op observaties en ideeën van die scherpzinnige geesten, maar meer nog op ervaringen die hij opdeed als overtuigde kroegloper. Daar heb ik veel sympathie voor. Zijn essay is niet enkel een filosofie van de kroeg, maar evenzeer een loflied op het café: een plek waar mensen van uiteenlopend pluimage binnen- en buitenlopen, waar rangen en standen nauwelijks gelden, waar je onderdak, troost en, als je dat wenst, ook een gesprekspartner vindt.

De kroeg is een “hybride tussenruimte”, een plek die zich situeert tussen privé en publiek. Iemands huis loop je zomaar niet binnen, ook niet als de voordeur wagenwijd openstaat. In een café kan dat wel. Je mag je er thuis voelen, maar je gedraagt je er anders dan thuis. Bovendien kunnen er ook anderen binnentreden, mensen die je nooit in je eigen huis welkom zou heten. De pub is publiek, openbaar: wie zich aan de regels houdt, is welkom. Die regels zijn complex en subtiel, maar ongeschreven. Voor zover ik weet bestaat er geen deontologische code van het cafébezoek. Het vergt inzicht, ervaring, mensenkennis, vriendelijkheid, tact en inzicht in de afstand die men tot elkaar moet bewaren, om de regels onder de knie te krijgen.

Schnitzler biecht een anekdote op waarin hij zelf een kwalijke hoofdrol speelt, om te illustreren hoe het niet moet in de kroeg. Een bekende, extreemrechtse politicus stapte Schnitzlers stamcafé binnen. Schnitzler maakte hem luid en onvriendelijk duidelijk dat hij niet thuishoorde in dat café. Zonder dat hij het goed en wel besefte, reageerde hij vanuit een “eigen stamgasten eerst”-reflex, alsof hij de pensée unique van zijn kroeg moest bewaken. Het tegendeel is natuurlijk het geval.

Schnitzler ziet de kroeg als een model voor een werkzame samenleving. Dat lijkt op het eerste gezicht misschien wat frivool, maar er valt veel voor te zeggen. Een succesvol café leert ons hoe beschaafde conversaties mogelijk zijn over zo goed als elk mogelijk onderwerp, tussen mensen die politiek, religieus en ideologisch vaak mijlenver van elkaar leven. Soms ben je goed geïnformeerd, soms veel minder, maar je kan altijd meepraten. Je leert er je persoonlijke opinies relativeren. De trouwe kroegganger heeft een scherpere blik op de diversiteit van de samenleving dan wie zich thuis opsluit.

Wie de caféregels kent, weet wie je betrekt in een conversatie, wanneer je dat doet, en wie je met rust laat

Op café gaan betekent evenwel niet dat je gedwongen bent om deel te nemen aan de gesprekken. Je kan er ook in alle rust een glas drinken en je een uurtje terugtrekken uit de hectiek van de buitenwereld. Wie de caféregels kent, weet wie je betrekt in een conversatie, wanneer je dat doet, en wie je met rust laat. Net zoals het hoort in de buitenwereld. Je leeft een poosje samen in een kleine, pluralistische ruimte, en de ervaren cafébezoeker voelt aan hoe daarbinnen te navigeren. Schnitzler ziet dat als een voorbeeld, of als een experiment, voor het maatschappelijke samenleven, de wereld waarin we terechtkomen zodra we ons huis of onze stamkroeg verlaten. Hij heeft een goed punt te pakken, dat nadere uitwerking verdient. Zo zou het interessant zijn om na te gaan of wie regelmatig op café gaat vlotter omgaat met sociale kwesties. Hoe je zoiets methodologisch verantwoord onderzoekt, is op zich een boeiende vraag.

Minder overtuigend zijn de feitenvrije uitspraken die her en der in het boek opduiken. Het is eigen aan veel filosofen en opiniemakers om met de natte vinger de tijdgeest te duiden. Doorgaans moet men hen op hun woord geloven, want naar een ondersteuning met feiten of wetenschappelijk verworven data is het tevergeefs zoeken. Schnitzler haalt instemmend veelgelezen auteurs aan die beweren dat we in tijden van onbehagen leven, dat zich een opeenstapeling van crises voordoet, dat ons wij-gevoel verloren gaat, dat het steeds slechter gaat met de democratie, dat de Verlichtingswaarden op sterven na dood zijn en dat een menswaardige samenleving zich op de rand van de afgrond bevindt.

Het zou interessant zijn om het modieuze doemdenken te confronteren met de studies waaruit steevast blijkt dat Nederland tot de gelukkigste landen ter wereld behoort

Aan pessimisten en doemdenkers geen gebrek, tegenwoordig. Er zou een toenemend gevoel van machteloosheid zijn, van onzekerheid en onmacht, en Schnitzler schrijft: “Als ik mij niet vergis, leven we momenteel in dergelijke tijden.” We zitten in de greep van het nuttigheidsdenken, de neoliberale dogma’s tasten het sociale weefsel aan, zelfbeschikking is een fabeltje, en we zijn steeds minder geneigd tot engagement. Schnitzler voegt daaraan toe: “Nu zal de lezer na zoveel mismoedig stemmende observaties zich wellicht afvragen: en wat nu?” Een betere vraag lijkt mij: klopt dit allemaal wel? Het zou interessant zijn om het huidige, zeer modieuze doemdenken te confronteren met informatie die een organisatie zoals Our World in Data verzamelt. Of met de studies waaruit steevast blijkt dat Nederland tot de gelukkigste landen ter wereld behoort.

Een historisch perspectief is hier ongetwijfeld ook nuttig. Waren onze voorouders echt minder egoïstisch, gepolariseerd en onvriendelijk dan wij? Hadden ze meer engagement, meer vertrouwen in de democratische instellingen? Is het waar dat het sociale weefsel verbrokkelt? En zo ja, hoe weten we dat dan? Of vertrouwen we op publicisten en therapeuten die dat blijkbaar zomaar aanvoelen, op straat en in hun consultatieruimte?

Laat deze bedenkingen geen afbreuk doen aan de grote waarde van dit kleine boek. Het zet tot denken aan, zowel instemmend als afwijzend, en dat is op zich al een grote verdienste. Neem het mee naar de kroeg, geef een tournée générale en zet er een boom over op.

Hans Schnitzler, Filosofie van de kroeg, De Bezige Bij, Amsterdam, 2024, 176 p.

Johan Braeckman

Johan Braeckman

auteur en maakt hoorcolleges

Geef een reactie

Lees ook

		WP_Hook Object
(
    [callbacks] => Array
        (
            [10] => Array
                (
                    [00000000000029180000000000000000ywgc_custom_cart_product_image] => Array
                        (
                            [function] => Array
                                (
                                    [0] => YITH_YWGC_Cart_Checkout_Premium Object
                                        (
                                        )

                                    [1] => ywgc_custom_cart_product_image
                                )

                            [accepted_args] => 2
                        )

                    [spq_custom_data_cart_thumbnail] => Array
                        (
                            [function] => spq_custom_data_cart_thumbnail
                            [accepted_args] => 4
                        )

                )

        )

    [priorities:protected] => Array
        (
            [0] => 10
        )

    [iterations:WP_Hook:private] => Array
        (
        )

    [current_priority:WP_Hook:private] => Array
        (
        )

    [nesting_level:WP_Hook:private] => 0
    [doing_action:WP_Hook:private] => 
)