Thomas Heerma van Voss neemt afscheid. ‘Ik vraag me af wat er allemaal in mijn vaders hoofd zat terwijl hij het leven uit gleed, welke gezichten en namen en woorden nooit meer uit dat hoofd zullen komen.’
De laatste tijd ben ik veel in mijn ouderlijke huis. Eerst om mijn vader bij te staan wanneer hij slecht nieuws heeft ontvangen, daarna om afscheid van hem te nemen, tegenwoordig vooral om te wennen aan de stilte. Ik loop langzaam door de kamers, orden een paar van zijn cd’tjes, speel met de kat die nu al weken miauwend en ontheemd rond dribbelt.
Hier, voor de televisie, lag mijn vader graag en stond een paar weken geleden zijn kist. Ik open de dvd-speler, daar verschijnt de laatste film die hij bekeek. Star Wars – Revenge of The Sith. Die wilde hij op de valreep nog samen zien. Tijdens de film keek ik af en toe voorzichtig opzij om te controleren of zijn ogen open waren. Sowieso zaten we de laatste tijd veel samen voor de televisie – op het scherm: een parade van onbeduidende voetbalwedstrijden, journaals die herhaalden wat het journaal ervoor al had gezegd, talloze actiefilms die we al meermaals samen hadden bekeken. Voordat we aan Revenge of the Sith toe waren, hadden we al vijf andere Star Wars-delen herzien, evenals de Indiana Jones-trilogie. Het voelde allemaal prettig vertrouwd. Ook nu gebruikten we weinig woorden, mijn vader en ik, we voerden amper gesprekken, maar dat hoefde ook niet: dit was ons afscheid, samen kijken naar dezelfde beelden.
Ik loop verder. De enorme vinylcollectie, de stapels boeken. Ik open de cd-speler. De laatste muziek die hij hoorde: deel vijf van de American Recordings van Johnny Cash. Hij vroeg die donderdagmiddag of ik het volume iets zachter wilde zetten, maar zei ook: “Dit blijft onovertroffen.” Ik zat naast hem en knikte, ik kende deze muziek door hem, zoals hij me honderden klanken en regisseurs heeft leren kennen.
Grote woorden gebruikte hij nooit, toch was hij in stilte altijd steunend
Al die zangers en albums, al die films, de romans die hij me als zeventienjarige aanreikte en die van mij een lezer maakten. De spullen staan er nog, precies zoals hij ze heeft achtergelaten, hoewel veel van de bijbehorende verbanden natuurlijk al niet meer terug te halen zijn – welke verhalen zijn er allemaal verdwenen?
Op het bureau in zijn werkkamer: paperassen, kriskras door elkaar; zijn laptop. Toen ik nog thuis woonde, hoorde ik hem hier elke avond neerstrijken – mijn oude slaapkamer ligt recht boven zijn bureau. In bed hoorde ik hem de ene na de andere sigaret aansteken. De onvermoeibare radio, de tinkelende ijsblokjes in zijn whiskyglas. Ik probeer terug te halen hoe ik daar lag, wat ik voelde en belangrijk vond. Ik denk aan de mensen die toen het middelpunt van mijn bestaan vormden, aan de muziek en films die ik in die jaren leerde kennen en waar ik nog steeds graag op terugval. En aan al die keren dat mijn vader schrijfsels van mij las, soms al afgedrukt, soms ruwe eerste versies. Grote woorden gebruikte hij nooit, toch was hij in stilte altijd steunend; toen ik als puber begon met muziekrecensies schrijven, zoals hijzelf een halve eeuw eerder had gedaan, zei hij: “Doorgaan.” Na mijn eerste poging tot fictie volgde hetzelfde advies. Desgevraagd haalde hij steevast foutjes uit mijn verhalen, die hij vanaf deze plek – en meestal ’s nachts – naar me mailde.
Op mijn telefoon haal ik zijn laatste mails terug, van een poos geleden alweer. Korte berichten. Vage klachten over aanhoudende vermoeidheid. De vraag hoeveel mijn laatste voetbalwedstrijd was geworden. Iets korts over onderzoeken die niets opleverden. Een beknopte reactie op een redactioneel dat ik voor De Revisor had geschreven. Of ik Ajax ook zo matig vond?
Eens mompelde hij, we staken net de Utrechtsestraat over: ‘Tja, steeds meer mensen bestaan alleen nog in mijn hoofd’
Ik loop verder, naar zijn kamer. Zijn licht doorgebogen bureaustoel; lades met daarin al zijn agenda’s, bewaard vanaf de jaren 1950; zijn schoudertas; het papiertje waarop hij in krasserig handschrift recent nog een boodschappenlijstje noteerde; de asbak met daarin de as van zijn laatste sigaret.
Kortgeleden belandde ik op een filmset. Ik werd geacht een klein rolletje te spelen, wat ik deels deed omdat mijn vader over zijn tijd als zelfverklaarde bijrolacteur altijd zo enthousiast was. Om me heen hadden zich professionele acteurs verzameld, die elkaar stuk voor stuk al bleken te kennen. Tussen de opnames door hoorde ik de oudste acteur – een generatiegenoot van mijn vader – aan een nauwelijks jongere collega vragen naar mensen die ik niet kende. Ze bleken allemaal overleden. En toen zei de oudste acteur, zonder spoor van zelfbeklag of theatraliteit, het was meer een terloopse verzuchting: “Ouder worden is eigenlijk een permanent rouwproces.”
Een week later legde ik deze woorden aan mijn vader voor, die toen nog net niet ziek was. Hij knikte direct. Die reactie verbaasde me niet, hij was al jaren stilletjes aan het rouwen. Als we door de stad fietsten, zag hij vooral wat er allemaal veranderd was, de verdwenen cafés en winkels. Eens mompelde hij, we staken net de Utrechtsestraat over: “Tja, steeds meer mensen bestaan alleen nog in mijn hoofd.”
Mijn moeder vindt het hoog tijd om het huis op te ruimen. Ze heeft gelijk. En toch zal elke verandering me kortstondig het idee geven dat er weer iets van mijn vader verdwijnt
Deze dagen denk ik regelmatig aan dat zinnetje. Ik vraag me af wat er allemaal in mijn vaders hoofd zat terwijl hij het leven uit gleed, welke gezichten en namen en woorden nooit meer uit dat hoofd zullen komen. Hij vertelde er die laatste weken niets over, wel zei hij: “Die George Lucas is het wel echt totaal kwijtgeraakt, hè, na die eerste trilogie. Had hij niemand meer die hem tegensprak?”
“Ik geloof het niet”, zei ik.
Na de laatste keren zullen nu onvermijdelijk de eerste keren zonder volgen. Mijn moeder vindt het hoog tijd om het huis op te ruimen en het nicotinegeel van de muren te verven. Ze heeft gelijk, dit museum is toe aan verfrissing. En toch zal elke verandering, iedere haal van de kwast of schifting van een stapel papier, me kortstondig het idee geven dat er weer iets van mijn vader verdwijnt.
Ik draai me om, de as laat ik nog even onberoerd. Wel doe ik Johnny Cash terug in de cd-speler, ik draai het volume omhoog en laat me op de bank vallen waarop ik al mijn hele leven lig. De kat dribbelt ongeduldig de kamer door, en uit de speakers komt de krakerige stem die ik al honderden keren hoorde en die nu toch ietsje anders klinkt: One sunny mornin’ we’ll rise I know / And I’ll meet you further on up the road / Now I been out in the desert, just doin’ my time.