Deel artikel

Lees de hele reeks
literatuur column

De tandenstoker van W.F. Hermans

27 september 2023 4 min. leestijd Thomas Heerma van Voss

Een lezer spreekt met onverhuld enthousiasme over zijn Hermans-verzameling. Dat wekt bij Thomas Heerma van Voss een sterk verlangen op.

Zijn naam was Bas en hij hield van boeken. Een jaar geleden dook hij op bij de leesclub die uitgeverij Das Mag rondom mijn laatste verhalenbundel had georganiseerd, in een benauwde bowlinghal pal tegen het Centraal Station aan. Ter plaatse bleek Bas liever over W.F. Hermans en Céline dan over mijn verhalen te willen praten, wat ik voor hem vond pleiten. In mijn herinnering deed ik weinig anders dan knikken, tot hij zei: “Als je het leuk vindt: laten we dit gesprek eens voortzetten met een biertje.”

Gewoonlijk ben ik alert wanneer lezers aandringen op een afspraak, voor je het weet ben je weken bezig met iemand afschudden van wie je niet eens helemaal begrijpt hoe die zich überhaupt je leven binnen heeft gewurmd. Maar deze Bas had iets uiterst sympathieks over zich; zijn voorbehoud klonk bovendien welgemeend, en hij wachtte ook keurig enkele maanden tot hij via Instagram terugkwam op zijn verzoek. Binnenkort dat biertje? Ik heb ook nog iets speciaals wat ik je wil geven.

We spraken af om pizza te gaan eten in de binnenstad van Amsterdam. Ruim een halfuur voor de afgesproken tijd berichtte hij: Ik ben er al!

Toen ik kwam aanlopen, herkende ik hem al vanuit de verte, midden op het terras: een vrolijke verschijning in wit, strak overhemd. Voor hem op tafel stond een leeg bierglas.

Hij begroette me uitbundig en riep: “Laten we over boeken praten.”

Daarmee bleek hij niet zozeer op de wereldliteratuur te doelen en gelukkig ook niet op mijn werk, maar op W.F. Hermans. Inderdaad, die bewonderde ik ook, daar had ik me een paar keer publiekelijk over uitgelaten, maar mijn waardering was al met al toch een vrij oppervlakkige flirt vergeleken met de hartstochtelijke liefde die Bas voor Hermans bleek te koesteren.

Uitgebreid vertelde hij over zijn Hermans-collectie. Hij wilde alles verzamelen, ook elke bibliofiele uitgave. Hij noemde talloze titels waar ik nog nooit van gehoord had. Van Nooit Meer Slapen bezat hij inmiddels achttien drukken, zei hij glunderend.

Het wekte allemaal een prettig anachronistische indruk, en het hinderde Bas allerminst dat ik weinig tegenover zijn verzamelwoede kon stellen, hij bestelde meer bier en kletste door. Het leukste was dat hij daarbij niets relativerends of semi-verontschuldigends zei; ik keek naar een man die vrijuit vertelde over zijn grote liefde, simpel – als er al een tijd van voorbehoud was geweest, lag die ruimschoots in het verleden.

Vagelijk herinnerde ik me mijn enthousiasme toen ikzelf als achttienjarige begon met lezen, mijn vrijwel meteen losgelaten fantasie om ook een grote collectie aan te leggen, waar waren die verzamelverlangens van destijds eigenlijk gebleven?

Het leukste was dat deze verzamelaar niets relativerends of semi-verontschuldigends zei; ik keek naar een man die vrijuit vertelde over zijn grote liefde

Ik nam een slok van mijn spa. Ik informeerde naar Bas’ werk, iets bij de Rijksoverheid, maar daar wilde hij het duidelijk niet over hebben. Hij leunde iets naar voren: “Ik ken Enzo Hermans een beetje. Kleinzoon van. Heel bijzonder als je hem hoort over zijn opa.” Even later vertelde Bas over zijn gezin, zijn zoontje, zijn vrouw, hun recente verhuizing naar Amersfoort. “Meer ruimte voor boeken. Al geef ik soms iets te veel uit aan mijn verzameling, dat is thuis wel een dingetje.”

Bas werkte zich in hoog tempo door de schelpjes van zijn vongole, hij at gulzig maar zonder vlekken te maken.

Zodra hij klaar was, pakte hij van onder de tafel een rugzak, waaruit een imposante stapel Hermans-boeken tevoorschijn kwam. Eerste drukken, speciale edities, gesigneerde exemplaren die hij via veilingen had gekocht, een boek dat hij mij overhandigde. “Dit wilde ik je cadeau doen. De aantekeningen van Hermans’ reis in Amerika, begin jaren zestig.”

Dankbaar nam ik het in ontvangst, ik liet de pagina’s door mijn handen gaan. Bas trok alweer mijn aandacht met een volgend pronkstuk uit de collectie: boeken die ooit door Hermans waren gelezen. Er stonden krabbeltjes in de kantlijn, her en der een uitroepteken. “Wat zou hij daarmee bedoeld hebben?” vroeg Bas bewonderend over twee door Hermans geplaatste vraagtekens.

De charme hiervan zag ik ook in, de historische sensatie dat Hermans ditzelfde papier had aangeraakt en zijn gedachtes erover had laten gaan, dat hij exact hier iets in de kantlijn had geschreven.

“Zou jij ooit zo verzameld willen worden?”

Die vraag verraste me. Even leek het een uitnodiging. Natuurlijk, zei ik vlug, leuk, vleiend, enzovoorts, al voegde ik daar direct aan toe dat dat niet meer van deze tijd was, wie gaf er nog op deze manier om literatuur, over vijftig jaar zou de wereld nog veel verder zijn aangetast door de klimaatcrisis en dan zouden mijn potloodkrabbeltjes toch helemaal niemand meer schelen?

Bas maakte een wegwuifgebaar, leek me verder amper te horen. “Tussen deze twee pagina’s vond ik een tandenstoker”, zei hij. Hij vond me traag van begrip, of gewoonweg niet enthousiast genoeg. “Dit is dus een tandenstoker van W.F. Hermans.”

Met ontzag hield hij het houtje omhoog.

Ik glimlachte. Ik zou mezelf nu makkelijk een onderkoelde, relativerende, mogelijk spottende gedachte kunnen toeschrijven. Maar waarom? Zulke gedachtes bleven uit, hier in de pizzeria – ik keek naar een goedaardig figuur die zich niet liet afremmen door beleefdheden of schaamte. Ging ik in iets in mijn leven zo op als hij in zijn verzamelen, sprak ik ergens zo ongeremd over?

Een moment leek het alsof Bas me hierom had uitgenodigd: om me deze begeestering te tonen, om te laten zien hoe ik ook door het leven kon gaan.

Ging ik in iets in mijn leven zo op als hij in zijn verzamelen, sprak ik ergens zo ongeremd over?

Zijn telefoon ging. “Nee!” riep hij vrolijk toen hij het toestel vastpakte. “Dit is ongelofelijk!” Hij hield het display voor mijn gezicht. Enzo Hermans. “Dit is toch bizar! Die gast belt me echt helemaal nooit. Ik geloof dit niet. Nou ja, ik geloof niet dat het niets betekent.”

Wat het dan wel betekende bleef in het midden. Bas stopte zijn telefoon weg. Ik nam een laatste hap van mijn pizza en voelde een heel sterk verlangen: wat het ook inhield, ik wilde eveneens geloven dat dit iets betekende, ik wilde net zo in dit moment en in mijn dagen opgaan als Bas aan het doen was.

Reacties

Reacties zijn gesloten.

Gerelateerde artikelen

		WP_Hook Object
(
    [callbacks] => Array
        (
            [10] => Array
                (
                    [0000000000002a860000000000000000ywgc_custom_cart_product_image] => Array
                        (
                            [function] => Array
                                (
                                    [0] => YITH_YWGC_Cart_Checkout_Premium Object
                                        (
                                        )

                                    [1] => ywgc_custom_cart_product_image
                                )

                            [accepted_args] => 2
                        )

                    [spq_custom_data_cart_thumbnail] => Array
                        (
                            [function] => spq_custom_data_cart_thumbnail
                            [accepted_args] => 4
                        )

                )

        )

    [priorities:protected] => Array
        (
            [0] => 10
        )

    [iterations:WP_Hook:private] => Array
        (
        )

    [current_priority:WP_Hook:private] => Array
        (
        )

    [nesting_level:WP_Hook:private] => 0
    [doing_action:WP_Hook:private] => 
)