In elk nummer van de lage landen signaleren Miet Ooms en Marc van Oostendorp om beurten de belangrijkste taalboeken in het Nederlands. In deze aflevering: vier titels over de relatie tussen de taal en zij die haar gebruiken, wij allemaal dus.
Veel taalboeken gaan, welja, over taal. Hoe werkt ze, hoe gebruik je haar, wat is goede taal en wat niet, welke varianten zijn er en welke kenmerken hebben die? Maar taal bestaat alleen dankzij ons, mensen die haar gebruiken. Taal evolueert met ons mee, en wij evolueren mee met het taalgebruik rondom ons. Het is door mensen – wij allemaal, sprekers en schrijvers – dat het Frans als lingua franca plaats heeft gemaakt voor het Engels, en dat we vandaag in onze omgeving meer Algemeen Nederlands dan dialect horen.
In vier recente taalboeken komt die relatie tussen mensen en hun taal aan bod. Freek Van de Velde bekijkt het verschijnsel taal in relatie tot de wereld. Ronny Boogaart, Henrike Jansen en Maarten Van Leeuwen zoomen in op onze communicatie, meer specifiek onze verdedigingsstrategieën. Frieda Steurs belicht de betekenis van taal in de economie en het bedrijfsleven. En het Centrum voor Levende Talen viert zijn vijftigjarige bestaan met een boek over het belang van talenkennis en meertaligheid.

© Maarten Verminck
In Wat taal verraadt plaatst historisch taalkundige Freek Van de Velde het verschijnsel taal in de evolutie van de mensheid. De ondertitel luidt dan ook: Een kleine geschiedenis van brein tot beschaving. Hoe komt het dat mensen wel en bijvoorbeeld apen geen spreektaal hebben ontwikkeld? Hebben dieren ook taal? Vormen wij de taal, of vormt de taal ons? Waarom zijn sommige talen zo moeilijk, zo niet onmogelijk te leren? Wat is het verband tussen klimaat en taal? Wat zegt de hoogte of laagte van onze stem over ons?
Dit is maar een greep uit alle vragen die de auteur opwerpt. De antwoorden zijn vaak verrassend. Zo blijken we met ons platte, grote gezicht in de ogen van mensapen niet superieur, maar kinderlijk en schattig over te komen en de “leergierigheid van jonge aapjes” te hebben. Maar net door die langere “kindertijd” zijn we ook blijven brabbelen en hebben we – mogelijk – op die manier spraak ontwikkeld.
Freek Van de Velde stopte zijn boek vol eyeopeners en wetenswaardigheden
Hoe uiteenlopend talen ook zijn, sommige kenmerken komen overal terug. Van de Velde haalt bijvoorbeeld het kiki-boeba-experiment aan, waarbij de deelnemers een afbeelding van een ster en een wolk te zien krijgen met de vraag welke afbeelding de kiki is en welke de boeba. Los van de taal koppelen de meeste mensen kiki aan de scherpe ster en boeba aan de ronde wolk. Er lijken dus wel associaties in het menselijke brein te bestaan tussen bepaalde klanken en vormen.
Maar Van de Velde waarschuwt ook voor de WEIRD-val. Daardoor kan ons beeld van taal en taalstructuren beperkt blijven en blijken veronderstelde “universele kenmerken” achteraf toch niet zo universeel. WEIRD? Dat staat voor Western, Educated, Industrialized, Rich, Democratic. Die talen zijn het meest bestudeerd, maar hebben veel gemeenschappelijke kenmerken en groeien zelfs naar elkaar toe. Dan zijn de kleine talen uit Zuid-Amerika, Afrika en Azië van een ander niveau. Neem nu de ingewikkelde werkwoordvervoegingen in de Peruviaanse taal Yagua. Daar hangen de uitgangen af van hoe ver in het verleden een handeling zich afspeelt: heel lang geleden, iets meer dan een maand geleden, vorige week, gisteren, vandaag nog. Nog een weetje: het aantal heldere klinkers in een taal hangt samen met het klimaat: hoe warmer, hoe meer we buiten zijn en dus over grotere afstand moeten communiceren. Heldere klinkers zijn dan heel nuttig. Het hele boek staat vol met dit soort eyeopeners en wetenswaardigheden.
‘Wat taal verraadt’ is geen klassiek taalboek
Het mag duidelijk zijn: Wat taal verraadt is geen klassiek taalboek. Van de Velde legt dwarsverbanden met biologie, archeologie, klimaatwetenschap, sociologie en nog veel meer. Neem daar de vlotte schrijfstijl, de talrijke verrassende en plastisch beschreven voorbeelden en de uitgebreide literatuurlijst bij en je hebt een boek dat de taal in de wereld zet. En passant haalt Van de Velde de mens als uniek, intelligent superwezen zo vakkundig van zijn voetstuk. Het enige punt van kritiek op dit boek is dat er ontzettend veel onderwerpen aan bod komen en je de leergierigheid van een legertje jonge apen nodig hebt om die te verwerken.
Taal is communicatie. Dankzij taal maken we contact met elkaar, wat nodig is om onze kennis, cultuur en waarden en normen door te geven. Maar, zoals Van de Velde in zijn boek ook al aanhaalt, taal kan bewust of onbewust voor ruis op de communicatie zorgen. Een verkeerde woordkeuze, een ongepaste opmerking, een grapje dat slecht valt, kan opschudding en verontwaardiging veroorzaken en zo de communicatie grondig verstoren. Per ongeluk zijn, of net met opzet. Al kan verwarring ook handig zijn, bijvoorbeeld om de aandacht af te leiden van een gevoelig onderwerp. Hoe dan ook: als reactie op dit soort ruis zetten we verdedigingsstrategieën in, de ene al effectiever en geloofwaardiger dan de andere. In Maar zo bedoelde ik het niet fileren Ronny Boogaart, Henrike Jansen en Maarten van Leeuwen twintig verdedigingsstrategieën. Die vallen stuk voor stuk terug te leiden naar minstens één, maar meestal naar een mix van enkele van deze vier klassieke verdedigingslinies: “ik heb het niet gedaan”, “ik heb iets anders gedaan”, “er zijn verzachtende omstandigheden” en “iemand anders is verkeerd”.

© Keke Keukelaar
De vier grote onderdelen van het boek volgens telkens een van die verdedigingslinies. De strategieën zijn herkenbaar: “dat heb ik nooit gezegd”, “Het is uit de context gehaald”, “Het was maar een grapje”, “Ik heb me versproken”, “Kijk naar jezelf!”. De auteurs maken die abstracte strategieën aanschouwelijk met tal van recente voorbeelden uit de internationale en Nederlandse actualiteit. Rutte (“Hier heb ik geen actieve herinnering aan”), Trump (“Dat is verzonnen door fake-news media”), Baudet (“Het was evident een grap”) en Wilders (“Ik heb mijn kiezers alleen maar gevraagd of ze meer of minder Marokkanen willen”) passeren allemaal meer dan eens de revue. Maar niet alleen de usual suspects komen aan bod. Zo wordt in het hoofdstuk ‘Ik overdreef’ duidelijk dat bij een reclameboodschap zoals die van Samsung Galaxy (met de slogan: “het hoesje dat de perfecte bescherming biedt”) de verdediging “ik bedoelde het niet letterlijk” ook valabel kan zijn: een klacht werd om die reden niet ontvankelijk verklaard. En in het hoofdstuk ‘Dat woord betekent wat anders’ poneren de auteurs dat een minister van Asiel en Migratie moeilijk hard kan maken dat ze de beladen betekenis van “omvolking” niet kent (de Nederlandse minister Faber).
Naast je verdedigen is er natuurlijk nog een andere optie: je excuses aanbieden. Daar gaat het laatste hoofdstuk op in. Aan juiste excuses hangen wat voorwaarden vast: ze moeten oprecht zijn én ze moeten goed geformuleerd zijn. Een excuus in de trant van “als iemand zich door mijn woorden/acties gekwetst voelt, wil ik mij hierbij verontschuldigen” is te voorwaardelijk gesteld om overtuigend over te komen. Dat mocht Robert F. Kennedy Jr. in ieder geval ondervinden toen hij zijn familie tegen zich in het harnas joeg, omdat hij een bewerkt campagnefilmpje van zijn oom, de vermoorde president John. F. Kennedy, als promotiefilmpje voor zijn presidentskandidatuur gebruikte tijdens de Superbowl. Ook als je een historische familienaam hebt, ontsnap je niet aan de ongeschreven regels van de communicatie.
Het is enigszins jammer dat er in ‘Maar zo bedoelde ik het niet!’ weinig voorbeelden uit Vlaanderen staan
Maar zo bedoelde ik het niet! is een vlot geschreven, leuk, grappig én wetenschappelijk onderbouwd boek over een herkenbaar en toch weinig bestudeerd onderdeel van onze communicatie. Je leert strategieën herkennen en, waar nodig, doorprikken. Eén pijnpuntje: op een sporadische Conner Rousseau, Marc Van Ranst of Trump na komen de meeste voorbeelden uit de Nederlandse actualiteit, zoals de televisiereeks Mocro Maffia of de “beruchte” mondkapjesaffaire van Sywert van Lienden. Dat zegt de gemiddelde niet-Nederlander weinig tot niets en daardoor schieten die voorbeelden hun doel voorbij. En bij het voorbeeld van de Nederlandse politicus Rob Oudkerk die het woord “kut-Marokkanen” in de mond nam toen hij dacht dat de camera’s nog niet draaiden, dacht ik meteen aan de Belgische sportjournalist Eddy Demarez, die iets vergelijkbaars overkwam toen de Belgische nationale basketbalvrouwen terugkeerden van de Olympische Spelen 2020. Dat had een mooie aanvulling in het boek kunnen zijn. Net als Oudkerk is Demarez is uiteindelijk voor de excuses gegaan.
Een samenleving leeft dankzij de onderlinge communicatie van haar leden. Een belangrijk deel van die communicatie is praktisch: we willen iets, we hebben iets te bieden, we werken voor anderen en laten anderen voor ons werken. Communicatie en taal zijn dus onmisbaar voor de economie. Dat is zo vanzelfsprekend dat we er amper bij stilstaan. Behalve als je Frieda Steurs heet en jarenlang het Instituut voor de Nederlandse Taal (INT) hebt geleid. Dan schrijf je er een boek over.

© INT / KU Leuven
Het boek Taal in transformatie is de opvolger van Taal in bedrijf uit 2016. Daarmee wilde Steurs (toen nog hoogleraar aan de KU Leuven in computerondersteund vertalen, terminologiebeheer en meertalig documentbeheer) haar collega’s en de rest van de wereld laten zien hoe cruciaal taal is in het bedrijfsleven. Taal in transformatie vertrekt vanuit dezelfde visie. De positie van het Nederlands in dat bedrijfsleven krijgt nog meer aandacht, net zoals de betekenis van het INT als behoeder en bewaarder van taalmaterialen als databanken en woordenboeken.
Steurs brengt de taalsector in de breedste zin van het woord aan bod. Het gaat dus niet alleen om beroepen als tekstschrijvers, vertalers en docenten, of over taal in het bedrijfsleven. Ze wijdt ook hoofdstukken aan taal in de zorg, meertaligheid, terminologiebeheer, taal- en spraaktechnologie, de positie van regionale talen, glokalisering (de combinatie van wereldwijde globalisering en het aanpassen aan lokale markten of lokalisering) en natuurlijk artificiële intelligentie. Die abstracte concepten verduidelijkt ze met concrete voorbeelden. “In 2020 ging circa 13 procent van de Belgische goederenuitvoer naar Nederland en was 19 procent van de Belgische invoer afkomstig uit Nederland”, schrijft Steurs als belangrijke reden waarom we als goede buren maar beter met elkaars culturele gevoeligheden en talige verschillen rekening moeten houden. Hoe een standaardtaal behoed kan worden voor domeinverlies, illustreert ze met het Noorse Termportalen, een collectie vaktermen in het Noors die anders alleen in het Engels zouden bestaan. De internationale standaard SNOMED is dan weer een voorbeeld van een meertalige databank met concepten voor een heldere en eenduidige communicatie in de medische wereld wereldwijd.
Het Nederlands staat er vandaag in de meertalige, digitale wereld vrij goed voor dankzij eerdere investeringen. Heeft het beleid daar vandaag ook oog voor?
Hoewel het Nederlands er vandaag in de meertalige, digitale wereld vrij goed voorstaat, legt Steurs ook enkele pijnpunten bloot. Die goede positie hebben we immers te danken aan enkele grote investeringen in taalinformatiestructuren vroeger. En om die te houden, zijn nieuwe investeringen nodig, en die staan momenteel helaas niet op het programma van het beleid in Nederland of Vlaanderen.
Taal in transformatie is een aanrader voor het bedrijfsleven en voor iedereen die betrokken is bij taalopleidingen en taalbeleid. De voorbeelden van de rol van taal, meertaligheid en terminologie zijn zo overweldigend dat je er niet omheen kunt: taal speelt een centrale, cruciale rol in de maatschappij en de economie. Nog een heel eenvoudig voorbeeld: de meeste e-commerce kan vandaag niet meer zonder meertalige, of automatisch vertaalbare webwinkel. Eén minpuntje van het boek: de hoeveelheid voorbeelden is zo groot dat de onderlinge samenhang niet altijd duidelijk is. Gelukkig vangen de registers achteraan in het boek dat euvel grotendeels op.
Het Centrum voor Levende Talen (CLT) van de KU Leuven is een klinkende naam in de wereld van het taalonderwijs. Je kunt er terecht voor een taalcursus in één (of meer) van de zesentwintig aangeboden talen, een cursus Vlaamse Gebarentaal en als anderstalige een cursus Nederlands, allemaal op verschillende niveaus. Om zijn vijftigste verjaardag te vieren, bracht het CLT het boek in 2024 In alle talen uit, als ode aan de taal en de meertaligheid.

© Centrum voor Levende Talen
In In alle talen hebben docenten het over de verschillende aspecten van meertaligheid en de lesmethodes bij het CLT. Zo ontdek je als lezer hoe anderstaligen in de zorg parallel met hun stage via rollenspelen Nederlands leren, zodat ze de taal meteen in de praktijk kunnen inzetten. Je krijgt tips om via herhaling je geheugen te trainen op woordenschat, je komt te weten hoe taalpractica van lokalen met cassettebandjes (zoals in mijn tijd) geëvolueerd zijn naar virtuele ruimtes met een-op-eencontact en hoe je Arabisch zonder klinkers leert schrijven.
De bijdragen van de docenten worden afgewisseld met persoonlijke getuigenissen van onder meer journalist Rudi Vranckx, Leuvens burgemeester Mohammed Ridouani, muzikant Gabriel Ríos, emerita professor informatica Marie-Francine Moens en Belgisch minister van staat Mark Eyskens. Zij hebben het over wat hun moedertaal, hun meertaligheid of hun gebrek aan talenkennis heeft betekend in hun leven, voor hun identiteit en voor hun werk. Zo vertelt de Spaanstalige Puerto-Ricaan Ríos hoe hij in Spanje thuisgekomen is in zijn moedertaal, toont Eyskens aan dat meertalige ministers zich beter kunnen laten gelden, heeft Moens het over het evenwicht tussen mens en taalmodel en Vranckx over hoe begrip van de lokale taal en cultuur van levensbelang kan zijn.
In alle talen is een leuk boekje met inspirerende voorbeelden binnen en buiten het onderwijs. Door de titel had ik een sterk opgebouwd betoog over meertaligheid en taalonderwijs verwacht. Op dat vlak ben ik op mijn honger blijven zitten: het is een verzameling losse stukken geworden van docenten die hun eigen insteek hebben gevolgd. De ene geeft tips en voorbeelden uit de lespraktijk, de andere houdt het bij een algemener betoog. Jammer genoeg staan de namen en vakgebieden van de docenten er niet bij. Dat had voor wat context bij de stukken gezorgd. Gelukkig staan ze er bij de getuigenissen wel bij. Die hebben elk op zich een inspirerende meerwaarde.
- Freek Van de Velde, Wat taal verraadt. Een kleine geschiedenis van brein tot beschaving, LannooCampus, Leuven, 2024, 237 p.
-
Ronny Boogaart, Henrike Jansen en Maarten van Leeuwen, Maar zo bedoelde ik het niet. Hoe we recht praten wat krom is, Thomas Rap, Amsterdam, 2024, 328 p.
-
Frieda Steurs, Taal in transformatie. Technologie, economie en de kracht van generatieve AI, Instituut voor de Nederlandse Taal, Leiden, 2024, 232 p.
-
Centrum voor Levende Talen, In alle talen. Waarom er altijd een reden is om een taal te leren, LannooCampus, Leuven, 2024, 240 p.
Geef een reactie
Je moet ingelogd zijn op om een reactie te plaatsen.