Deel artikel

literatuur

De laaglandse literatuur van nu leeft! Tijdschrift DWB vat de literaire jaren 2010-2019 samen

15 november 2019 5 min. leestijd

Het literaire klimaat 2010-2019 is een poging om de stemming te peilen in de laaglandse letteren.

Eenvoudig is het niet, de tijdgeest vangen in een net van woorden. Nog lastiger is die opdracht als je je nog midden in het strijdgewoel bevindt van het tijdvak dat je wilt kenschetsen. Geprezen zij daarom de moed van de redactie van het literair-culturele tijdschrift DWB. Het jongste nummer, Het literaire klimaat 2010-2019 (september 2019), is een poging om de stemming te peilen in de laaglandse letteren van het tweede decennium van de eenentwintigste eeuw in tien essays, eentje per jaar. In de inleiding doen samenstellers Laurens Ham en Sven Vitse, allebei als docent moderne letterkunde verbonden aan de Universiteit Utrecht, een dappere poging de bevindingen samen te vatten.

“Als er iets kenmerkend is voor dit decennium”, schrijven ze, “dan is het het verlangen naar verbinding: naar het ‘delen’ van artistieke ervaringen via sociale en andere media, naar het opzoeken van het (massa)publiek met affirmatieve kunstwerken en publieke optredens, naar het maken van kunst die functioneert binnen sociaal-culturele contexten. Het literaire veld heeft daarmee opnieuw iets geslotens over zich gekregen, zij het dat het om een nieuw, ruimer type geslotenheid gaat.”

Het is een passage waar ik even op moest kauwen. Functioneert kunst niet altijd “binnen sociaal-culturele contexten”? Is het opzoeken van het publiek niet iets wat schrijvers al sinds mensenheugenis doen? Hugo Claus, Gerard Reve en Harry Mulisch zetten hun persoonlijkheid in ieder geval volop in om hun waar op de markt aan de man te brengen en het publiek te veroveren. Hebben de schrijvers van nu werkelijk het verlangen te ontregelen opgegeven en willen ze met “affirmatieve kunstwerken” behagen? Een van de beste Nederlandstalige romans die ik de jongste tijd las – Liefde, als dat het is van Marijke Schermer – ervoer ik in ieder geval als weinig affirmatief. Het is een meticuleuze en meedogenloze ontleding van de wetmatigheden van de liefde in tijden van zelfmaximalisatie. En hoe verhoudt de stelling dat de huidige generatie verlangt naar verbinding zich tot de these dat het literaire veld daarmee iets geslotens over zich heeft gekregen?

Dit nummer roept een weldadig geloof op in de vitaliteit van de hedendaagse laaglandse literatuur

Nee, deze eerste positiebepaling bracht me eerlijk gezegd niet veel verder. Het openingsessay dan, waarin Laurens Ham het protest tegen cultuurbezuinigingen van het najaar 2010 als het startpunt van het literaire decennium neemt? Ham analyseert fraai wat de inzet van de Schreeuw om Cultuur was. De voormannen van de actie zoals cabaretier Freek de Jonge stelden kunst voor als een eerste levensbehoefte, als een betekenisgever in een onttoverde wereld. Maar columniste Rosanne Hertzberger vertolkte de communis opinio met haar verwijt dat de demonstranten “een schreeuw om subsidie niet meer [wisten] te onderscheiden van een schreeuw om cultuur”. Een nieuwe poging deden de organisatoren van de Mars der Beschaving, die op 27 juni 2011 plaatsvond. Ook dat protest viel op koude steen. Met het woord beschaving – het geloof in kunst die moreel verheven is boven de barbarij van de staatssecretaris van Cultuur Halbe Zijlstra, liefhebber van De Toppers (een supergroep met René Froger, Gerard Joling, Jeroen van der Boom en Jan Smit) – riepen de demonstranten het “klassenspook” op, analyseert Ham, op een manier die niet in hun voordeel werkte.

De Schreeuw en de Mars waren, stelt de literatuurwetenschapper, twee ontoereikende antwoorden op de prangende vraag hoe het belang van kunst te verdedigen. De zittende machten konden toen hun sloopwerk zonder al te veel tegenstand uitvoeren. Aan het slot van zijn essay rept Ham van de “desastreuze impact van de kunstbezuinigingen”. Maar wie wil weten wat dat rampzalige effect dan was, blijft op zijn honger zitten. De suggestie is dat het literaire klimaat van het jongste decennium en de kunstbezuinigingen van Zijlstra iets met elkaar te maken hebben. Maar wat is het verband precies? Zijn de subsidies voor schrijvers ook aanzienlijk ingeperkt? Zijn ze daardoor de markt op gejaagd? Heeft dat de literatuur verarmd of misschien juist verrijkt?

Antwoorden op deze vragen blijven uit in de negen essays die volgen. Dat neemt allerminst weg dat het themanummer zeer boeiende betogen bevat. Zoals het polemische stuk van Geert Buelens, hoogleraar moderne letterkunde in Utrecht, over de opname in 2015 van Jef Geeraerts in de canon. Zijn pijnlijke constatering: “ook uitgesproken progressieve auteurs doen neokoloniale uitspraken, tonen zich blind voor het racisme in Geeraerts’ oeuvre of erkennen dat racisme weliswaar, maar wensen er niet te zwaar aan te tillen.” Op overtuigende wijze laat hij zien dat wie Geeraerts inlijft in de tegencultuur en de seksuele bevrijding van de jaren 1960 het gewelddadige, koloniale karakter van zijn verhouding tot Congolese vrouwen miskent. De vraag is evenwel hoe Geeraerts’ opname in de Vlaamse canon precies in het literaire klimaat van dit decennium past. Aan het eind van het essay lijkt Buelens juist te suggereren dat het een laatste stuiptrekking is van een vorm van denken die door de nieuwe generatie van Afro-Europese auteurs fel wordt bekritiseerd.

De poging om dit decennium te karakteriseren komt het best uit de verf in het stuk van de Leidse literatuurwetenschappers Esther Op de Beek en Yra van Dijk over Niña Weijers en Nina Polak. Het zijn schrijvers, stellen ze, “die op zoek gaan naar vormen van houvast, klontering, verankering, in een wereld waarin identiteiten, relaties, instituties, vormen, genres, vloeibaar geworden zijn.” En, voegen ze daar even verderop aan toe: “De romans van de jaren 2010 van deze generatie zijn verhalen over wat het betekent als relaties en identiteiten niet alleen relatief zijn, maar bovendien meer dan ooit gemedieerd.” We leven in tijden van sociale media waarin we permanent bezig zijn met zelfrepresentatie, we volcontinu blootgesteld zijn aan de blik van de ander en we de werkelijkheid vooral nog waarnemen via schermen.

Verdomd, veel van de recente literatuur uit de Lage Landen die ik de jongste tijd las, past perfect in dit plaatje

Het zijn die fundamentele veranderingen waarop de jongste generatie van auteurs haar literaire verbeelding loslaat. Niet alleen door de consequenties ervan inhoudelijk te verkennen, maar ook in de vorm. Bij die relatieve en relationele realiteit past niet langer het centraal waarnemende (vaak mannelijke) subject van de modernistische roman. De schrijvers van nu verkennen de perspectieven van meerdere personages tussen wie weinig hiërarchie bestaat.

Nu kan ik natuurlijk flauw doen en met een auteur van nu op de proppen komen die hier niet aan voldoet. Maar toen ik dit essay las, dacht ik wel: verdomd, veel van de recente literatuur uit de Lage Landen die ik de jongste tijd las, past perfect in dit plaatje. Niet alleen Niña Weijers en Nina Polak, de auteurs waar Op de Beek en Van Dijk zich in hoofdzaak op richten, maar bijvoorbeeld ook de al genoemde Marijke Schermer en Roos van Rijswijk, die met haar debuutroman Onheilig in 2016 de Anton Wachterprijs won.

Veel meer dan de bekende klachten over het literaire klimaat die ook in dit nummer de revue passeren – de dominantie van de markt, de schaamteloze zelfpromotie van bestsellerauteurs, de ziekelijke aandacht van de media voor de persoon van de schrijver en voor de vraag of het echt gebeurd is – biedt deze karakterisering een inzicht over wat er inhoudelijk aan de hand is in de literatuur van nu. Een inzicht dat de auteurs tot een montere conclusie leidt: “Met het frisse, heruitgevonden realisme, het ingenieuze spel met genres en perspectieven, en het weldoordachte thema van radicaal relationisme toont deze generatie een sterke literaire klimaatverandering, die ditmaal tot geen enkele zorg voor de toekomst leidt.”

Roept dit themanummer van DWB aanvankelijk scepsis op over de poging de tijdgeest te vangen, dan wekt het uiteindelijk – vooral dankzij Op de Beek en Van Dijk – een weldadig geloof op in de samenhang en vitaliteit van de hedendaagse laaglandse literatuur. Graag steek ik het daarom als een koopman omhoog.

Het literair klimaat 2010-2019, DW B, nr. 3, september 2019, 164ste jaargang
Tomas

Tomas Vanheste

is adjunct-hoofdredacteur Ons Erfdeel vzw, coördinator van VL⇄NL en journalist.

Reacties

Reacties zijn gesloten.

Lees ook

		WP_Hook Object
(
    [callbacks] => Array
        (
            [10] => Array
                (
                    [0000000000002ad70000000000000000ywgc_custom_cart_product_image] => Array
                        (
                            [function] => Array
                                (
                                    [0] => YITH_YWGC_Cart_Checkout_Premium Object
                                        (
                                        )

                                    [1] => ywgc_custom_cart_product_image
                                )

                            [accepted_args] => 2
                        )

                    [spq_custom_data_cart_thumbnail] => Array
                        (
                            [function] => spq_custom_data_cart_thumbnail
                            [accepted_args] => 4
                        )

                )

        )

    [priorities:protected] => Array
        (
            [0] => 10
        )

    [iterations:WP_Hook:private] => Array
        (
        )

    [current_priority:WP_Hook:private] => Array
        (
        )

    [nesting_level:WP_Hook:private] => 0
    [doing_action:WP_Hook:private] => 
)