‘De kroon met twee pieken’ van Guido van Heulendonk: memoires van een antiheld
In zijn elfde, stilistisch loepzuivere roman vertelt Guido van Heulendonk een veelstemmig verhaal over een antiheld die de dingen veeleer ondergaat dan aanstuurt.
Wie het werk van Guido van Heulendonk volgt, wordt er bij elk nieuw boek toe verleid het vorige meteen te herlezen. Daar is ook alle reden toe: zijn romans enten zich aantoonbaar op elkaar en vormen een fijnmazige intertekst waaraan intussen zo’n veertig jaar is gecomponeerd. Bijna alle verhalen zoomen in op specifieke gezinsrelaties die gaandeweg worden ingebed in een mondiale context, als onderdeel van “het onverschillig universum”. Dat geldt bijvoorbeeld voor Paarden zijn ook varkens (1995, Gouden Uil 1996), Niemand uit België (2013), Vrienden van de poëzie (2021) en evenzeer voor De kroon met twee pieken (2024).
In zijn elfde roman onderneemt Van Heulendonk een minutieuze afdaling in de binnenwereld van Werner Vrysoone en biedt via een wisselend perspectief een retrospectieve inkijk in diens beide huwelijken: eerst met de activistische Conny Bruynzele en, enkele jaren na haar dood, met Mary Jane, de al even milieubewuste dochter van Esmee, een naar Maine uitgeweken “hartsvriendin” van Conny. Met zijn tweede liefde ruilt hij het pretentieloze Walvertinge uiteindelijk in voor Antwerpen, “wereldhaven, culturele metropool, historische navel van Europa”.
© Koen Broos
Via diverse lijnen komt een ingenieus verhaal tot stand waarin behalve Werner zelf, de kunstzinnige dochter Paulien uit het tweede huwelijk en Hedda de toon zetten. Hedda, wier naam herinnert aan een tragisch personage van Henrik Ibsen, is de met radicale “godsdienstwaan” behepte dochter van Conny uit een korte affaire met Werners klasgenoot en (latere) zakenman Rafaël Van Kassel, die met de noorderzon richting het Franse zuiden verdwijnt. Haar (Bijbelse) zoektocht naar de afwezige vader kruidt en dynamiseert aanzienlijk de verhouding tussen het mannelijke hoofdpersonage en zijn vrouwelijke entourage.
Werner Vrysoone blijkt een antiheld die de dingen veeleer ondergaat dan aanstuurt en zich daar ook van bewust is. Na geruzie met Conny over Hedda’s definitieve vertrek naar het godvergeten Sart-Tilman, “[verwenst] hij zichzelf” niet toevallig tot driemaal toe. Hij maakt weliswaar enige promotie als lokaal ambtenaar, maar wordt na Conny’s dodelijke ongeval op de legendarische berg Mount Katahdin, tijdelijk in de psychiatrie opgenomen.
Het relaas van zijn wedervaren komt via fijnzinnig met elkaar verweven tekstsoorten tot stand: brieven (Paulien aan Marianne, Conny aan Esmee en omgekeerd), krantenberichten, mails, recensies (van Pauliens autobiografische theatermonologen), telefoongesprekken, interviews en dagboekfragmenten van Werners hand. Dat resulteert in een veelstemmig, achronologisch, zich langzaam verdichtend vlechtwerk dat van de lezer een hoge mate van participatie vraagt. Maar de bonus is niet min: de puzzelstukken passen naadloos in elkaar en bieden een caleidoscopisch beeld van een personage dat aanhoudend op de proef gesteld wordt.
Van Heulendonk creëert een veelstemmig, achronologisch, zich langzaam verdichtend vlechtwerk dat van de lezer een hoge mate van participatie vraagt
De variatie aan tekstsoorten zorgt uiteraard voor een waaier aan registers, maar verhindert niet dat de stijl onverminderd loepzuiver blijft en sporadisch aforistisch van inslag is. Zo klinkt Peter Greens muziek als “de ultieme synesthesie: wat je hoort is wat je ziet”. Bedwongen ironie en een perfect gecultiveerd talent om de ondraaglijke lichtheid van het bestaan te relativeren kenmerken zijn schriftuur. Daar zijn de talrijke “nou ja”-zinnen een symptoom van. Over Werners laatste ruzie met Conny: “Ruzie, nou ja: meningsverschil.” Op een openhartig moment ziet Paulien zich “buitelen aan de trapeze van [haar] ironie”: aan diezelfde trapeze buitelt Van Heulendonk op virtuoze wijze. En dus heeft de auteur het bijvoorbeeld over “een flinterdun vacuüm dat we het heden noemen”, over een twijfelzuchtige Paulien die “enkel om [zich] heen kan tasten in onbeholpen metaforen” of over Werner die “droomde, met de handen tussen de benen, van een wandeling in de sneeuw”.
Dat een zo gelaagde roman toch een afgerond verhaal presenteert, heeft behalve met stilistische brille ook te maken met subtiel ingeschoven motieven. Daartoe behoren de quasi-identieke openingszinnen van een tiental hoofdstukken: “En het gebeurde dat”, gevolgd door een tijdsaanduiding. Op zich gaat het om een beproefd procedé, dat onder meer opduikt in Van Heulendonks roman Terug naar Killary Harbour (2004), en aansluit bij Werners aangeboren talent voor defaitisme.
Even opvallend zijn de uitweidingen over de al genoemde Peter Green, begenadigd gitarist van Fleetwood Mac en componist van ‘Albatross’, “de soundscape van de hoge, zwevende vogel”. Het instrumentale lied klinkt op tijdens de eerste huwelijksnacht van Werner en Conny en nogmaals in een New Yorkse club tijdens de herinneringsreis die Paulien hem cadeau doet. De vogel wiekt onophoudelijk door de roman, vaak in samenhang met de naderhand in religieuze wanen verstrikte muzikant. Die kan overigens als een spiegelfiguur gelden voor de “aan God verslaafde” Hedda en de aan drank en geld verhangen Solana (“Bruinvingertje”), met wie Werner zich goed verstaat in de psychiatrie. De albatros, die aanleiding heeft gegeven tot een eerbiedwaardige literaire traditie – van Samuel Taylor Coleridge tot Taylor Swift – staat symbool voor Werners diep ingesleten schuldbesef, dat ook expliciet wordt benoemd: “het schuldgevoel had al die jaren, elke dag, op zijn borst gedrukt als een molensteen, en die wou hij eraf”.
Een bijzonder aspect van de roman, waarvan de titel is ontleend aan Peter Greens song ‘The Green Manalishi (with the Two Prong Crown)’, zijn de knipogen naar eigen werk. Voor de lezer met enige Poirot-achtige aanleg, is het boek een Fundgrube vol sporen die naar vroeger leiden. Zo komt het jaar waarin De Joncker debuteert overeen met dat van Van Heulendonks romandebuut Hoogtevrees (1985) en is de titel Vrome vogels een allitererende verhaspeling van Vreemde vogels (1989). Zo ook stroken de gegevens over De Joncker, aan wie in 1996 De Gouden Uil werd toegekend, met Van Heulendonks bejubelde roman Paarden zijn ook varkens. Een even gewilde knipoog is de vraag van een interviewer of De Jonckers roman Het mocht van de schipper “geen afrekening [is]”? Ik zou volmondig ja antwoorden, omdat Van Heulendonks roman De afrekening (2019) in menig opzicht spoort met de epistolaire inslag van De kroon met twee pieken.
De stijl blijft onverminderd loepzuiver en sporadisch aforistisch van inslag
Bovendien bulkt de roman van allusies op het werk van vakgenoten als Robert Musil, Joyce Carol Oates, Malcolm Lowry en Oscar Wilde. Die referenties maken ook deel uit van een netwerk aan verwijzingen naar de (actuele) werkelijkheid, die de achterwand vormt van Werners levensverhaal. Ze zetten de verhouding tussen fictie en het beeld van de realiteit op scherp, waarbij Van Heulendonks aanpak overeenstemt met wat Paulien laat optekenen in een krant: net als haar toneelwerk vormt zijn narratief “een onuitputtelijke bron van mogelijkheden om de werkelijkheid te herformuleren”.
De auteur heeft daarbij vooral oog voor gebeurtenissen van internationaal belang, bijvoorbeeld de bevrijding van Koeweit in 1991, de terreuraanslag van 11 september 2001, de aanslag op de Promenade des Anglais in Nice op 14 juli 2016 (waardoor Julie Van Kassel, dochter van Hedda’s biologische vader, het leven laat), de door Boko Haram ontvoerde meisjes in Nigeria, de hoogdagen van het IS-kalifaat.
De consistente manier waarop het particuliere leven van het hoofdpersonage verknoopt wordt met de werkelijkheid maakt deze kroniekachtige roman verwant met enkele nine-eleven-romans van formaat, zoals The Good Life (2006) van Jay McInerney of Saturday (2005) van Ian McEwan. Laatstgenoemde roman opent met een nachtelijke raamscène waarin een Londense chirurg zijn drukbezette leven overpeinst. Werner wordt in een vergelijkbare positie gecast aan het begin en einde van de roman. “Na het gesprek ging hij bij het raam zitten” op pagina 238 spiegelt “Werner Vrysoone stond op, ging naar het raam” op pagina 10. Kop en staart bijten zich in elkaar vast, zoals het laatste hoofdstuk over de demon Pamola op Katahdin anno 4230 aansluit bij een opsomming van de bergfauna waarvoor Conny anno 1997 haar leven gegeven heeft. En daarmee dit knap gemonteerde verhaal terugvoert naar het begin.
Guido van Heulendonk, De kroon met twee pieken, De Arbeiderspers, Amsterdam, 2024, 276 p.